De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Quam bonum est arguere, quam irasci, et confitentem in oratione non prohibere! | 1. Hoeveel beter dan in toorn te ontsteken is het te vermanen, en wie schuld bekent niet te beletten in zijne belijdenisGa naar voetnoot1). |
2. Concupiscentia spadonis devirginabit juvenculam: Infra XXX 21. | 2. De wellust van een ontmande zoekt eene maagd te onteeren; |
3. Sic qui facit per vim judicium iniquum. | 3. zoo is hij, die door middel van geweld een onrechtvaardig vonnis veltGa naar voetnoot2). |
4. Quam bonum est correptum manifestare poenitentiam! sic enim effugies voluntarium peccatum. | 4. [Hoe goed is het, zoo de terechtgewezene berouw toont; zoo toch zult gij de vrijwillige zonde mijdenGa naar voetnoot3).] |
[pagina 443]
5. Est tacens, qui invenitur sapiens: et est odibilis, qui procax est ad loquendum. | 5. Menigeen zwijgt, en wordt voor wijs gehouden; en een ander maakt zich hatelijk, omdat hij voorbarig is in het spreken. |
6. Est tacens non habens sensum loquelae: et est tacens sciens tempus aptum. | 6. Menigeen zwijgt, omdat hij niet verstandig weet te sprekenGa naar voetnoot4); en een ander zwijgt, omdat hij den passenden tijd van te spreken kent. |
7. Homo sapiens tacebit usque ad tempus: lascivus autem, et imprudens non servabunt tempus. | 7. Een wijs mensch zwijgt tot op tijd; maar de uitgelatene en de onverstandige letten op geen tijd. |
8. Qui multis utitur verbis, laedet animam suam: et qui potestatem sibi sumit injuste, odietur. Prov. X 19. | 8. Wie veel woorden maakt, benadeelt zijne zielGa naar voetnoot5); en wie zich [onrechtmatig] macht toeëigentGa naar voetnoot6), maakt zich hatelijk. |
9. Est processio in malis viro indisciplinato, et est inventio in detrimentum. | 9. Voorspoed in de boosheid heeft soms een [bandeloos] mensch; maar er is eene winst, die uitloopt op verliesGa naar voetnoot7). |
10. Est datum, quod non est utile: et est datum, cujus retributio duplex. | 10. Menige gave brengt geen nut, en menige gave brengt dubbele vergeldingGa naar voetnoot8). |
11. Est propter gloriam minoratio: et est qui ab humilitate levabit caput. | 11. Menige vernedering geschiedt vanwege de verheffing; en menigeen verheft uit de vernedering zijn hoofdGa naar voetnoot9). |
12. Est qui multa redimat modico pretio, et restituens ea in septuplum. | 12. Menigeen koopt veel voor een geringen prijs, maar betaalt het dan zevenvoudigGa naar voetnoot10). |
13. Sapiens in verbis seipsum amabilem facit: gratiae autem fatuorum effundentur. | 13. De wijze maakt zich door zijne woorden bemind; maar de lieflijkheden der dwazenGa naar voetnoot11) gaan verloren. |
14. Datus insipientis non erit uti- | 14. De gift van den dwaas zal u |
[pagina 444]
lis tibi; oculi enim illius septemplices sunt: | niet van nut zijn, want zijne oogen zijn zevenvoudigGa naar voetnoot12). |
15. Exigua dabit, et multa improperabit: et apertio oris illius inflammatio est. | 15. Weinig geeft hij, maar veel verwijt hij; en opent hij zijn mond, dan spuwt hij vuurGa naar voetnoot13). |
16. Hodie foeneratur quis, et cras expetit: odibilis est homo hujusmodi. | 16. MenigeenGa naar voetnoot14) geeft heden ter leen, maar eischt het morgen terug; hatelijk is zulk een mensch. |
17. Fatuo non erit amicus, et non erit gratia bonis illius: | 17. De dwaas heeft geen vriend en ontvangt geen dank voor zijne weldadenGa naar voetnoot15); |
18. Qui enim edunt panem illius: falsae linguae sunt. Quoties, et quanti irridebunt eum? | 18. want wie zijnGa naar voetnoot16) brood eten, zijn valsche tongen. Hoe dikwerf en door hoe velen wordt hij uitgelachen! |
19. Neque enim quod habendum erat, directo sensu distribuit: similiter et quod non erat habendum. | 19. [Want noch deelt hij uit met recht beleid wat hij moest houden, noch eveneens wat hij niet moest houdenGa naar voetnoot17).] |
20. Lapsus falsae linguae, quasi qui in pavimento cadens: sic casus malorum festinanter veniet. | 20, De val eener [valsche] tong is als de val op een steenen vloer. Zoo zal de val der boozen spoedig komenGa naar voetnoot18). |
21. Homo acharis quasi fabula vana, in ore indisciplinatorum assidua erit. | 21. Een ondankbaar mensch is als een onnutte fabel; de bandeloozen hebben haar steeds in den mondGa naar voetnoot19). |
[pagina 445]
22. Ex ore fatui reprobabitur parabola: non enim dicit illam in tempore suo. | 22. Uit den mond van den dwaas vindt eene spreuk afkeuring; want hij uit haar niet op het passende oogenblikGa naar voetnoot20). |
23. Est qui vetatur peccare prae inopia, et in requie sua stimulabitur. | 23. Menigeen wordt van zonde weerhouden door de armoede; maar komt hij tot rust, dan gevoelt hij den prikkelGa naar voetnoot21). |
24. Est qui perdet animam suam prae confusione, et ab imprudenti persona perdet eam: personae autem acceptione perdet se. | 24. Menigeen richt zijne ziel te gronde door valsche schaamte en richt haar te gronde om een dwaas [; door menschelijk opzicht richt hij zich zoo te gronde]. |
25. Est qui prae confusione promittit amico, et lucratus est eum inimicum gratis. | 25. Menigeen doet uit valsche schaamte eene belofte aan een vriend, en hij maakt hem onnoodiger wijze tot zijn vijandGa naar voetnoot22). |
26. Opprobrium nequam in homine mendacium, et in ore indisciplinatorum assidue erit. | 26. Een erge schandvlek voor den mensch is de leugen, en in den mond der bandeloozen is zij gedurig. |
27. Potior fur quam assiduitas viri mendacis: perditionem autem ambo hereditabunt. | 27. Beter is een dief dan een hardnekkig leugenaar; maar het verderf zal beider erfdeel zijn. |
28. Mores hominum mendacium sine honore: et confusio illorum cum ipsis sine intermissione. | 28. Het gedrag der leugenachtige menschen is eerloos, en hunne schande is steeds bij hen. |
29. Sapiens in verbis producet seipsum, et homo prudens placebit magnatis. | 29. Wie wijs is in woorden, treedt op den voorgrond, en een verstandig man vindt gunst bij de grooten. |
30. Qui operatur terram suam, inaltabit acervum frugum: et qui operatur justitiam, ipse exaltabitur: qui vero placet magnatis, effugiet iniquitatem. | 30. Wie zijn akker bebouwt, zal hoopen van vruchten opstapelen, [en wie gerechtigheid beoefent, zal verhoogd worden,] en wie behaagt aan de grooten, zal de ongerechtigheid vluchtenGa naar voetnoot23). |
31. Xenia et dona excaecant oculos judicum, et quasi mutus in ore avertit correptiones eorum. Exod. XXIII 8: Deut. XVI 19. | 31. Gastgeschenken en gaven verblinden de oogen der rechters, en als een mondstopperGa naar voetnoot24) houdt zulks [hunne] verwijtingen tegen. |
[pagina 446]
32. Sapientia absconsa et thesaurus invisus: quae utilitas in utrisque? Infra XLI 17. | 32. Verborgen wijsheid en een onzichtbare schat - waartoe dienen beideGa naar voetnoot25)? |
33. Melior est qui celat insipientiam suam, quam homo qui abscondit sapientiam suam. | 33. Beter is wie zijne dwaasheid inhoudt dan de mensch, die zijne wijsheid verbergtGa naar voetnoot26). |
- voetnoot1)
- Naar het schijnt had, de Grieksche vertaler v. 1 a aldus moeten vertalen: ‘Goed is het terecht te wijzen zonder (Hebr. min) te toornen’. ‘Min’ beantwoordt meestal aan ons voegwoord dan, maar beteekent somwijlen ook (zie b.v. Gen. XVII 1 en Exod. XIV 5) ‘zonder’. Aan het zoo gelezen eerste verslid sluit zich het naar Gr. gelezen tweede voortreffelijk aan: ‘dan zal wie schuld bekent, behoed worden voor vernedering’. De zin is duidelijk. Wie in zachtmoedigheid een ander, die van iets kwaads verdacht wordt, ondervraagt of terechtwijst, zal dezen, zoo hij schuldig is, bewegen schuld te bekennen, zoodat eene openbare bestraffing onnoodig wordt.
- voetnoot2)
- Naar Gr., verbeterd met behulp van Hebr. (van v. 2-7 werd de grondtekst teruggevonden): ‘De ontmande begeert bij eene maagd te slapen; zoo is het met dengene, die door middel van geweld het goede doen wil’. Gelijk de bijslaap van een ontmande vruchteloos is, zoo kan men met geweld geen goeds uitrichten.
- voetnoot3)
- Voor zult gij naar Gr. te lezen ‘zal hij’. Het vers volgt in Gr. later, maar is hier op zijne plaats. Het besluit de voorafgaande vermaning met de overweging hoe goed het is met zachtmoedigheid anderen terecht te wijzen. Dan toch komt de terechtgewezene gewoonlijk tot inkeer en vermijdt hij de vrijwillige zonden, d.w.z. die zonden, tot welke hij bijzonder geneigd is. - Het volgende vers opent de behandeling van een nieuw onderwerp: het onderscheid tusschen wijzen en dwazen in spreken en zwijgen (v. 5-8).
- voetnoot4)
- Gr.: ‘omdat hij geen antwoord heeft’, d.i. niets weet te zeggen.
- voetnoot5)
- Naar Gr.: ‘wordt verfoeid’. Bij Clemens van Alexandrië (Paedag. II 6) komt de plaats naar gr. aldus voor: ‘verfoeit zijne ziel’, wat wijst op ‘taedet animam suam’ als oorspronkelijke lezing der Vulgaat.
- voetnoot6)
- D.i. zich eene hem niet toekomende vrijheid neemt, gelijk ook Gr. zegt. - Eene derde vergelijking tusschen wijze en dwaze menschen stelt de schrijver in ten opzichte van hun schijnbaren of waarachtigen voorspoed en van de goede of kwade uitwerkselen hunner daden (v. 10-19).
- voetnoot7)
- Men beoordeelt den mensch dikwerf naar zijn voorspoed; maar de voorspoed, dien de goddelooze heeft, loopt uit op zijn verderf.
- voetnoot8)
- Van menige gave of weldaad ziet men geen nut of oogst men geen dank; voor menige andere echter ziet men zich dubbel beloond.
- voetnoot9)
- Vgl. Matth. XXIII 12.
- voetnoot10)
- Vgl. ons spreekwoord: Goedkoop, duurkoop.
- voetnoot11)
- Hunne vleiende woorden.
- voetnoot12)
- Naar Gr. doet vermoeden, luidde dit halfvers oorspronkelijk: ‘want zijne oogen (zijn) in plaats van één zeven’. Zeven vertaalt Gr. vrij met ‘vele’. Het getal zeven wordt in het Hebr. dikwerf gebezigd voor elke menigte (zie b.v. v. 12 en Jer. XV 9). De zin van het vers in zijn geheel is: Neem geene gift aan van een gierigaard, ook een dwaas, want zijne oogen zien eene zeven- d.i. veelvoudige vergoeding te gemoet.
- voetnoot13)
- Als hij het weinige, dat hij u hoog aanrekent, niet in die mate beloont ziet, dan spuwt hij vuur en vlam. Naar Gr. luidt de zin: ‘en hij zal zijn mond opendoen als een heraut’, zeker de oorspronkelijke lezing.
- voetnoot14)
- Gr.: ‘Hij’, te weten dezelfde dwaas, waarvan v. 15 sprake is.
- voetnoot15)
- Naar Gr.: ‘De dwaas zal zeggen: Ik heb geen vriend, en men weet mij geen dank voor mijne weldaden’. De hier bedoelde dwazen zijn de doorbrengers en verkwisters, die geen ware vrienden hebben, maar enkel valsche, tafelschuimers.
- voetnoot16)
- Gr.: ‘mijn’.
- voetnoot17)
- Dit vers staat in Gr. niet hier, waar het op zijne plaats is, maar twee verzen verder. De zin is: De verkwister geeft uit en spaart uit, maar zoowel het eene als het andere doet hij zonder oordeel, tot vermaak van wie het zien. - Er volgen v. 20-33 nog verschillende andere omstandigheden, waarin, en eigenschappen, waardoor wijzen en dwazen zich van elkander onderscheiden.
- voetnoot18)
- Naar de Vulgaat schijnt de zin, dat wie valsch van tong is, door zijne tong even onverwacht ten val komt als wie wandelt op een glad plaveisel. De vergelijking schijnt echter niet zuiver en zeer gezocht. De tekst van Gr. is niet beter: ‘Liever een misstap (die komt) van den (gladden) vloer dan een (die komt) van de tong; zoo zal de val der boozen (dergenen, die met hunne tong misdoen) spoedig komen’. Syr. leest geheel anders en beter: ‘Gelijk water uitgegoten op een steenen vloer, zoo (is) de tong van den booze onder de rechtvaardigen’. De zin schijnt: Gelijk water, dat op een steenen vloer is uitgegoten, zich daarover verspreidt en niet wegzinkt, zoo verbreidt zich ook wat eene booze tong spreekt onder de rechtvaardigen en is hun tot duurzame ergernis.
- voetnoot19)
- In plaats van met ondankbaar kan men acharis ook vertalen met ‘onaangenaam’. Een onaangenaam of ondankbaar mensch is op aller tong, gelijk onnutte taal op de tong der losbandigen.
- voetnoot20)
- Vgl. Prov. XXVI 7.
- voetnoot21)
- Wie voorheen door zijne armoede voor zonden behoed werd, gevoelt, tot rijkdom gekomen, in het rustig bezit daarvan, de bekoring om te zondigen. Naar Gr. intusschen luidt het tweede verslid: ‘en in zijne rust wordt hij niet geprikkeld’, d.i. en komt hij tot welstand, dan wordt hij ook weinig of niet bekoord. Syr. pleit voor de lezing van Gr.
- voetnoot22)
- Doordat hij niet in staat is te houden wat hij niet beloven kon, en toch beloofde.
- voetnoot23)
- Gr.: ‘zal onrecht verzoenen’, d.w.z. zal aan velen, die bij hun vorsten in ongenade vielen, kwijtschelding weten te verschaffen. Zijne zegenrijke werkzaamheid wordt vergeleken met die van den nijveren landbouwer (v. 30a).
- voetnoot24)
- Woordelijk: ‘als een stomme van mond’, wat bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan in den zin, door onze vertaling uitgedrukt. Naar Gr. luidt v. 31 b: ‘en als een muilkorf (hôs phimos en stomati) keeren zij (de gastgeschenken en gaven) verwijtingen af’. Aan phimos beantwoordde in Hebr. vermoedelijk een zelfstandig naamwoord van den stam ʼatab (dichtmaken, sluiten), dat door gr. verkeerdelijk werd gelezen als ‘ʼllêm’ (stom).
- voetnoot25)
- Wijsheid, waarvan men geen gebruik maakt, is even onnut als een in de aarde verborgen schat.
- voetnoot26)
- Omdat een dwaas door zijne taal meer kwaad sticht dan een wijze door de zijne goed.