De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VI.
|
1. Noli fieri pro amico inimicus proximo: improperium enim et contumeliam malus hereditabit, et omnis peccator invidus et bilinguis. | 1. Word niet van een vriend een vijand [voor uwen naasteGa naar voetnoot1)]; want schande en smaad zal de boosdoener beërven, eveneens elk afgunstige en dubbeltongige zondaarGa naar voetnoot2). |
2. Non te extollas in cogitatione animae tuae velut taurus: ne forte elidatur virtus tua per stultitiam. Rom. XII 16; Philipp. II 3. | 2. Verhef u niet in den waan uwer ziel gelijk een stier, opdat soms niet uwe kracht worde gebroken [door dwaasheidGa naar voetnoot3)], |
[pagina 386]
3. Et folia tua comedat, et fructus tuos perdat, et relinquaris velut lignum aridum in eremo. | 3. en dezeGa naar voetnoot4) uwe bladeren afvrete en uwe vruchten verderve, en gij overblijft als een dorre boom [in de woestijn]. |
4. Anima enim nequam disperdet qui se habet, et in gaudium inimicis dat illum, et deducet in sortem impiorum. | 4. Want een booze zielGa naar voetnoot5) stort haren bezitter in het verderf en maakt hem tot een vermaak voor zijne vijanden [en brengt hem het lot der goddeloozen]. |
5. Verbum dulce multiplicat amicos, et mitigat inimicos: et lingua eucharis in bono homine abundat. | 5. Een vriendelijk woordGa naar voetnoot6) verwerft vele vrienden [en stemt de vijanden zacht], en eene aanminnige tong [bij een goed mensch] werkt veel uitGa naar voetnoot7). |
6. Multi pacifici sint tibi, et consiliarius sit tibi unus de mille. | 6. Velen mogen er zijn, met wie gij leeft in vrede, maar raadgever zij voor u één uit de duizend. |
7. Si possides amicum, in tentatione posside eum, et ne facile credas ei. | 7. Neemt gij een vriend aan, neem hem aan in beproeving en vertrouw hem niet lichtvaardig. |
8. Est enim amicus secundum tempus suum, et non permanebit in die tribulationis. | 8. Want iemand is vriend naar het hem te pas komt, maar hij blijft het niet ten dage van tegenspoed. |
9. Et est amicus qui convertitur ad inimicitiam: et est amicus qui odium et rixam, et convitia denudabit. | 9. En daar is een vriend, die tot vijandschap overslaat, en [er is een vriend,] die onmin en twist [en schimpwoorden] aan den dag brengtGa naar voetnoot8). |
10. Est autem amicus socius mensae, et non permanebit in die necessitatis. | 10. En daar is een vriend, zoolang hij dischgenoot is, maar hij blijft het niet ten dage van den nood. |
11. Amicus si permanserit fixus, erit tibi quasi coaequalis, et in domesticis tuis fiducialiter aget: | 11. Een vriend, zoo hij standvastig blijft, zal u als uws gelijke zijn en met uwe huisgenooten leven op vertrouwden voetGa naar voetnoot9). |
12. Si humiliaverit se contra te, et a facie tua absconderit se, unanimem habebis amicitiam bonam. | 12. Zoo hij zich voor u verootmoedigt en zich voor uw aangezicht verbergt, dan zult gij eene eensgezinde en goede vriendschap hebbenGa naar voetnoot10). |
[pagina 387]
13. Ab inimicis tuis separare, et ab amicis tuis attende. | 13. Van uwe vijanden houd u op een afstand en voor uwe vriendenGa naar voetnoot11) neem u in acht. |
14. Amicus fidelis, protectio fortis: qui autem invenit illum, invenit thesaurum. | 14. Een trouw vriend is een sterke schutseGa naar voetnoot12), en wie dien gevonden heeft, heeft een schat gevonden. |
15. Amico fideli nulla est comparatio, et non est digna ponderatio auri et argenti contra bonitatem fidei illius. | 15. Niets is met een getrouw vriend te vergelijken en [goud en zilver] weegt [niet] op tegen zijne waarde [en trouwGa naar voetnoot13)]. |
16. Amicus fidelis, medicamentum vitae et immortalitatis: et qui metuunt Dominum, invenient illum. | 16. Een trouw vriend is artsenij voor leven [en onsterfelijkheid], en wie den Heer vreezen, zullen er zoo een vinden. |
17. Qui timet Deum, aeque habebit amicitiam bonam: quoniam secundum illum erit amicus illius. | 17. Wie den Heer vreest, zal ook goede vriendschap hebben, want gelijk hij zal ook zijn vriend zijnGa naar voetnoot14). |
18. Fili a juventute tua excipe doctrinam, et usque ad canos invenies sapientiam. | 18. Mijn zoon, van uwe jeugd af neem onderrichting aan, en tot uwe grijsheid zult gij de wijsheid vindenGa naar voetnoot15). |
19. Quasi is qui arat, et seminat, accede ad eam, et sustine bonos fructus illius. | 19. Als een die ploegt en zaait, zoo begeef u tot haar, en wacht op hare goede vruchtenGa naar voetnoot16). |
20. In opere enim ipsius exiguum laborabis, et cito edes de generationibus illius. | 20. Want met haar te bearbeidenGa naar voetnoot17) zult gij een weinig moeite hebben, maar spoedig zult gij eten van hare vruchten. |
21. Quam aspera est nimium sapientia indoctis hominibus, et non permanebit in illa excors. | 21. Hoe hard uitermate valt de wijsheid voor onverstandige menschen, en wie geen hart heeftGa naar voetnoot18) houdt het niet bij haar uit. |
22. Quasi lapidis virtus probatio erit in illis, et non demorabuntur projicere illam. | 22. Als een drukkende steen is voor hen hare beproevingGa naar voetnoot19), en zij aarzelen niet haar af te werpen. |
[pagina 388]
23. Sapientia enim doctrinae secundum nomen est ejus, et non est multis manifesta: quibus autem cognita est, permanet usque ad conspectum Dei. | 23. Want wijsheid [der leer] is wat haar naam zegt, en zij is niet aan velen openbaar, [maar wien zij bekend is, blijft zij bij tot aan de aanschouwing GodsGa naar voetnoot20)]. |
24. Audi fili, et accipe consilium intellectus, et ne abjicias consilium meum. | 24. Hoor, mijn zoon, en aanvaard [verstandigen] raadGa naar voetnoot21), en versmaad mijnen raad niet. |
25. Injice pedem tuum in compedes illius, et in torques illius collum tuum: | 25. Steek uwen voet in hare boeien en in haren halsbeugel uwen nek. |
26. Subjice humerum tuum, et porta illam, et ne acedieris vinculis ejus. | 26. Buig uwen schouder en draag haar, en word niet gemelijk over hare bandenGa naar voetnoot22). |
27. In omni animo tuo accede ad illam, et in omni virtute tua conserva vias ejus. | 27. Met geheel uwe ziel nader tot haar, en met al uwe kracht houd u op hare wegen. |
28. Investiga illam, et manifestabitur tibi, et continens factus ne derelinquas eam: | 28. Spoor haar op, en zij zal zich aan u openbaren, en hebt gij haar gegrepen, laat haar niet los. |
29. In novissimis enim invenies requiem in ea, et convertetur tibi in oblectationem. | 29. Want ten laatste zult gij rust vinden in haarGa naar voetnoot23), en zij zal u worden tot verlustiging. |
[pagina 389]
30. Et erunt tibi compedes ejus in protectionem fortitudinis, et bases virtutis, et torques illius in stolam gloriae: | 30, En hare boeien zullen u worden tot een sterke schuts [en een vasten grondslag], en haar halsbeugel tot een eerekleedGa naar voetnoot24). |
31. Decor enim vitae est in illa, et vincula illius alligatura salutaris. | 31. Want 's levens sieraad berust in haar, en hare boeien zijn banden des heilsGa naar voetnoot25). |
32. Stolam gloriae indues eam, et coronam gratulationis superpones tibi. | 32. Als een eerekleed zult gij haar aantrekken, en als een vreugdekroon u opzetten. |
33. Fili, si attenderis mihi, disces: et si accommodaveris animum tuum, sapiens eris. | 33. Mijn zoon, als gij luistert naar mij, zult gij leerenGa naar voetnoot26), en als gij uwen zin er op richt, zult gij wijs worden. |
34. Si inclinaveris aurem tuam, excipies doctrinam: et si dilexeris audire, sapiens eris. | 34. Als gij uw oor neigt, zult gij haar [de leering] vernemen, en als gij met graagte luistert, zult gij wijs worden. |
35. In multitudine presbyterorum prudentium sta, et sapientiae illorum ex corde conjungere, ut omnem narrationem Dei possis audire, et proverbia laudis non effugiant a te. Infra VIII 9. | 35. In den kring der [wijze] oudsten zij uw verblijf, en sluit u aan hunne wijsheid van harte aan, opdat gij al wat van God verhaald wordt moogt hooren en de spreuken des lofs u niet ontgaanGa naar voetnoot27). |
36. Et si videris sensatum, evigila ad eum, et gradus ostiorum illius exterrat pes tuus. | 36. En ziet gij eenen wijze, houd nachtwake bij hem, en de treden zijner deuren moge uw voet uitslijten. |
37. Cogitatum tuum habe in praeceptis Dei, et in mandatis illius maxime assiduus esto: et ipse dabit tibi cor, et concupiscentia sapientiae dabitur tibi. Ps. I 2. | 37. Zet uwe gedachten op de voorschriften GodsGa naar voetnoot28) en met zijne geboden houd u gedurig bezig, en Hij zal u een hart gevenGa naar voetnoot29), en de begeerde wijsheid zal u geschonken worden. |
- voetnoot1)
- Dit verslid vormt met V 18 één vers, dat naar Hebr. luidt: ‘In groot of klein misdoe niet, opdat gij niet van een vriend een vijand wordt’. In verband met hetgeen voorafgaat en volgt, schijnt misdoe niet te moeten worden verstaan van het kwaadspreken, waardoor men zoo lichtelijk den vriend tot vijand maakt.
- voetnoot2)
- Naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Een slechten naam en schande verkrijgt de lasteraarster, evenzoo de zondaar, de dubbeltongige’.
- voetnoot3)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. en Syr. verbeterd: ‘Val niet in de macht uwer begeerlijkheid, opdat zij uw vermogen niet afweide gelijk een stier’. Vgl. Jer. L 11.
- voetnoot4)
- Naar de verbeterde lezing van v. 2 is uwe begeerlijkheid onderwerp.
- voetnoot5)
- Die de booze begeerlijkheid volgt.
- voetnoot6)
- Vs. 5-17, in den gezuiverden tekst 13 verzen, handelen over ware en valsche vrienden en over de waarde der vriendschap.
- voetnoot7)
- Naar Hebr.: ‘en zachte woorden (verwerven) veel vredewenschen’. Vriendelijke bejegening lokt vriendelijke bejegening uit.
- voetnoot8)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘die den u onteerenden twist aan den dag brengt’, d.w.z., die een twist, welken hij met u had, tot uw oneer bekend maakt.
- voetnoot9)
- Hebr.: ‘In uw geluk is hij als gij (d.i. is hij voor u als een tweede ik), maar in uw ongeluk wijkt hij van u’. De Vulgaat zegt: Laat den beproefden vriend alle rechten van een vriend genieten.
- voetnoot10)
- Naar de Vulgaat is de zin, dat groote inschikkelijkheid en zelfverloochening van een vriend een eisch is voor degelijke vriendschap. Dit past echter minder in het verband dan wat Hebr. en Gr. zeggen: ‘Zoo gij valt, keert hij zich tegen u en gaat van u heen en verbergt zich’.
- voetnoot11)
- Voor uwe vele (v 6) vrienden, zoolang zij niet beproefd zijn,
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘een sterke burg’.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Voor een getrouw vriend is er geen prijs, en er is geen betaling voor zijne goedheid’.
- voetnoot14)
- Ware en duurzame vriendschap kan daarom alleen tusschen godvreezende menschen bestaan. - Met v. 18 begint eene vermaning tot wijsheid, bestaande uit strophe, beurtzang en tegenstrophe (6, 9 en 6 verzen), alle beginnend met Mijn zoon,
- voetnoot15)
- Vgl. Prov. XXII 6.
- voetnoot16)
- Geen landman, die zonder ploegen en zaaien of terstond na ploegen en zaaien op oogst rekent. Zoo worden ook de vruchten der wijsheid niet zonder inspanning en geduldig afwachten verkregen. Vgl. Marc. IV 26-29; Jac. V 27.
- voetnoot17)
- Met de bearbeiding van den akker der wijsheid.
- voetnoot18)
- Geen verstand heeft.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘Als een zware steen ligt zij op hen’. Naar het schijnt, wordt hier gezinspeeld op een gebruik, dat volgens eene aanteekening van Hiëronymus op Zach. XII 3 in Israël bestond. Men liet jongelingen hunne kracht beproeven en oefenen door hun zware steenen te laten dragen. Gelijk jongelingen zonder lichaams- en wilskracht den steen spoedig afwierpen, zoo staakt de dwaas spoedig de hem lastig wordende beoefening der wijsheid.
- voetnoot20)
- Dit vers was vóór de terugvinding van den grondtekst ‘het etymologisch raadsel’ van Eccli., waarop tal van geleerden vergeefs hun scherpzinnigheid beproefd hebben. In het eerste verslid: ‘Want wijsheid is overeenkomstig haar naam’ (Gr.), zag men terecht een woordspeling; men meende nu in het tweede verslid: ‘maar niet is zij aan velen bekend’, de verklaring daarvan te moeten zoeken. Daar de tekst die niet bevatte, stelde men verschillende wijzigingen voor, waarvan echter geen enkele algemeenen bijval vond. De Hebreeuwsche tekst bracht het gewenschte licht. Daar luidt v. 23 a: ‘Want de tucht is als haar naam’. Het voor tucht gebezigde Hebreeuwsche woord moesar nu is verwant met en gelijkt zeer op môsêr, hetwelk ‘boeien’ beteekent. De bedoeling is duidelijk. De tucht legt wie haar beoefenen boeien of banden aan. Wij zouden kunnen vertalen: ‘want de gebondenheid is wat haar naam zegt’. Ook elders wordt in ons boek dezelfde woordspeling gebezigd. Zie b.v. hierachter v. 31 met noot 25. Van XXI 22 a, waarvan de grondtekst nog niet werd teruggevonden, geeft de Grieksche vertaler dezelfde woordspeling in zijne taal weder: ‘Boeien (pedai) aan de voeten van den dwaze (is) de tucht (paideia)’. Vgl. voorts XXXIII 4 (Gr.). - Het tweede verslid kan en moet men naar Hebr. vertalen: ‘en zij (de tucht) is niet voor velen recht uitgaande’, d.w.z. niet de rechte, korte en gemakkelijke weg. Dit recht uitgaande staat tegenover hoe hard in v. 21. - Het toevoegsel der Vulgaat maar wien zij enz. behoeft geen verklaring.
- voetnoot21)
- Hebr. ‘mijne tucht’, d.i. de tucht der hier sprekend optredende wijsheid.
- voetnoot22)
- 's Menschen bedorven wil is als een weerbarstige slaaf; gelijk deze door boeien en halsbeugels tot gehoorzaamheid gedwongen wordt, zoo moet wie wijs begeert te worden zijn weerbarstigen wil gehoorzaamheid leeren door willige onderwerping aan de hem eerst lastige en moeielijke voorschriften der wijsheid.
- voetnoot23)
- Hebr. en Gr.: ‘zult gij hare rust vinden’, de rust, welke zij na het bedwingen der hartstochten verleent.
- voetnoot24)
- De boeien der tucht, d.i. hare u aanvankelijk lastige geboden, worden u tot een sterke schuts tegen de zonde, tot een vasten grondslag van geluk en hoop en tot een eerekleed voor uwe ziel.
- voetnoot25)
- Hebr.: ‘Een gouden sieraad is haar juk, en hare boeien (Hebr. môserothah, zie noot 20) een purperen snoer’. De gedachte van v. 30 a wordt hier alsook nog in v. 32 door nieuwe beelden uitgewerkt. De zin der Vulgaat is, dat de wijsheid den mensch eer en aanzien verleent en de wonden geneest, welke de zonde hem toebrengt. - De tegenstrophe (v. 33-37) leert, op hoedanige wijze men de wijsheid verwerven kan.
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘Zoo gij verlangt, kunt gij onderricht worden’. Niemand verwerft de wijsheid dan wie naar haar verlangt. Maar al wie naar haar verlangt kan haar verwerven. Hij behoeft slechts oor en hart voor haar te openen. Die waarheid wordt ook v. 33 b en 34 ingeprent.
- voetnoot27)
- Ten deele naar Gr., ten deele naar Hebr.: ‘In de vergadering der oudsten vat post, en aan wie wijs is sluit u aan. Naar elke rede luister gaarne en laat u wijze spreuken niet ontgaan’. Al wat Vulgaat en Gr. meer hebben is verklarend toevoegsel.
- voetnoot28)
- Hebr.: ‘Let op de vreeze Gods’.
- voetnoot29)
- Hebr.: ‘en Hij zal uw hart (uw verstand) richten’.