De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Fili eleemosynam pauperis ne defraudes, et oculos tuos ne transvertas a paupere. Tob. IV 7. | 1. Mijn Zoon, onthoud de aalmoes niet aan den behoeftige, en keer uwe oogen niet af van den armeGa naar voetnoot1). |
2. Animam esurientem ne despexeris: et non exasperes pauperem in inopia sua. | 2. Een hongerige ziel, veracht haar niet, en verbitter niet den arme in zijne behoeftigheidGa naar voetnoot2). |
3. Cor inopis ne afflixeris, et non protrahas datum angustianti. | 3. Het hart van den behoeftige, bedroef het niet, en stel niet uit de gift aan den nooddruftige. |
4. Rogationem contribulati ne abjicias; et non avertas faciem tuam ab egeno. | 4. De bede van den bedrukte, wijs haar niet af, en keer uw aangezicht niet af van den behoeftigeGa naar voetnoot3). |
5. Ab inope ne avertas oculos tuos propter iram: et non relinquas quaerentibus tibi retro maledicere: | 5. Van den arme wend niet af uwe oogen [vanwege de gramstorigheid], en geef [aan wie u vragen] geen aanleiding u [achterna] te verwenschenGa naar voetnoot4). |
6. Maledicentis enim tibi in amaritudine animae exaudietur deprecatio illius: exaudiet autem eum, qui fecit illum. | 6. Want verwenscht hij u in de bitterheid der ziel, dan [wordt zijne smeeking verhoord en] zal hem verhooren wie hem gemaakt heeftGa naar voetnoot5). |
7. Congregationi pauperum affabilem te facito, et presbytero humilia animam tuam, et magnato humilia caput tuum. | 7. In de vergadering [der armen] maak u bemind [en verneder voor den grijsaard uwe ziel] en voor den machtige buig uw hoofdGa naar voetnoot6). |
8. Declina pauperi sine tristitia aurem tuam, et redde debitum tuum | 8. Neig uw oor tot den arme [zonder gemelijkheid en kwijt uwe |
[pagina 380]
et responde illi pacifica in mansuetudine. | schuld], en antwoord hem vreedzaam in zachtmoedigheidGa naar voetnoot7). |
9. Libera eum, qui injuriam patitur de manu superbi: et non acide feras in anima tua. | 9. Verlos hem, die onrecht lijdt, uit de hand van den overmoedige, en het verdriete u niet in uwe zielGa naar voetnoot8). |
10. In judicando esto pupillis misericors ut pater, et pro viro matri illorum: | 10. [Bij de rechtspraak] wees voor de weezen barmhartig als een vader en wees als een man voor hunne moeder. |
11. Et eris tu velut filius Altissimi obediens, et miserebitur tui magis quam mater. | 11. En gij zult zijn als een [gehoorzame] zoon des Allerhoogsten, en genadig zal Hij u zijn meer dan eene moeder. |
12. Sapientia filiis suis vitam inspirat, et suscipit inquirentes se, et praeibit in via justitiae: | 12. De wijsheid ademt haar kinderen het leven in, en zij neemt op wie haar zoeken [en gaat hun voor op den weg der gerechtigheidGa naar voetnoot9).] |
13. Et qui illam diligit, diligit vitam: et qui vigilaverint ad illam, complectentur placorem ejus. | 13. En wie haar lief heeft, heeft het leven lief, en wie bij haar nachtwake houden, zullen hare liefelijkheid omhelzenGa naar voetnoot10). |
14. Qui tenuerint illam, vitam hereditabunt: et quo introibit, benedicet Deus. | 14. Wie zich aan haar houden zullen het leven beërven, en waar zij binnentreedt, geeft God zegenGa naar voetnoot11). |
15. Qui serviunt ei, obsequentes erunt sancto: et eos, qui diligunt illam, diligit Deus. | 15. Wie haar dienen, dienen het heiligdomGa naar voetnoot12), en wie haar beminnen, hen bemint God. |
16. Qui audit illam, judicabit gentes: et qui intuetur illam, permanebit confidens. | 16. Wie naar haar luistert, zal de volken richtenGa naar voetnoot13), en wie op haar zijn oog gericht houdt, zal in veiligheid wonenGa naar voetnoot14). |
17. Si crediderit ei, hereditabit | 17. Zoo hij op haar betrouwt, zal |
[pagina 381]
illam, et erunt in confirmatione creaturae illius: | hij haar beërven, en zijne nakomelingen zullen in haar bezit blijvenGa naar voetnoot15). |
18. Quoniam in tentatione ambulat cum eo, et in primis eligit eum. | 18. Want in beproevingGa naar voetnoot16) wandelt zij met hem [en] onder de eersten [verkiest zij hem]; |
19. Timorem et metum, et probationem inducet super illum: et cruciabit illum in tribulatione doctrinae suae, donec tentet eum in cogitationibus suis, et credat animae illius. | 19. vrees en vervaardheid [en beproeving] brengt zij over hem, en zij pijnigt hem met haar beproeving [en tucht], totdat zij hem beproefd heeft in zijne gezindheid en vertrouwen stelt in zijne ziel. |
20. Et firmabit illum, et iter adducet directum ad illum, et laetificabit illum. | 20. Dan zal zij hem versterken en hem brengen op den rechten weg en hem verblijden |
21. Et denudabit absconsa sua illi, et thesaurizabit super illum scientiam et intellectum justitiae. | 21. en hem hare verborgenheden openbaren [en hem overstelpen met een schat van wetenschap en rechtsbesef]. |
22. Si autem oberraverit, derelinquet eum, et tradet eum in manus inimici sui. | 22. Zoo hij echter afdwaalt, zal zij hem verlaten en hem overleveren in de hand van zijn vijand. |
23. Fili conserva tempus et devita a malo. | 23. [Mijn zoon,] neem den tijd in acht en wijk van het kwaad afGa naar voetnoot17). |
24. Pro anima tua ne confundaris dicere verum. | 24. Om wille van uwe ziel schaam u niet [de waarheid te zeggenGa naar voetnoot18)]. |
25. Est enim confusio adducens peccatum, et est confusio adducens gloriam et gratiam. | 25. Want er is eene schaamte, die leidt tot de zonde, en er is eene schaamte, die leidt tot eer en gunstGa naar voetnoot19). |
26. Ne accipias faciem adversus | 26. Neem geen persoon aan ten |
[pagina 382]
faciem tuam, nec adversus animam tuam mendacium. | nadeele van uw eigen persoon [en neem geen leugen te baat tot nadeel uwer ziel]. |
27. Ne reverearis proximum tuum in casu suo: | 27. Ontzie u niet voor uwen naaste, zoo hij valtGa naar voetnoot20), |
28. Nec retineas verbum in tempore salutis. Non abscondas sapientiam tuam in decore suo. | 28. en houd niet achter een woord op den heilzamen tijd. Verberg uwe wijsheid niet in haren luisterGa naar voetnoot21). |
29. In lingua enim sapientia dignoscitur: et sensus, et scientia, et doctrina in verbo sensati, et firmamentum in operibus justitiae. | 29. Want door de tong maakt zich de wijsheid kenbaar, en het verstand [en de kennis en de wetenschap] door het woord [van den verstandige, en de standvastigheid door de werken der gerechtigheidGa naar voetnoot22)]. |
30. Non contradicas verbo veritatis ullo modo, et de mendacio ineruditionis tuae confundere. | 30. Weerspreek niet [het woord van] de waarheid [op wat wijze ook], en schaam u over [de leugen van] uw tuchteloosheidGa naar voetnoot23). |
31. Non confundaris confiteri peccata tua, et ne subjicias te omni homini pro peccato. | 31. Schaam u niet uwe zonden te bekennen, en maak u van geen mensch onderdaan om te zondigenGa naar voetnoot24). |
32. Noli resistere contra faciem potentis, nec coneris contra ictum fluvii. | 32. Verzet u niet tegen den machtige, en roei niet op tegen den stroom der rivierGa naar voetnoot25). |
[pagina 383]
33. Pro justitia agonizare pro anima tua, et usque ad mortem certa pro justitia, et Deus expugnabit pro te inimicos tuos. | 33. [Voor de gerechtigheid aanvaard den strijd om wille uwer ziel, en] strijd tot in den dood voor de gerechtigheid, en God zal voor u verslaan uwe vijanden. |
34. Noli citatus esse in lingua tua: et inutilis, et remissus in operibus tuis. | 34. Wees niet voorbarig met uwe tong, noch onnut en traag in uwe werkenGa naar voetnoot26). |
35. Noli esse sicut leo in domo tua, evertens domesticos tuos, et opprimens subjectos tibi. | 35. Wees niet als een leeuw in uw huis ten verderve uwer huisgenooten [en ter verdrukking uwer onderhoorigenGa naar voetnoot27)]. |
36. Non sit porrecta manus tua ad accipiendum, et ad dandum collecta. | 36. Laat uwe hand niet uitgestrekt zijn om te ontvangen en gesloten om te gevenGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Met Mijn zoon leidt de schrijver eene nieuwe reeks van vermaningen in, van welke de eerste (v. 1-6) de behandeling van den arme tot onderwerp heeft. Naar Hebr., met behulp van Gr. verbeterd, luidt v. 1: ‘Mijn zoon, spot niet met het leven van den arme, en laat de oogen van den bedrukte niet versmachten’, d.i. zie niet met verachting neer op zijne armzalige levenswijs en laat hem niet vergeefs hulp van u verwachten.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘en verberg u niet voor wie een gebroken hart heeft’.
- voetnoot3)
- V. 4 ontbreekt in Hebr. en is vermoedelijk herhaling van v. 1 volgens andere lezing.
- voetnoot4)
- Vanwege de gramstorigheid, waar toe de behoeftige zou vervoerd worden door uwe weigering om hem te helpen.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘De bedroefde roept in zijne zielesmart, en naar zijn luid geroep luistert zijne Rots’, d.i. God, op Wien hij vertrouwen mag. Vgl. Exod. XXII 23; Prov. XIV 31 XVII 5.
- voetnoot6)
- De tweede vermaning (v. 7-11) beveelt dienstvaardigheid en vriendelijkheid jegens alle, inzonderheid jegens hulpbehoevende medemenschen aan. Al wat de Vulgaat meer heeft dan Gr. en Hebr. is toevoegsel, ten deele den oorspronkelijken zin storend, zooals b.v. hier der armen. Er wordt hier, geheel in het algemeen, vriendelijkheid tegenover allen en onderdanigheid tegenover de machtigen aanbevolen.
- voetnoot7)
- Naar Hebr.: ‘en beantwoord zijn groet in bescheidenheid’.
- voetnoot8)
- Hebr. en Gr.: ‘en wees niet lafhartig bij uwe rechtspraak’. Dit laatste werd in de Vulgaat met v. 10 verbonden. Wie geroepen wordt om als rechter op te treden, mag geen vrees voor de machtigen kennen.
- voetnoot9)
- De derde vermaning (v. 12-22) beveelt opnieuw de wijsheid aan, nu om hare vruchten. Zij treedt hier op als persoon en wel als opvoedster of leerares van hare kinderen of volgelingen. Aan de 12 tweeledige verzen der Vulgaat beantwoorden er in Gr. 11, in Hebr. 9; daar viel echter v. 17 uit. Naar Hebr. luidt v. 12: ‘De wijsheid onderricht hare kinderen en vermaant hen, die op haar acht slaan’. De lezing der Vulgaat ademt hare kinderen leven in, wat men in dien zin kan verstaan, dat de wijsheid het bovennatuurlijke leven der genade geeft, berust op eene verkeerde opvatting van het Grieksch anypsôsen, dat hier zeker ‘voedt op’ beteekent, evenals enephysiôse in dezelfde, door Clemens van Alexandrië (Strom. VII 16) aangehaalde plaats.
- voetnoot10)
- Wie bij haar nachtwake houden, d.i. haar ijverig zoeken, vinden welbehagen’ (Hebr.).
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘Wie haar vasthouden, vinden eer en wonen in den zegen Jahwe's’.
- voetnoot12)
- D.w.z. zij zijn als priesters.
- voetnoot13)
- Zie dezefde gedachte uitgesproken Sap. III 8, VI 21 (vgl. I Cor. VI 2). Evenwel verdient de lezing van Syr. de voorkeur: ‘zal rechtvaardig richten’.
- voetnoot14)
- Hebr.: zal in hare binnenkamers wonen’, d.w.z. ten volle met haar vertrouwd worden.
- voetnoot15)
- Dit vers ontbreekt in Hebr., maar is onmisbaar. De zin is: zoo hij zich getrouw aan haar betoont, zullen hij en zijne nakomelingen haar steeds bezitten. Waarom getrouwheid een eisch is, zeggen de volgende verzen.
- voetnoot16)
- Naar eene met behulp van Gr. en Syr. verbeterde lezing van Hebr. zullen v. 18-21 ongeveer als volgt moeten luiden: ‘Want eerst gaat zij, zich vreemd houdend, met hem om, en laat vrees en vervaardheid op hem komen. En zij beproeft hem door hare beproevingen, totdat zij hem vertrouwen kan, hem opnieuw gelukkig maakt, hem verblijdt, en hem hare geheimen ontsluiert’. De wijsheid gedraagt zichtegenover hare leerlingen eerst schijnbaar onverschillig of zelfs vijandig, beproeft hen door allerlei bezoeking, om eindelijk, wanneer zij de proef doorstaan hebben en getrouw bevonden zijn, hun hare schatten mede te deelen. Alhoewel minder bondig en schoon, zegt de Vulgaat hetzelfde.
- voetnoot17)
- Begin eener nieuwe vermaning (v. 23-33), waarschuwend tegen valsche schaamte. Van de toevoegsels ontdaan telt zij 9 tweeledige verzen. Mijn zoon komt noch in Gr., noch in Syr., wel echter in Hebr. voor, maar de groote lengte van het halfvers doet vermoeden, dat het een toevoegsel is.
- voetnoot18)
- Naar Hebr. met geringe verbetering luiden v. 23 en 24, één (tweeledig) vers: ‘Let op den passenden tijd [e]n sidder voor het kwaad, en schaam u tot nadeel uwer ziel niet’. De passende tijd is die, waarin spreken plicht, zwijgen zonde is. Vgl. Eccl. III 1 volg. Wie dan zwijgt, stort zich in het verderf. Naar de Vulgaat is de zin, dat de mensch zich niet door zorg voor zijne ziel, d.i. voor zijn leven, mag laten weerhouden om te handelen volgens zijn plicht.
- voetnoot19)
- Bij God en de menschen.
- voetnoot20)
- Naar Gr. en Hebr. vormen v. 26 a en 27 een tweeledig vers, luidend: ‘Neem geen partij tegen u zelf, en schaam u niet, u zelf ten verderven’. Wie zwijgt waar hij moest spreken, kiest partij tegen zich zelf, berokkent zich zelf den ondergang. Naar de Vulgaat zegt v. 27: Zoo uw naaste zondigt, ontzie u niet het hem voor te houden.
- voetnoot21)
- Naar Hebr. luidt v. 28: ‘Houd het woord niet achter op zijn tijd, en verberg niet uwe wijsheid’. In haren luister, een verklarend toevoegsel, wil zeggen: zoo uw woord strekken kan tot eere der wijsheid.
- voetnoot22)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘Want in het woord openbaart zich de wijsheid, en het doorzicht in het antwoord der tong’. Al wat de Vulgaat meer heeft is verklarende glosse.
- voetnoot23)
- Gr.: ‘Strijd niet tegen de waarheid, en schaam u over de tuchteloosheid’. Tegenover de waarheid in het eerste verslid achtte de glossator in het tweede de vermelding van de leugen noodig. Daarom maakte hij van de tuchteloosheid ‘de leugen uwer tuchteloosheid’, d.i. de leugen, die gevolg uwer tuchteloosheid is.
- voetnoot24)
- ‘Schaam u niet, u van de zonde af te wenden (Hebr.), en ga niet tegen den stroom in’ (Hebr. en Gr.). D.w.z. zoo uw geweten u verwijten doet, schaam u dan niet beter te gaan leven; roei dan niet op tegen den steeds sterker wordenden stroom van verwijten. De wel niet onduidelijke, maar buiten den samenhang vallende lezing der Vulgaat ontstond ten deele door misvatting, ten deele door verschuiving der leden van v. 31 en 32.
- voetnoot25)
- Naar de Vulgaat wordt het hier den mensch ontraden, zich tegen de grooten der aarde te verzetten, als zijnde even moeilijk als het roeien tegen den stroom. Naar de oorspronkelijke lezing (Hebr. met behulp van Gr. verbeterd) wordt veeleer het tegendeel aanbevolen: ‘Onderwerp u niet aan den dwaas, en wees niet partijdig voor den vorst’. De dwaas is de zondaar. Wijk niet voor hem, zelfs als hij een vorst, een machtige is. Volhard veeleer tot aan den dood in den strijd voor waarheid en recht (v. 33, waar de Vulgaat het eerste verslid dubbel heeft).
- voetnoot26)
- Er volgt v. 34 - V 3 eene waarschuwing tegen barschheid en trots, in Hebr. 6 tweeledige verzen. Voor voorbarig hebben Hebr. en Gr. terecht trotsch. De vermaning is gericht tot de hoofden van gezinnen; zij mogen niet veel en op trotschen toon bevelen, terwijl zij zelf niets uitrichten.
- voetnoot27)
- Hebr.: ‘Wees geen hond in uw huis, en afkeerig en vreeswekkend jegens uwe dienaren’.
- voetnoot28)
- Gelijk dit met de hand van een trotschen huisheer meestal het geval is. Vgl. Act. XX 35.