De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXI.
|
1. Fili peccasti? non adjicias iterum: sed et de pristinis deprecare ut tibi dimittantur. | 1. Mijn zoon, hebt gij gezondigd, besta het niet andermaal, maar bid ook voor uwe vroegere zonden, opdat zij u worden kwijtgescholdenGa naar voetnoot1). |
2. Quasi a facie colubri fuge peccata: et si accesseris ad illa, suscipient te. | 2. Als voor eene slang vlucht voor de zonden; want zoo gij er op toegaat, zullen zij u vastgrijpenGa naar voetnoot2). |
3. Dentes leonis, dentes ejus, interficientes animas hominum. | 3. Tanden van leeuwen zijn hare tanden, dood brengend aan de zielen der menschen. |
4. Quasi romphaea bis acuta omnis iniquitas, plagae illius non est sanitas. | 4. Als een dubbelsnijdend zwaard is elke ongerechtigheid; de wonde, welke het slaat, is niet te genezenGa naar voetnoot3). |
5. Objurgatio et injuriae annullabunt substantiam: et domus quae nimis locuples est, annullabitur superbia: sic substantia superbi eradicabitur. | 5. Schimptaal en gewelddadigheden richten te gronde den rijkdom; [en een huis, dat bovenmate rijk is, wordt te gronde gericht door hoovaardij;] zoo zal des hoovaardigen rijkdom te gronde gaanGa naar voetnoot4). |
[pagina 447]
6. Deprecatio pauperis ex ore usque ad aures ejus perveniet, et judicium festinato adveniet illi. | 6. Het gesmeek van den arme dringt uit den mond door tot zijne ooren, en ijlings zal het oordeel over hem komenGa naar voetnoot5). |
7. Qui odit correptionem, vestigium est peccatoris: et qui timet Deum, convertetur ad cor suum. | 7. Wie terechtwijzing haat, is op het voetspoor des zondaars; maar wie God vreest, keert in zich zelfGa naar voetnoot6). |
8. Notus a longe potens lingua audaci: et sensatus scit labi se ab ipso. | 8. Bekend wijd en zijd is wie zijn kracht zoekt in de [stoute] tong; maar de verstandige weet dat hij door hem zou vallenGa naar voetnoot7). |
9. Qui aedificat domum suam impendiis alienis, quasi qui colligit lapides suos in hyeme. | 9. Wie zich een huis bouwt van eens anders geld, is als wie zijne steenen samenbrengt in den winterGa naar voetnoot8). |
10. Stuppa collecta synagoga peccantium, et consummatio illorum flamma ignis. Supra XVI 7. | 10. Een hoop vlas gelijk is het rot der zondaren, en hun einde is vuurvlamGa naar voetnoot9). |
11. Via peccantium complanata lapidibus, et in fine illorum inferi, et tenebrae, et poenae. | 11. De weg der zondaren is geplaveid met steenen, maar bij hun einde wacht hen de onderwereld [en duisternis en strafGa naar voetnoot10)]. |
12. Qui custodit justitiam, continebit sensum ejus. | 12. Wie de gerechtigheid onderhoudt, zal zijne zinnelijkheid bedwingen. |
13. Consummatio timoris Dei, sapientia et sensus. | 13. De vreeze Gods in haar voltooiing is wijsheidGa naar voetnoot11) [en verstand]. |
14. Non, erudietur qui non est sapiens in bono | 14. Voor geene onderrichting zal vatbaar zijn wie niet wijs is in het goede. |
[pagina 448]
15. Est autem sapientia, quae abundat in malo: et non est sensus ubi est amaritudo. | 15. Er is echter eene wijsheid, die vol kwaad isGa naar voetnoot12) [; en waar boosheid is, daar is geen verstand]. |
16. Scientia sapientis tamquam inundatio abundabit, et consilium illius sicut fons vitae permanet. | 16. Het inzicht van den wijze wast aan gelijk een watervloed, en zijn raad is [blijvend] gelijk eene levende bron. |
17. Cor fatui quasi vas confractum, et omnem sapientiam non tenebit. | 17. Het hart van den dwaas is als een gebroken vaas en kan geen wijsheid, hoe dan ook, bewaren. |
18. Verbum sapiens quodcumque audierit scius laudabit, et ad se adjiciet: audivit luxuriosus, et displicebit illi, et projiciet illud post dorsum suum. | 18. Welk wijs woord ook de verstandige hoort, hij zal het prijzen en het zich eigen maken; hoort het de zedelooze, hij zal het afkeuren en achter zijn rug werpen. |
19. Narratio fatui quasi sarcina in via: nam in labiis sensati invenietur gratia. | 19. Het gepraat van den dwaas is als een reiszak op wegGa naar voetnoot13); maar op de lippen van den verstandige is verlustiging. |
20. Os prudentis quaeritur in ecclesia, et verba illius cogitabunt in cordibus suis. | 20. De mond van den wijze is gewild in de vergadering, en men overweegt zijne woorden in het hart. |
21. Tamquam domus exterminata, sic fatuo sapientia: et scientia insensati inenarrabilia verba. | 21. Als een verwoest huisGa naar voetnoot14) is voor den dwaas de wijsheid; en de wijsheid van den dwaasGa naar voetnoot15) bestaat in woorden zonder zin. |
22. Compedes in pedibus, stulto doctrina, et quasi vincula manuum super manum dextram. | 22. Als boeien aan de voeten is voor den dwaas de onderwijzingGa naar voetnoot16), en als handboeien aan de rechterhand. |
23. Fatuus in risu exaltat vocem suam: vir autem sapiens vix tacite ridebit. | 23. De dwaas schatert luid, als hij lachtGa naar voetnoot17), maar de wijze man lacht nauwelijks stilletjes. |
24. Ornamentum aureum prudenti doctrina, et quasi brachiale in brachio dextro. | 24. Een gouden sieraad is voor den wijze de onderrichting en als een armband aan zijn rechter armGa naar voetnoot18). |
25. Pes fatui facilis in domum | 25. De voet van den dwaze is rasch |
[pagina 449]
proximi: et homo peritus confundetur a persona potentis. | het huis in [van den naaste]; maar een welvoegelijk man ontziet een persoon [van machtGa naar voetnoot19)]. |
26. Stultus a fenestra respiciet in domum: vir autem eruditus foris stabit. | 26. De dwaas schouwt door het venster in het huis; maar een man van opvoeding blijft buiten staanGa naar voetnoot20). |
27. Stultitia hominis auscultare per ostium: et prudens gravabitur contumelia. | 27. Eens dwazen menschen is het te luisteren door de deur; maar een verstandig mensch zou onder de schaamte gebukt gaan. |
28. Labia imprudentium stulta narrabunt: verba autem prudentium statera ponderabuntur. | 28. De lippen der onverstandigen spreken dwaze dingen; maar de woorden der verstandigen zijn afgewogen op de weegschaalGa naar voetnoot21). |
29. In ore fatuorum cor illorum: et in corde sapientium os illorum. | 29. In den mond der dwazen is hun hart, en in het hart der wijzen is hun mondGa naar voetnoot22). |
30. Dum maledicit impius diabolum, maledicit ipse animam suam. | 30. Wanneer de goddelooze den duivelGa naar voetnoot23) vervloekt, dan vervloekt hij zijne eigen ziel. |
31. Susurro coinquinabit animam suam, et in omnibus odietur: et qui cum eo manserit odiosus erit: tacitus et sensatus honorabitur. | 31. De oorblazer bezoedelt zijne eigen ziel en wordt door allen gehaatGa naar voetnoot24), [en wie zich aan hem houdt, wordt gehaat; de zwijgzame en verstandige wordt geëerd]. |
- voetnoot1)
- Eene dringende waarschuwing om de zonde te vluchten onderbreekt (v. 1-11) de vergelijking tusschen wijzen en dwazen. Vooreerst stelt een drievoudige vergelijking het verderf in het licht, dat de zonde onder de zielen aanricht.
- voetnoot2)
- Gr.: ‘zal zij u bijten’. De Latijnsche vertaler las dexetai voor ‘dêxetai’.
- voetnoot3)
- Te weten door menschelijke artsenij.
- voetnoot4)
- Voor obiurgatio lezen oude handschriften ‘cataplectatio’, latiniseering van Gr. kataplêgmos, d.i. schrikaanjaging. Naar het schijnt is obiurgatio oorspronkelijk verklarende glosse van cataplectatio, maar verdrong dit op den duur. Voor injuriae heeft Gr. ‘hybris’, d.i. overmoedigheid. Na in het algemeen de rampzalige gevolgen der zonde te hebben geschilderd, stelt de schrijver (v. 5-11) die van enkele dikwerf voorkomende zonden in het licht, eerst van de trotschheid. De trotschaard richt door zijn overmoed zich en zijn huis te gronde. Naar Gr. luidt v. 5 in zijn geheel: ‘Schrikaanjaging en overmoedigheid vereenzamen den rijke; zoo zal het huis van den trotschaard vereenzaamd worden’. De Vulgaat geeft van het 2de verslid eene dubbele vrije vertaling’.
- voetnoot5)
- Van den arme, d.i. van den mindere, die onder de overmoedige bejegening te lijden heeft. Het gesmeek uit diens mond, door de menschen versmaad, dringt door tot zijne ooren, wordt door God verhoord, die spoedig den trotschaard bestraft; vgl. Jac. V 4. Vermoedelijk las men in den oorspronkelijken tekst voor tot zijne ooren: ‘tot de ooren van Jahwe’, waarbij Jahwe verkort werd tot J., welke Jod als Waw werd aangezien en met zijne vertaald.
- voetnoot6)
- Aan den trotschaard is het eigen naar geen terechtwijzing te luisteren; maar de godvreezende laat zich door vermaning tot inkeer brengen.
- voetnoot7)
- En hoedt zich voor hem, hoe vermaard hij zij. Naar Gr. luidt het 2de verslid beter: ‘maar de verstandige weet waar hij (de in het 1srd verslid bedoelde) ten val komt’, d.w.z. kent de gevaren, aan kracht en begaafdheid in het spreken verbonden.
- voetnoot8)
- Wie eens anders goed wederrechtelijk gebruikt voor eigen doeleinden, is als wie steenen bijeenbrengt om een huis te bouwen in den winter, wanneer regen en koude het bouwen van een goed huis beletten.
- voetnoot9)
- Vgl. Sap. V 21-24; Ps. XX 10.
- voetnoot10)
- Opnieuw volgt (v. 12-31) eene vergelijking tusschen wijzen en dwazen als XIX 28 - XX 33 werd ingesteld.
- voetnoot11)
- Daar v. 13 met v. 12 één geheel uitmaakt, moet overeenkomstig de lezing van Gr. v. 13 met en worden ingeleid. Voor de gerechtigheid heeft Gr. ‘de Wet’.
- voetnoot12)
- Naar Gr.: ‘Voor geene onderrichting zal vatbaar zijn wie niet van goeden aanleg (panourgos) is; maar er is een goede aanleg, die de boosheid (eigenl. bitterheid) ten toppunt voert’. (Hetgeen in de Vulgaat nog volgt is 2de vertaling van het voorafgaande). De zin is: Voor alle beleering en ontwikkeling is aanleg een vereischte, maar niet elke aanleg is goed; er is een aanleg ten kwade, en waar die ontwikkeld wordt, bereikt de boosheid haar toppunt. Wat gevolg en vrucht is van aanleg en onderrichting bij goeden en bij kwaden, wijzen de volgende verzen aan.
- voetnoot13)
- Lastig en hinderlijk. Enim in v. 19 b is gelijk elders (zie b.v. XXII 4) voor ‘autem’ gebezigd.
- voetnoot14)
- Dat voor niets dient.
- voetnoot15)
- Wat hij als wijsheid uitkraamt.
- voetnoot16)
- Gr.: ‘Boeien (pedai) aan de voeten van den dwaas (is) de tucht (paideia)’. Zie VI noot 20.
- voetnoot17)
- In dit vers en de volgende worden wijzen en dwazen voornamelijk vergeleken ten opzichte van de bescheidenheid.
- voetnoot18)
- Tegenstelling van v. 21. Voor dwazen een lastige keten, is de tuchtleer voor wijzen een hoog gewaardeerd sieraad.
- voetnoot19)
- Gr.: ‘maar de man van veel ondervinding zal zich schamen (aarzelend blijven staan) aan de voorzijde (van het huis). Dat prosôpon hier niet ‘persoon’ beteekent, leert de tegenstelling met het eerste verslid, alsook v. 26. Het toevoegsel der Vulgaat van macht is derhalve verkeerd.
- voetnoot20)
- Zonder nieuwsgierige blikken naar binnen te werpen wacht hij, totdat men hem open doet.
- voetnoot21)
- Gewikt en gewogen.
- voetnoot22)
- De dwaas zegt alles wat hem in den zin schiet, de wijze spreekt niet, voordat hij overwogen heeft wat te zeggen. Vgl. Prov. XVI 23.
- voetnoot23)
- Gr. heeft ton satanan (Hebr. has-satanan), d.i. den tegenstander, verleider bij uitnemendheid; vgl. Job I 6; I Par. XXI 1; Zach. III 1, 2. Wie den duivel verwenscht, omdat hij hem misleidde, verwenscht zich als zijn volgeling en als zijn gelijke mede.
- voetnoot24)
- Gr.: ‘en maakt zich in de buurt gehaat’. Van hetgeen de Vulgaat meer heeft is de eerste zinsnede andere vertaling van het voorafgaande, en schijnt de tweede eene aanvullende glosse.