De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
Caput XIII.
|
1. Qui tetigerit picem, inquinabitur ab ea: et qui communicaverit superbo, induet superbiam. Supra VII 2. | 1. Wie pek aanraakt, wordt er mede besmet; en wie omgaat met een hoovaardige, trekt hoovaardij aanGa naar voetnoot1). |
2. Pondus super se tollet qui honestiori se communicat. Et ditiori te ne socius fueris. | 2. Een last laadt op zich wie omgaat met een, aanzienlijker dan hij. En bij een rijkere dan gij sluit u niet aanGa naar voetnoot2). |
3. Quid communicabit cacabus ad ollam? quando enim se colliserint, confringetur. | 3. Wat heeft de pot te maken bij den ketel? Want stooten zij tegen elkander, dan breekt geneGa naar voetnoot3). |
4. Dives injuste egit, et fremet: pauper autem laesus tacebit. | 4. De rijke doet onrecht en snoeft; de arme lijdt onrecht en moet zwijgenGa naar voetnoot4). |
5. Si largitus fueris, assumet te: et si non habueris, derelinquet te. | 5. Als gij goedgeefsch zijtGa naar voetnoot5), houdt hij u te vriend, en hebt gij niets meer, dan laat hij u links liggen. |
6. Si habes, convivet tecum, et evacuabit te, et ipse non dolebit super te. | 6. Als gij iets hebt, zal hij met u tafelen en u arm maken, maar zelf geen deernis met u hebben. |
7. Si necessarius illi fueris, supplantabit te, et subridens spem dabit, narrans tibi bona, et dicet: Quid opus est tibi? | 7. Als hij u noodig heeft, zal hij u misleiden en u glimlachend met schoone woorden hoop geven en zeggen: Wat hebt gij van noodeGa naar voetnoot6)? |
8. Et confundet te in cibis suis, donec te exinaniat bis, et ter: et in novissimo deribebit te: et postea videns derelinquet te, et caput suum movebit ad te. | 8. En hij zal u verlegen maken met zijne gastmalen, totdat hij u heeft uitgeschud, tweemaal of driemaal, en ten slotte zal hij u bespotten. En ziet hij u daarna, dan zal hij u in den steek laten en het hoofd over u schuddenGa naar voetnoot7). |
[pagina 415]
9. Humiliare Deo, et exspecta manus ejus. | 9. [Verneder u voor God en reken op zijne handGa naar voetnoot8).] |
10. Attende ne seductus in stultitiam humilieris. | 10. Wacht u, dat gij u niet tot dwaasheid laat verleiden en vernederd wordtGa naar voetnoot9). |
11. Noli esse humilis in sapientia tua, ne humiliatus in stultitiam seducaris. | 11. [Verlaag u niet, zoo gij wijs zijt, opdat gij u door die verlaging niet tot dwaasheid laat verleiden.] |
12. Advocatus a potentiore discede: ex hoc enim magis te advocabit. | 12. Wordt gij geroepen door een machthebber, houd u terug, dan zal hij u des te meer roepen. |
13. Ne improbus sis, ne impingaris: et ne longe sis ab eo, ne eas in oblivionem. | 13. Dring u niet op, opdat gij u niet stootGa naar voetnoot10); en houd u niet te ver van hem, opdat gij niet vergeten wordt. |
14. Ne retineas ex aequo loqui cum illo: nec credas multis verbis illius: ex multa enim loquela tentabit te, et subridens interrogabit te de absconditis tuis. | 14. Wees er niet op uit als gelijke met hem te spreken, en vertrouw niet op zijne spraakzaamheid; want met die vele woorden wil hij u misleiden en u glimlachend uithooren over uwe geheimen. |
15. Immitis animus illius conservabit verba tua: et non parcet de malitia, et de vinculis. | 15. Zijn onmeedoogend hart zal uwe woorden bewaren, en hij zal wreedheid noch boeien sparenGa naar voetnoot11). |
16. Cave tibi, et attende diligenter auditui tuo: quoniam cum subversione tua ambulas. | 16. Wees op uwe hoede en pas wel op [hetgeen gij hoort]; want gij gaat om met uw verderfGa naar voetnoot12). |
17. Audiens vero illa quasi in somnis vide, et vigilabis. | 17. [En wat gij hoort zie het aan als een droom en blijf wakkerGa naar voetnoot13). |
18. Omni vita tua dilige Deum, et invoca illum in salute tua. | 18. Geheel uw leven lang heb God lief en roep Hem aan tot uw heil.] |
[pagina 416]
19. Omne animal diligit simile sibi: sic et omnis homo proximum sibi. | 19. Elk dier houdt van zijns gelijke, zoo ook ieder mensch van dengene, die hem het naast is. |
20. Omnis caro ad similem sibi conjungetur, et omnis homo simili sui sociabitur. | 20. Alle vleesch zoekt vereeniging met zijns gelijke, en elk mensch sluit zich aan bij wie hem gelijkt. |
21. Si communicabit lupus agno aliquando, sic peccator justo. | 21. Zoo ooit de wolf gemeenschap houdt met het lam, dan ook de zondaar met den gerechte. |
22. Quae communicatio sancto homini ad canem? aut quae pars diviti ad pauperem? II Cor. VI 14. | 22. Wat gemeenschap heeft een heilig man met den hond? en wat deelgenootschap heeft de rijke met den armeGa naar voetnoot14)? |
23. Venatio leonis onager in eremo: sic et pascua divitum, sunt pauperes. Ps. X 9 secundum Hebraeos. | 23. De leeuw maakt jacht op den woudezel in de woestijn; zoo zijn ook de armen het jachtveld der rijken. |
24. Et sicut abominatio est superbo humilitas: sic et exsecratio divitis pauper. | 24. EnGa naar voetnoot15) gelijk ootmoed ten afschuw is voor den hoogmoedige, zoo is ook de arme voor den rijke ten gruwelGa naar voetnoot16). |
25. Dives commotus confirmatur ab amicis suis: humilis autem cum ceciderit expelletur et a notis. | 25. Een rijke, die wankelt, wordt door zijne vrienden ondersteund; maar een geringe, die valt, wordt weggestooten [zelfs] door zijne kennissenGa naar voetnoot17). |
26. Diviti decepto multi recuperatores: locutus est superba, et justificaverunt illum: | 26. Een rijke, die bedrogen werd, vindt vele helpers; sprak hij verwaten, men stelt hem toch in het gelijk. |
27. Humilis deceptus est, insuper et arguitur: locutus est sensate, et non est datus ei locus. | 27. Werd een geringe bedrogen, hij ontvangt daarbij nog verwijten; spreekt hij verstandig, men geeft hem toch geen gehoorGa naar voetnoot18). |
28. Dives locutus est, et omnes tacuerunt, et verbum illius usque ad nubes perducent. | 28. Een rijke spreekt, en allen zwijgen en verheffen zijne woorden tot aan de wolken. |
[pagina 417]
29. Pauper locutus est, et dicunt: Quis est hic? et si offenderit, subvertent illum. | 29. Een arme spreekt, en men zegt: Wie is dat? En als hij een misstap doet, werpt men hem omverGa naar voetnoot19). |
30. Bona est substantia, cui non est peccatum in conscientia: et nequisima paupertas in ore impii. | 30. Goed is de rijkdom, waaraan geen schuld kleeft [in het geweten]; maar een zeer groot kwaad is de armoede in den mond van den goddeloozeGa naar voetnoot20). |
31. Cor hominis immutat faciem illius, sive in bona, sive in mala. | 31. Het hartGa naar voetnoot21) des menschen verandert zijn gelaat, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. |
32. Vestigium cordis boni, et faciem bonam difficile invenies, et labore. | 32. Het kenteeken van een goed hart, te weten een goed gelaat, zult gij bezwaarlijk vinden en met moeiteGa naar voetnoot22). |
- voetnoot1)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. verbeterd: ‘en wie zich bij een spotter aansluit, gaat op hem gelijken’. De spotter is de goddelooze, die met God en godsdienst den spot drijft.
- voetnoot2)
- Hebr. en Gr.: ‘Wat u te zwaar is, beur het niet op, en bij iemand, rijker dan gij, sluit u niet aan’. Die rijke toch zal u tot een ondragelijken last worden. Zie hetgeen volgt.
- voetnoot3)
- De aarden pot (de arme) breekt, zoo hij stoot tegen den metalen ketel (den rijke).
- voetnoot4)
- Hebr. met geringe verbetering: ‘De rijke begaat onrecht, en hij beroemt zich; de arme ondergaat onrecht, en smeekt’, te weten om ontferming.
- voetnoot5)
- Beter naar Hebr.: ‘Als gij van nut zijt’.
- voetnoot6)
- D.i. Wat is er van uw dienst, waarmede kan ik u helpen? Intusschen schijnt het laatste gedeelte van v. 7, dat het vers overlaadt, een verklarend toevoegsel op narrans tibi bona. Men zal v. 7 b en 8 a, één tweeledig vers, aldus moeten lezen: ‘Hij geeft u goede woorden, en maakt u verlegen door zijne gastmalen’, d.w.z. hij onthaalt u zoo gul, dat gij hem niets durft weigeren.
- voetnoot7)
- Van af gastmalen bestaat v. 8 uit twee tweeledige verzen. - Gelijk in den omgang met rijken, moet men ook voorzichtig zijn in den omgang met vorsten. Dat is de inhoud van de volgende waarschuwing (v. 9-16).
- voetnoot8)
- Deze hier geheel niet passende zin stond oorspronkelijk zeker ook niet in de Latijnsche vertaling; men leest dien in verschillende goede handschriften niet.
- voetnoot9)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. verbeterd: ‘Wacht u, overmoedig te zijn in uw hart, opdat gij niet wordt vernederd door onberadenheid’. Die waarschuwing, welke v. 11 in eenigszins andere vertaling herhaald wordt, dient om hetgeen over den omgang met vorsten volgt in te leiden. Tegenover vorsten is alle overmoed dubbel gevaarlijk.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘opdat gij niet verwijderd wordt’.
- voetnoot11)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. verbeterd: ‘De wreedaard houdt eene spotrede en kent geen ontferming, terwijl hij listen smeedt’.
- voetnoot12)
- De glosse hetgeen gij hoort beperkt den zin van het oorspronkelijke. In den omgang met vorsten moet de mensch in alle opzichten behoedzaam zijn; tengevolge toch van ééne onvoorzichtigheid kunnen zij hem in het verderf storten. - De verschillende waarschuwingen, van XII 13 af gegeven, worden v. 19-23 besloten met eene meer algemeene vermaning der vromen, om enkel met menschen van gelijke gezindheid te verkeeren.
- voetnoot13)
- Van v. 17 en 18, zeker niet oorspronkelijk, is het eerste duister van zin. Wellicht wilde de glossator zeggen: wat gij aan het hof verkeerds hoort of ziet, beschouw het als niet feitelijk, maar als in den droom gehoord of gezien d.i. doe alsof gij niets gehoord hebt, en houd uwen mond.
- voetnoot14)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘Hoe kan de hyena vrede hebben met den hond, of hoe de rijke vrede (hebben) met den arme?’ Evenmin als hyena's de honden ongemoeid laten, maar ze overvallen, evenmin laat een (hebzuchtige) rijke den arme met rust, maar verdrukt hem en zuigt hem uit. De lezing der Vulgaat heeft slechts zin, zoo men den hond, het onreine dier, opvat als beeld van een goddeloos mensch.
- voetnoot15)
- En staat niet in Hebr. en moet vervallen. Er begint hier eene nieuwe, met het voorafgaande los samenhangende onderrichting (v. 24-29), te weten over de minachting, waarmede in tegenstelling met de rijken de armen behandeld worden.
- voetnoot16)
- Dit wordt terstond met verschillende voorbeelden gestaafd.
- voetnoot17)
- Hebr. pakkender: ‘De rijke wankelt, hij wordt door een ander ondersteund; de arme wankelt, hij wordt gestooten van den een naar den ander’. Het wankelen is hier figuurlijk te verstaan van oogenblikkelijke verlegenheid of nood.
- voetnoot18)
- Naar Hebr. en Syr. te oordeelen geven Gr. en Vulgaat v. 26 en 27 niet Juist naar den zin weder. Men zal moeten lezen: ‘De rijke spreekt, en zijne helpers (of wellicht zijne hoorders) zijn talrijk; en hij spreekt leelijks, en men vindt het schoon. De arme spreekt, en men roept: ha, ha! (men lacht hem uit), en hij spreekt verstandigs, maar het vindt geen ingang’.
- voetnoot19)
- D.i. als hij een verkeerd woord zegt, maakt men hem geheel af. - Al zijn vele rijken slecht en de armen meestal in minachting, op zich zelf zijn noch rijkdom noch armoede slecht. Die gedachte maakt den inhoud uit van v. 30 - XIV 2.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘maar kwaad is de armoede in den mond van den overmoedige’. Armoede is (alleen) dan een kwaad, wanneer zij beantwoordt aan overmoed, eene straf daarvoor is. In zijn geheel wil het vers zeggen dat rijkdom, op rechtvaardige wijze verworven en gebruikt, een goed, en armoede, gevolg van overmoed, een kwaad is.
- voetnoot21)
- D.i. het geweten.
- voetnoot22)
- Dit blijkbaar bedorven vers luidt naar Hebr.: ‘Teeken van een goed geweten (is) een stralend (vroolijk) gelaat, maar ter zijde gaan en peinzen is (een teeken van, verraadt) gedachten van wroeging’, m, a.w. een knagend geweten.