De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||
Caput VII.
|
1. Noli facere mala, et non te apprehendent. | 1. Doe geen kwaad, en u zal geen kwaad overkomenGa naar voetnoot1). |
2. Discede ab iniquo, et deficient mala abs te. | 2. Houd u ver van onrecht, en het onheil zal verre zijn van u. |
3. Fili, non semines mala in sulcis injustitiae, et non metes ea in septuplum. | 3. Mijn zoon, zaai niet [kwaad] in de voren der ongerechtigheid, en gij zult [het] niet zevenvoudig maaienGa naar voetnoot2). |
4. Noli quaerere a domino ducatum, neque a rege cathedram honoris. | 4. Vraag van den Heer geen heerschappij, noch een eereplaats van den koningGa naar voetnoot3). |
5. Non te justifices ante Deum, quoniam agnitor cordis ipse est: et penes regem noli velle videri sapiens. Job IX 2; Ps. CXLII 2: Eccles. VII 17; Luc. XVIII 11. | 5. Houd u niet rechtvaardig voor GodGa naar voetnoot4), [want de hartenkenner is Hij,] en tracht niet wijs te schijnen bij een koningGa naar voetnoot5). |
6. Noli quaerere fieri judex, nisi valeas virtute irrumpere iniquitates: ne forte extimescas faciem potentis, et ponas scandalum in aequitate tua. | 6. Zoek niet rechter te worden, zoo gij de kracht mist om ongerechtigheden te fnuiken, opdat gij soms geen vrees toont voor het aangezicht van den machtige en u geen struikelblok legt voor uwe gerechtigheidGa naar voetnoot6). |
7. Non pecces in multitudinem civitatis, nec te immitas in populum. | 7. Bezondig u niet aan de bevolking der stad, en begeef u ook niet onder de menigteGa naar voetnoot7). |
[pagina 391]
8. Neque alliges duplicia peccata: nec enim in uno eris immunis. Infra XII 7. | 8. Bega ook geen zonde voor de tweede maal, want zelfs bij de eerste maal zult gij niet ongestraft blijvenGa naar voetnoot8). |
9. Noli esse pusillanimis in animo tuo: | 9. Wees niet kleinmoedig in uwe ziel, |
10. Exorare, et facere eleemosynam ne despicias. | 10. verzuim niet te bidden en aalmoezen te gevenGa naar voetnoot9). |
11. Ne dicas: In multitudine munerum meorum respiciet Deus, et offerente me Deo altissimo, munera mea suscipiet. | 11. Zeg niet: Op de menigte mijner gaven zal God neerzien, en als ik offer aan God, den Allerhoogste, zal Hij mijne gaven aannemen. |
12. Non irrideas hominem in amaritudine animae: est enim qui humiliat et exaltat, circumspector Deus. I Reg. II 7. | 12. Veracht geen mensch in de bitterheid zijner ziel, want er is een die vernedert en verheft [, God, de AlziendeGa naar voetnoot10)]. |
13. Noli arare mendacium adversus fratrem tuum: neque in amicum similiter facias. | 13. Smeed geen leugen tegen uwen broeder, en doe het evenmin tegen een vriendGa naar voetnoot11). |
14. Noli velle mentiri omne mendacium: assiduitas enim illius non est bona. | 14. Spreek volstrekt geen leugentaal; want zich daaraan te gewennen is niet goedGa naar voetnoot12). |
15. Noli verbosus esse in multitudine presbyterorum, et non iteres verbum in oratione tua. | 15. Wees niet woordenrijk in de vergadering der oudsten, en herhaal de woorden niet in uw gebedGa naar voetnoot13). |
16. Non oderis laboriosa opera, et | 16. Wees niet afkeerig van zwaren |
[pagina 392]
rusticationem creatam ab Altissimo. | arbeid noch van het akkerwerk, door den Allerhoogste ingesteldGa naar voetnoot14). |
17. Non te reputes in multitudine indisciplinatorum. | 17. Reken u niet tot de menigte der tuchteloozenGa naar voetnoot15). |
18. Memento irae, quoniam non tardabit. | 18. Wees den toorn indachtig, die niet draaltGa naar voetnoot16). |
19 Humilia valde spiritum tuum: quoniam vindicta carnis impii, ignis et vermis. | 19. Verneder diep uwen geest, want de straf [voor het vleesch] des goddeloozen is vuur en wormGa naar voetnoot17). |
20. Noli praevaricari in amicum pecuniam differentem, neque fratrem carissimum auro spreveris. | 20. Ga niet te werk tegen een vriend, die de betaling uitstelt, en versmaad niet een u zeer verknochten broeder om wille van goudGa naar voetnoot18). |
21. Noli discedere a muliere sensata et bona, quam sortitus es in timore Domini: gratia enim verecundiae illius super aurum. | 21. Ga niet heen van eene verstandige en deugdzame vrouw [die gij hebt verkregen in de vreeze des Heeren]; want haar bevallige zedigheid gaat goud te bovenGa naar voetnoot19). |
22. Non laedas servum in veritate operantem, neque mercenarium dantem animam suam. Lev. XIX 13. | 22. Mishandel niet den trouwen en arbeidzamen knecht, noch den daglooner, die zich zelf ten beste geeft. |
23. Servus sensatus sit tibi dilectus quasi anima tua, non defraudes illum libertate, neque inopem derelinquas illum. | 23. Een verstandige knecht zij u lief als uw leven, outhoud hem de vrijheid niet [en laat hem niet in armoede aan zijn lot overGa naar voetnoot20)]. |
24. Pecora tibi sunt? attende illis: et si sunt utilia, perseverent apud te. | 24. Hebt gij vee? Zie er naar om, en brengt het u voordeel aan, houd het aanGa naar voetnoot21). |
[pagina 393]
25. Filii tibi sunt? erudi illos, et curva illos a pueritia illorum. | 25. Hebt gij zonen? Voed ze op en buig ze van hunne kindsheid aanGa naar voetnoot22). |
26. Filiae tibi sunt? serva corpus illarum, et non ostendas hilarem faciem tuam ad illas. | 26. Hebt gij dochters? Behoed haar lichaam en vertoon u aan haar niet met lachend gelaatGa naar voetnoot23). |
27. Trade filiam, et grande opus feceris, et homini sensato da illam. | 27. Huw uwe dochter uit, en gij hebt een groot werk gedaanGa naar voetnoot24); maar geef haar aan een verstandig man. |
28. Mulier si est tibi secundum animam tuam, non projicias illam: et odibili non credas te. In toto cordo tuo | 28. Hebt gij eene vrouw naar uw hart, verstoot haar niet; maar aan eene verachtelijke geef u niet overGa naar voetnoot25). Met gansch uw hart |
29. Honora patrem tuum, et gemitus matris tuae ne obliviscaris: Tob. IV 3. | 29. eer uwen vader, en vergeet niet het weegezucht uwer moeder. |
30. Memento quoniam nisi per illos natus non fuisses: et retribue illis, quomodo et illi tibi. | 30. Gedenk, dat gij zonder hen niet zoudt geboren zijn, en vergeld hun wat zij voor u dedenGa naar voetnoot26). |
31. In tota anima tua time Dominum, et sacerdotes illius sanctifica. | 31. Uit geheel uwe ziel vrees den Heer, en eerbiedig zijne priesters. |
32. In omni virtute tua dilige eum qui te fecit: et ministros ejus ne derelinquas. | 32. Uit al uwe kracht bemin uwen Maker, en zijne dienaren, verlaat ze niet. |
33. Honora Deum ex tota anima tua, et honorifica sacerdotes, et propurga te cum brachiis. Deut. XII 18. | 33. Eer God met geheel uwe ziel en vereer de priesters [ en reinig u door schouderstukkenGa naar voetnoot27)]. |
[pagina 394]
34. Da illis partem, sicut mandatum est tibi, primitiarum et purgationis: et de negligentia tua purga te cum paucis. Lev. II 3; Num. XVIII 15. | 34. Geef hun het aandeel, gelijk u bevolen is, van eerstelingen en zoenoffers [, en reinig u van uwe verzuimenissen door kleine gaven]. |
35. Datum brachiorum tuorum et sacrificium sanctificationis offeres Domino, et initia sanctorum: | 35. De gave uwer schouderstukken en het offer der heiliging, draag ze op aan den Heer, alsook de eerstelingen van het heilige. |
36. Et pauperi porrige manum tuam, ut perficiatur propitiatio et benedictio tua. | 36. Strek ook naar den arme uwe hand uit, opdat [uwe verzoening en] uw zegen volkomen worde. |
37. Gratia dati in conspectu omnis viventis, et mortuo non prohibeas gratiam. | 37. De mildheid der gave zij gereed voor elken levendeGa naar voetnoot28), maar onthoud ook aan een afgestorvene de liefdadigheid nietGa naar voetnoot29). |
38. Non desis plorantibus in consolatione, et cum lugentibus ambula. Rom. XII 15. | 38. Laat de weenenden niet zonder troost, en ga om met de treurendenGa naar voetnoot30). |
39. Non te pigeat visitare infir- | 39. Ontzie u niet een zieke te |
[pagina 395]
mum: ex his enim in dilectione firmaberis. Matth. XXV 36. | bezoeken, want zoodoende zult gij bevestigd worden in de liefdeGa naar voetnoot31). |
40. In omnibus operibus tuis memorare novissima tua, et in aeternum non peccabis. | 40. In al uw doen denk aan uw uitersteGa naar voetnoot32), en in eeuwigheid zult gij niet zondigen. |
- voetnoot1)
- Onder hetgeen men voor het verwerven der wijsheid moet laten, neemt de eerste plaats in de zonde, het zedelijk kwaad, oorzaak van alle ander kwaad.
- voetnoot2)
- De zonde is als een kwaad zaad, hetwelk zevenvoudige (veelvoudige) bittere vruchten voortbrengt. Vgl. Prov. XXII 8; Gal. VI 8. - Op de algemeene waarschuwing volgen eenige bijzondere vermaningen. De eerste (v. 4-7) richt zich tegen de eerzucht en hoovaardij, met name van hen, die zich door hun staat boven de groote menigte verheffen.
- voetnoot3)
- Van den Heer, niet: van den (of een) heer. Het Hebr. heeft: ‘van Jahwe’.
- voetnoot4)
- Vgl. III Reg. VIII 46; Job. IX 3.
- voetnoot5)
- Vgl. Prov. XXV 6.
- voetnoot6)
- De rechter, die vastheid van karakter mist, zal lichtelijk uit menschelijk opzicht zwichten en gevaar loopen partijdige vonnissen te vellen.
- voetnoot7)
- Naar den verbeterden grondtekst: ‘Misdraag u niet in de vergadering aan de poort en breng u niet ten val in de gemeente’. Zoo gij geroepen wordt om aan de stadspoort in een geschil als rechter op te treden, oordeel dan rechtvaardig; anders zult gij onder het volk uw goeden naam verliezen. Naar de Vulgaat is de zin, dat men de volksmenigte niet door trots mag beleedigen, maar zich ook niet in haar macht moet begeven.
- voetnoot8)
- Zoo gij kwaad bedreven hebt zonder er nog voor gestraft te zijn, bega dan niet opnieuw dat kwaad; want ook voor de eerste zonde zal de straf niet uitblijven. Hieraan sluit zich naar den samenhang onmiddellijk v. 11 aan: Verbeeld u niet, dat God u niet straffen zal, omdat gij vele offeranden opdraagt (vgl. Ps. XLIX 9; Isai. I 11 volg.; Jer. VII 21). In Gr. en Syr. volgen dan ook v. 9 en 10 op 11.
- voetnoot9)
- Ter plaatse en in den vorm, welke zij in de Vulgaat hebben, zal men v. 9 en 10 aldus moeten verklaren: In plaats van de nog ongestraft gebleven zonde te herhalen (v. 8), tracht veeleer kwijtschelding van straf te verkrijgen, doordat gij in vertrouwen op Gods barmhartigheid (wees niet kleinmoedig in uwe ziel) bidt en aalmoezen geeft. Intusschen wijst reeds het gedwongene dier verklaring op tekstbederf. Vs. 9 en 10 behooren achter v. 11 tehuis en moeten naar den Hebr. tekst aldus worden verbeterd en vertaald: ‘Wees niet ongeduldig (het werkwoord katsar wordt ook Job XXI 4; Judith XVI 16 en Prov. XIV 29 in dezelfde beteekenis gebezigd) in uw gebed, en met de aalmoes talm niet’, d.w.z. verhoort God niet terstond uw gebeden, verlies dan uw geduld niet, laat zelf den arme niet wachten, zoo hij uwe hulp vraagt. De spreuk is het eerste vers eener uit 8 verzen bestaande strophe (v. 9 en 10 en v. 12-14), welke vermaningen van verschillenden aard bevat.
- voetnoot10)
- Een mensch in de bitterheid zijner ziel is een door rampspoed getroffen mensch. Veracht zoo iemand niet, want alle bezoeking komt van God, die ook u op dezelfde wijze bezoeken kan.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘Bezin geen kwaad tegen den broeder, en evenmin tegen den vriend en den makker’. De zin der Vulgaat is ongeveer dezelfde.
- voetnoot12)
- Hebr.: want het vertrouwen daarop doet niet goed.’
- voetnoot13)
- Vgl. Matth. VI 7. Veroordeeld wordt hier niet het volhardend gebed, maar het gebed, waarbij de bidder het gemis aan innigheid meent goed te maken door veelheid van woorden.
- voetnoot14)
- Vgl. Gen. II 15.
- voetnoot15)
- Naar Hebr. met eenige verbetering: ‘Overschat u niet onder de stamgenooten’, wat in verband met v. 16 zeker wil zeggen: Houd u niet voor te groot en voornaam, om u gelijk geheel uw volk toe te leggen op den veldarbeid.
- voetnoot16)
- Alle hoogmoed komt ten val en vindt zijne straf.
- voetnoot17)
- Vgl. Isai. LXVI 24; Marc. IX 45. Naar Hebr. en Syr. luidt v. 19 b: ‘Want 's menschen hoop (uiterste) is de worm’. - Er volgt v. 20-35 eene nieuwe reeks van raadgevingen (Hebr. 20 verzen), en wel over de wijze, waarop men de verschillende klassen van personen, met welke men in betrekking staat, moet behandelen.
- voetnoot18)
- Hebr. en Gr.: ‘Verruil den vriend niet voor geld en den verknochten broeder niet voor goud van Ophir’. Een ware vriend toch gaat alle schatten te boven (VI 14 volg.). De tekst der Vulgaat is in denzelfden zin te verstaan.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘Veracht niet een verstandige vrouw, en eene bevallige gaat paarlen te boven’. De woorden der Vulgaat Ga niet heen enz. slaan op het wegzenden van eene vrouw met den scheidbrief; zie Deut. XXIV 1.
- voetnoot20)
- Volgens Exod. XXI 2 moest de knecht, of eigenlijk de huiseigene, na zesjarigen dienst vrijgelaten worden; maar blijkens Jer. XXXIV 11 werd die wet veelal niet onderhouden. Hetzelfde was zeker ook het geval met het voorschrift (Deut. XV 13-15), om den vrijgelatene te voorzien van hetgeen hij noodig had om te leven. Daarop slaat het toevoegsel in de Vulgaat.
- voetnoot21)
- Verschacher het niet onnoodig uit zucht naar nieuwigheid. Ook tegenover het vee, dat u voordeel brengt, past u zorg en tot op zekere hoogte dankbaarheid. Vgl. Prov. XII 10, XXVII 23 volg. Maar nog meer past u zorg voor uwe kinderen (v. 25).
- voetnoot22)
- Hebr.: ‘Zoo gij zonen hebt, kastijd ze, en neem voor hen vrouwen in hunne jeugd’. De Grieksche vertaler schijnt den laatsten raad minder passend te hebben gevonden voor de Joden in Egypte en dien daarom door een anderen te hebben vervangen, aan XXX 12 ontleend.
- voetnoot23)
- Waak over hare eerbaarheid en kweek door waardig en ernstig optreden in haar een ernstigen zin.
- voetnoot24)
- Hebr.: ‘dan trekt de moeilijkheid heen’, d.w.z. dan zijt gij van eene groote zorg ontslagen.
- voetnoot25)
- Naar uw hart staat niet in Hebr. en is een zinstorend toevoegsel; wie toch verstoot eene vrouw naar zijn hart? Het tweede verslid luidt Hebr.: ‘en eene verstootene, vertrouw haar niet’. De zin van het geheel is dus: verstoot niet uwe wettige vrouw en geef u niet aan eene gescheiden vrouw.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘en hoe kunt gij hun doen wat zij u?’
- voetnoot27)
- In Hebr. beantwoorden aan v. 33-35 twee tweeledige, ten deele onleesbare en verschreven verzen. Met behulp van Gr. en Syr. aangevuld en hersteld schijnen zij als volgt te mogen worden gelezen: ‘Eer Jahwe en betoon achting den priester en geef hun het aandeel, dat u bevolen is: Spijze der schuld en heffingen der hand en offers der gerechtigheid en heilige schatting’. Er worden hier eenige offers en schattingen genoemd, van welke ook de priesters een deel kregen: Spijze der schuld (lechem asjam, vgl. Lev. III 11 en VI 6 volg.), d.i. schuldoffers, waaraan ook Gr. peri plêmmeleias, en Lat. purgationis doen denken; heffingen der hand (theroemoth jad, zie Deut. XII 6 en elders), d.i. hefoffers, waaraan Gr. dosin brachionôn (brachionos in enkele handschriften), Syr. de eerstelingen der handen, Lat. cum brachiis herinneren; offers der gerechtigheid (sibchê tsadek, zie Deut. XXXIII 19; tsadek is in het handschrift duidelijk, maar wat daar vóór staat is onleesbaar; aan het Gr. thysian beantwoordt het best sibchê); wat daarmede voor offeranden bedoeld zijn, is onzeker; het Gr. thysian agiasmoy en Lat. sacrificium sanctificationis herinneren aan het sanctum sanctorum van Lev. II 3; eindelijk heilige schatting (theroemah kodesj; vgl. Num. XVIII 19), d.i. vermoedelijk al wat men voor onderhoud van heiligdom en priesters had op te brengen; hieraan beantwoordt minder naar den zin dan naar de plaats Gr. aparchên hagiôn, Lat, initia sanctorum. - De tekst der Vulgaat is door dubbele vertaling van een en hetzelfde, door misvatting van Gr. en door toevoegsels bedorven en nauwelijks te verklaren. Het slot van v. 34: ‘et de negligentia tua purga te cum paucis’ verklaart men gewoonlijk met het oog op Lev. XII 8 en XIV 21 van de geringe offeranden, waarmede de armen bij een zondoffer of bij hun zuivering van eene onreinheid konden volstaan. Het is intusschen eene verkeerd vertaalde herhaling van v. 38 c: ‘et propurga te cum brachiis’, wat zeggen wil: reinig u (van eene of andere onreinheid) door aan den priester de schouderstukken (van het offerdier) aan te bieden, welke de Wet den priester toewijst, De vertaler leidde brachiosin verkeerdelijk af van den comparatief brachiôn. In v. 35 is datum brachiorum tuorum nieuwe herhaling en dus zeker niet oorspronkelijk. In v. 35 schijnt primitiarum door misvatting van Gr. in den tekst te zijn gekomen. Vermoedelijk luidde deze: ‘Kai hôs entetaltai soi ap archês’, d.i. gelijk u bevolen is van ouds. Voor ap archês las de vertaler ‘aparchês’. - Naar men gist, zou de Latijnsche vertaling van onze plaats, welke naar den geglosseerden Griekschen tekst vervaardigd werd, in haar geheel als volgt hebben geluid of althans hebben moeten luiden (de toevoegsels zijn door ons tusschen haakjes geplaatst): ‘Honora Deum (ex toto anima tua) et honorifica sacerdotem (et affer brachia). Da illi partem sicut mandatum est tibi (antiquitus), purgationem et de negligentia et sacrificium sanctificationis et initia sanctorum’. In dien vorm stemt de plaats met den herstelden Hebr. tekst vrij wel overeen.
- voetnoot28)
- Dat dit de zin is leert Hebr.: ‘Schenk eene gift aan ieder, die leeft’.
- voetnoot29)
- Die liefdadigheid kan men beoefenen door gelijk Tobias de dooden te begraven, door voor hen te bidden en offeranden op te dragen (II Mach. XII 46), door voor hunne nagelaten betrekkingen te zorgen en hun eer en goeden naam te verdedigen.
- voetnoot30)
- Hebr.: ‘en treur met de treurenden’.
- voetnoot31)
- Hebr.: ‘want van hem ontvangt gij liefde.
- voetnoot32)
- Aan den dood.