De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XII.
|
1. Si benefeceris, scito cui feceris, et erit gratia in bonis tuis multa. | 1. AlsGa naar voetnoot1) gij weldoet, zie toe aan wien gij het doet, dan zult gij [grooten] dank oogsten voor uwe weldadenGa naar voetnoot2). |
2. Benefac justo, et invenies retributionem magnam: et si non ab ipso, certe a Domino. | 2. Doe wel aan den gerechte, en gij zult rijke belooning vinden, zoo al niet door hem, dan toch zeker door den Heer. |
3. Non est enim ei bene qui assiduus est in malis, et eleemosynas non danti: quoniam et Altissimus odio habet peccatores, et misertus est poenitentibus. | 3. Want het gaat niet goed met hem, die steeds op het booze uit is en geen aalmoezen geeft. [Ook de Allerhoogste toch haat de zondaars en ontfermt zich over de boetvaardigenGa naar voetnoot3).] |
4. Da misericordi, et ne suscipias peccatorem: et impiis et peccatoribus reddet vindictam, custodiens eos in diem vindictae. Gal. VI 10. | 4. Geef aan den barmhartige, maar trek u den zondaar niet aan. [Zoo aan de goddeloozen als aan de zondaars zal Hij wraak oefenen, en Hij zal hen bewaren voor den dag der wrakeGa naar voetnoot4)]. |
[pagina 412]
5. Da bono, et non receperis peccatorem. | 5. Geef aan den goede en trek u den zondaar niet aan. |
6. Benefac humili, et non dederis impio: prohibe panes illi dari ne in ipsis potentior te sit: | 6. Doe wel aan den nederige, maar geef niet aan den goddeloozeGa naar voetnoot5); belet dat men hem brood geve, opdat hij daardoor niet machtiger worde dan gijGa naar voetnoot6); |
7. Nam duplicia mala invenies in omnibus bonis, quaecumque feceris illi: quoniam et Altissimus odio habet peccatores, et impiis reddet vindictam. | 7. want dubbel kwaad zult gij ondervinden van al het goede, dat gij hem bewezen hebt; ook de Allerhoogste toch haat de zondaars en oefent vergelding aan de goddeloozenGa naar voetnoot7). |
8. Non agnoscetur in bonis amicus, et non abscondetur in malis inimicus. | 8. Niet in voorspoed wordt de vriend gekendGa naar voetnoot8), en in tegenspoed blijft de vijand niet verborgen. |
9. In bonis viri, inimici illius in tristitia: et in malitia illius, amicus agnitus est. | 9. Bij iemands voorspoed zijn zijne vijanden in droefheid, maar bij zijn tegenspoed doet zijn vriend zich kennenGa naar voetnoot9). |
10. Non credas inimico tuo in aeternum: sicut enim aeramentum, aeruginat nequitia illius: | 10. Vertrouw uwen vijand in eeuwigheid niet, want gelijk metaal brengt zijne boosheid roest voortGa naar voetnoot10). |
11. Et si humiliatus vadat curvus, adjice animum tuum, et custodi te ab illo. | 11. Zelfs als hij zich vernedert en met gebogen rug gaat, pas toch op en hoed u voor hemGa naar voetnoot11). |
12. Non statuas illum penes te, nec | 12. Neem hem niet naast u, noch |
[pagina 413]
sedeat ad dexteram tuam, ne forte conversus in locum tuum, inquirat cathedram tuam: et in novissimo agnoscas verba mea, et in sermonibus meis stimuleris. | laat hem zitten aan uwe rechterhand, opdat hij soms niet op uwe plaats belust naar uwen zetel trachte, en gij ten laatste mijn zeggen bewaarheid vindt en mijne woorden met bitterheid herdenktGa naar voetnoot12). |
13. Quis miserebitur incantatori a serpente percusso, et omnibus, qui appropiant bestiis? et sic qui comitatur cum viro iniquo, et obvolutus est in peccatis ejus. | 13. Wie zal medelijden hebben met een bezweerder, zoo hij door eene slang wordt gebeten, of met degenen, die bij de wilde dieren gaan? Zoo ook niemand met hem, die verkeert met een slecht mensch en zich in diens zonden verstrikt. |
14. Una hora tecum permanebit: si autem declinaveris, non supportabit. | 14. Een enkel uur blijft hij bij u, maar als gij een anderen weg inslaat, houdt hij het niet uit. |
15. In labiis suis indulcat inimicus, et in corde suo insidiatur ut subvertat te in foveam. Jer. XLI 6. | 15. Op zijne lippen heeft de vijand zoetigheid; maar in zijn hart peinst hij er over om u in den kuil te storten. |
16. In oculis suis lacrymatur inimicus: et si invenerit tempus, non satiabitur sanguine: | 16. In zijne oogen heeft de vijand tranen; maar als hij gelegenheid vindt, is hij niet te verzadigen met bloed. |
17. Et si incurrerint tibi mala, invenies eum illic priorem. | 17. En overkomt u een ongeluk, dan zult gij hem het eerst daarbij vinden. |
18. In oculis suis lacrymatur inimicus et quasi adjuvans suffodiet plantas tuas. | 18. [In zijne oogen heeft de vijand tranen] en in schijn hulpe biedend, ondermijnt hij u de voetzolenGa naar voetnoot13). |
19. Caput suum movebit, et plaudet manu, et multa susurrans commutabit vultum suum. | 19. Dan schudt hij zijn hoofd en slaat in de handen en onder veel sissen vertrekt hij zijn gezichtGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- De eerste strophe (v. 1-7, in den gezuiverden tekst 6 verzen) handelt over voorzichtigheid bij het bewijzen van weldaden. Zij is in alle teksten, het meest in de Vulgaat, door verschuiving en dubbele vertaling van eenige verzen en daardoor veroorzaakte misvattingen en glossen in het ongereede geraakt.
- voetnoot2)
- Naar Hebr.: ‘dan zult gij hoop hebben tot uw voordeel’.
- voetnoot3)
- Het in Gr. niet voorkomende gedeelte van dit vers hoort niet hier, maar in v. 7 te huis, waar het dan ook in de Vulgaat ten tweeden male staat. De eerste vershelft, naar de Vulgaat zich niet in den samenhang voegend, schijnt volgens Hebr. te moeten luiden: ‘Er is geen goeds (te wachten) voor hem, die den goddelooze rust verschaft, en hij heeft ook geen aalmoes gegeven’; d.w.z. wie een goddelooze door zijn weldaden eene rust verschaft, welke hij niet moet hebben, behoeft op geen belooning te rekenen; 't was ook geen weldaad wat hij hem bewees.
- voetnoot4)
- Dit geheele vers is niet oorspronkelijk. Het eerste gedeelte wordt v. 5 herhaald, en het tweede is verschoven glosse op v. 7 b.
- voetnoot5)
- Met v. 5 vormt v. 6 a één (tweeledig) vers, dat in den beteren vorm van Hebr. luidt: ‘Geef aan den goede, maar weiger aan den booze; verkwik den ootmoedige, maar geef den hoovaardige niets’.
- voetnoot6)
- Dat gevaar schijnt toch niet groot. Hebr. heeft: ‘Werktuigen des krijgs (kelê lachem) geef hem niet, opdat hij er niet mede tegen u optrede’. De Grieksche vertaler leidde kelê (werktuigen) verkeerdelijk af van het werkwoord kalaʼ (weigeren), en las lachêm, hetwelk blijkens Judic V 8 ‘krijg’ kan beteekenen, verkeerd als lechem (brood).
- voetnoot7)
- Dubbel kwaad zult gij ondervinden: het ééne van de zijde des goddeloozen, die hetgeen hij van u ontving zal misbruiken als een wapen tegen u (v. 6 c), het andere van de zijde Gods (v. 7 b), die uwe goedheid niet beloonen, maar om zijn afkeer van den zondaar veeleer bestraffen zal. - Er volgt (v. 8-12) eene strophe van 7 verzen over ware en valsche vrienden en over de houding tegenover vijanden aan te nemen.
- voetnoot8)
- In voorspoed is iedereen uw vriend.
- voetnoot9)
- Naar Hebr., beter zich aansluitend aan v. 8: ‘In den voorspoed eens menschen is ook de vijand een vriend, maar in zijn tegespoed gaat ook de vriend heen’, te weten de valsche vriend.
- voetnoot10)
- Gelijk metaal, schoon het geschuurd wordt, toch steeds opnieuw roest voortbrengt, zoo zal ook wie u waarlijk vijandig is, al doet hij zich soms lief voor, toch nieuwe booze plannen tegen u smeden.
- voetnoot11)
- Volgens Hebr. en Gr. ontbreekt een gedeelte, hetwelk, naar de vergelijking der twee teksten waarschijnlijk maakt, ongeveer luiden moet: ‘Wees zorgvuldig voor hem op uwe hoede, wees tegenover hem als wie een spiegel afveegt (d.i. wees zeer voorzichtig, zoodat gij hem niet krenkt. Bij het afvegen van metalen spiegels, gelijk men die in de oudheid gebruikte, moest men vooral zorgen er geen krassen op te maken); dan zal hij geen gelegenheid vinden om u in het verderf te storten, en gij zult het einde van den nijd zien’, d.w.z. hij zal eindelijk ophouden u vijandschap te betoonen.
- voetnoot12)
- Gelijk wat den zin betreft, maar beter en regelmatiger van bouw naar Hebr. en Gr. (3 tweeledige verzen): ‘Plaats hem niet aan uwe zijde, opdat hij u niet neerwerpe en uwe plaats inneme; laat hem niet aan uwe rechter zitten, opdat hij niet naar uw zetel streve, gij ten laatste mijne woorden begrijpt en in mijn zuchten instemt’, te weten, omdat gij mijne waarschuwing niet hebt opgevolgd. - De volgende strophe (v. 13-19, 7 verzen) waarschuwt voor omgang met boosaardige menschen.
- voetnoot13)
- Naar Hebr.: ‘en als helper zoekt hij de hiel’; d.w.z. terwijl hij den schijn aanneemt van u te helpen, belaagt hij u als eene slang, vgl. Gen. III 15: insidiaberis calcaneo eius. De Grieksche vertaler heeft de beeldspraak blijkbaar niet begrepen.
- voetnoot14)
- Met zijn schijnbaar medelijden (v. 16 a) is het nu gedaan. Hij schudt het hoofd, slaat de handen saam, sist en trekt gezichten, als wilde hij zeggen: Die heeft gekregen wat hij verdiende. - Er volgt XIII 1-8 eene waarschuwing van ongeveer dezelfde strekking als de voorafgaande.