De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
Caput III.
|
1. Filii sapientiae, ecclesia justorum: et natio illorum, obedientia et dilectio. | 1. [Kinderen der wijsheid vormen de gemeente der rechtvaardigen, en hun geslacht is gehoorzaamheid en liefdeGa naar voetnoot1).] |
2. Judicium patris audite filii, et sic facite ut salvi sitis. | 2. Naar vaders voorschrift luistert, kinderen, en doet alzoo, opdat gij gelukkig zijt.Ga naar voetnoot2) |
3. Deus enim honoravit patrem in filiis: et judicium matris exquirens, firmavit in filios. | 3. Want God heeft den vader eere toegewezen van de kinderen en [geëischt en] vastgesteld der moeder gezag op de zonenGa naar voetnoot3). |
4. Qui diligit Deum, exorabit pro peccatis, et continebit se ab illis, et in oratione dierum exaudietur. | 4. Wie God liefheeftGa naar voetnoot4) verwerft vergiffenis van zonden [en zal zich daarvan onthouden en in zijn dagelijksch gebed verhoord worden.] |
5. Et sicut qui thesaurizat, ita et qui honorificat matrem suam. | 5. En als een die schatten oplegt, zoo is wie zijne moeder eertGa naar voetnoot5). |
6. Qui honorat patrem suum, jucundabitur in filiis, et in die orationis suae exaudietur. | 6. Wie zijn vader eert, zal vreugde beleven aan zijne kinderen, en ten dage van zijn gebed zal hij verhooring vinden. |
7. Qui honorat patrem suum, vita vivet longiore: et qui obedit patri, refrigerabit matrem. | 7. Wie zijn vader eert, zal zijn leven verlengen, en wie gehoorzaam is aan zijn vaderGa naar voetnoot6), zal zijne moeder verkwikken. |
8. Qui timet Dominum honorat parentes, et quasi dominis serviet his, qui se genuerunt | 8. Wie den Heer vreest, eert zijne ouders en dient als zijn meesters hen, die hem teeldenGa naar voetnoot7). |
[pagina 376]
9. In opere et sermone, et omni patientia honora patrem tuum, Exod. XX 12; Deut. V 16; Matth. XV 4; Marc. VII 10; Eph. VI 2. | 9. Met daad en woord [en in alle geduld] eer uwen vader, |
10, Ut superveniat tibi benedictio ab eo, et benedictio illius in novissimo maneat. | 10. opdat zegen over u nederdale van hem en [zijn zegen] ten einde toe op u ruste. |
11. Benedictio patris firmat domos filiorum: maledictio autem matris eradicat fundamenta. Gen. XXVII 27 et XLIX 2. | 11. De zegen des vaders maakt de huizen der kinderen vast, maar de vloek der moeder roeit de grondslagen uitGa naar voetnoot8). |
12. Ne glorieris in contumelia patris tui: non enim est tibi gloria, ejus confusio: | 12. Verhef u niet op de schande uws vaders, want u strekt niet tot eere zijn smaad. |
13. Gloria enim hominis ex honore patris sui, et dedecus filii pater sine honore. | 13. Eens menschen roem toch komt voort uit het aanzien zijns vaders, en de schande van den zoon is een vader zonder eereGa naar voetnoot9). |
14. Fili suscipe senectam patris tui, et non contristes eum in vita illius: | 14. Mijn zoon, beur op den ouderdom uws vaders en bedroef hem niet in zijn levenGa naar voetnoot10). |
15. Et si defecerit sensu, veniam da, et ne spernas eum in virtute tua: eleemosyna enim patris non erit in oblivione. | 15. En als zijn verstand verzwakt, wees toegevend en veracht hem niet in uwe krachtGa naar voetnoot11); want de aalmoes aan den vader zal niet in vergetelheid geraken. |
16. Nam pro peccato matris restituetur tibi bonum, | 16. En voor de schuld [der moeder] zal u goeds worden vergolden. |
17. Et in justitia aedificabitur tibi, et in die tribulationis commemorabitur tui: et sicut in sereno glacies solventur peccata tua. | 17. [En in gerechtigheid zal u een huis gebouwd wordenGa naar voetnoot12),] en ten dage van den nood zal men u indachtig zijn, en gelijk bij helderen hemel het ijs zullen uwe zonden wegsmelten. |
18. Quam malae famae est, qui de- | 18. Hoe eerloos is hij die zijn |
[pagina 377]
relinquit patrem: et est maledictus a Deo, qui exasperat matrem. | vader verlaat, en vloekwaardig voor God is wie zijn moeder verbittert. |
19. Fili in mansuetudine opera tua perfice, et super hominum gloriam diligeris. | 19. Mijn zoonGa naar voetnoot13), volbreng in zachtmoedigheid uwe werken, en gij zult meer dan menschelijke eer bemind wordenGa naar voetnoot14). |
20. Quanto magnus es, humilia te in omnibus, et coram Deo invenies gratiam: Philipp. II 3. | 20. Hoe grooter gij zijt, verneder u in allesGa naar voetnoot15), en bij God zult gij welbehagen vinden. |
21. Quoniam magna potentia Dei solius, et ab humilibus honoratur. | 21. Want groot is de macht van God [alleen], en door de ootmoedigen wordt Hij geëerdGa naar voetnoot16). |
22. Altiora te ne quaesieris, et fortiora te ne scrutatus fueris: sed quae praecepit tibi Deus, illa cogita semper, et in pluribus operibus ejus ne fueris curiosus. Prov. XXV 27. | 22. Wat u te hoog is, zoek het niet, en wat u te machtig is, vorsch het niet naGa naar voetnoot17); maar wat Hij [God] u geboden heeft, neem dat [gedurig] ter harte [en op de menigvuldigheid zijner werken zet niet uwe zinnen]. |
23. Non est enim tibi necessarium ea, quae abscondita sunt, videre oculis tuis. | 23. Het is toch geen noodwendigheid voor u, hetgeen verborgen is te zienGa naar voetnoot18) [met uwe oogen]. |
24. In supervacuis rebus noli scrutari multipliciter, et in pluribus operibus ejus non eris curiosus. | 24. Over overtollige dingen peins niet [veel, en op de menigvuldigheid zijner werken zet niet uwe zinnen]. |
25. Plurima enim super sensum hominum ostensa sunt tibi. | 25. Want zeer veel wat 's menschen verstand te boven gaat werd u getoondGa naar voetnoot19). |
26. Multos quoque supplantavit suspicio illorum, et in vanitate detinuit sensus illorum. | 26. Want velen heeft misleid hunne eigen inbeelding en zij heeft in ijdelen waan verstrikt hunne zinnenGa naar voetnoot20). |
[pagina 378]
27. Cor durum habebit male in novissimo: et qui amat periculum in illo peribit. | 27. Een trotsch hart zal ten laatste kwalijk varen, en wie het gevaar bemint zal er in vergaanGa naar voetnoot21). |
28. Cor ingrediens duas vias, non habebit successus, et pravus corde in illis scandalizabitur. | 28. [Een hart, dat tweeërlei wegen bewandelt, zal niets gelukken, en wie verkeerd is van harte zal daardoor ten val komenGa naar voetnoot22).] |
29. Cor nequam gravabitur in doloribus, et peccator adjiciet ad peccandum. | 29. Een boos hartGa naar voetnoot23) zal overstelpt worden met smarten, en de zondaarGa naar voetnoot24) zal zonde voegen bij zonde. |
30. Synagogae superborum non erit sanitas: frutex enim peccati radicabitur in illis, et non intelligetur. | 30. Voor het rot der hoovaardigen is er geen genezing, want de kiem der zonde heeft in hen wortel geschoten [en zij merken het nietGa naar voetnoot25)]. |
31. Cor sapientis intelligitur in sapientia, et auris bona audiet cum omni concupiscentia sapientiam. | 31. Des wijzen hart kent men aan de wijsheid, en een goed oor luistert met allen lust naar wijsheidGa naar voetnoot26). |
32. Sapiens cor, et intelligibile abstinebit se a peccatis, et in operibus justitiae successus habebit. | 32. [Een hart, dat wijs is en verstandig, zal zich van zonden onthouden en in de werken der gerechtigheid vorderingen makenGa naar voetnoot27).] |
33. Ignem ardentem exstinguit aqua, et eleemosyna resistit peccatis: Dan. IV 24. | 33. Den gloed van het vuur bluscht het water, en de aalmoes biedt tegenweer aan de zondenGa naar voetnoot28). |
34. Et Deus prospector est ejus qui reddit gratiam: meminit ejus in posterum, et in tempore casus sui inveniet firmamentum. | 34. [En God ziet op hem neder,] die barmhartigheid beoefent, Hij is zijner indachtig in de toekomst, en ten tijde zijner struikeling zal hij steun vindenGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- Op de vermaning om God te vreezen laat Sirachzoon vermaningen volgen over de plichten jegens de ouders, welke onder al de plichten ten opzichte van de menschen op de eerste plaats staan. Eerst (v. 2-11) zegt hij wat men te doen, dan (v. 12-18) wat men te laten heeft, een en ander met opgave van redenen. - Noch in Gr. noch in de Syrische vertaling komt v. 1 voor; toch schijnt het uit het Hebr. te zijn vertaald. Het is wellicht een bij den Hebreeuwschen tekst gemaakt toevoegsel, dat of door de vertalers niet vertaald of door lateren geschrapt werd. De kinderen der wijsheid zijn zij, die zich op de wijsheid toeleggen en haar in beoefening brengen; zij werden uit de wijsheid als geboren. En hun geslacht is gehoorzaamheid en liefde, d.i. zij hebben zich die twee deugden eigen gemaakt.
- voetnoot2)
- In Gr. luidt de aanhef: ‘Naar mij, den vader, luistert....’ Daar treedt dus de wijsheid als vader op. Maar naar allen schijn berust die lezing op een verschrijving van het Hebr.
- voetnoot3)
- Door het gebod van Exod. XX 12.
- voetnoot4)
- Voor God leest men in Gr. terecht: ‘(zijnen) vader’.
- voetnoot5)
- Met v. 4 a maakt v. 5 in Gr. één geheel uit, dat aan hen. die hunne ouders eeren, belooning van dubbelen aard toezegt: vergiffenis van zonden en aardsche goederen. Vs. 4 b is ten deele andere vertaling van v. 6.
- voetnoot6)
- Naar Gr. zeker beter: ‘en wie gehoorzaam is aan den Heer....’
- voetnoot7)
- Naar eene niet ongegronde gissing verstond de Grieksche vertaler hier niet juist den Hebreeuwschen tekst en luidde deze: ‘en zal als meesters (als een meester) zijne kinderen aanleiden om te werken’, d.w.z. zal hen in bedwang houden.
- voetnoot8)
- Hier begint het eerste gedeelte van den teruggevonden grondtekst. Naar dezen luidt v. 11: ‘De zegen des vaders maakt den wortel vast, maar de vloek der moeder rukt het plantje uit’.
- voetnoot9)
- Naar Hebr. en gr.: ‘en eene schande voor de kinderen is eene moeder in smaad’. Vgl. Prov. XVII 6.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Mijn zoon, houd vast aan de eer uws vaders, en verwaarloos ze niet al de dagen uws levens’.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘in al de dagen uwer kracht’, d.i. terwijl gij in jeugdige kracht van ziel en lichaam hem overtreft. Vgl. Prov. XXIII 22.
- voetnoot12)
- Voor v. 16 en 17 a hebben Hebr. en Gr. enkel: ‘en voor de zonden wordt zij (de aalmoes aan den vader) in de plaats gesteld’, d.i. door barmhartigheid jegens vader (of moeder) delgt de mensch zijne zonden uit. De Vulgaat vereenigt hier twee varianten van den Griekschen tekst, beide sterk verschreven of door den vertaler geheel verkeerd gelezen en vertolkt. Men verklaart den tekst in dien zin, dat wie een onrecht, hem door zijne moeder aangedaan, met geduld verdraagt, beloond zal worden en in of om zijne rechtvaardigheid zijn huis zal volbouwd zien, d.i. geluk zal beleven in zijn gezin.
- voetnoot13)
- Er volgt eene vermaning tot bescheidenheid en ootmoed (v. 19-27), in den gezuiverden tekst bestaande uit 7 verzen. De Vulgaat geeft er eenige dubbel weder.
- voetnoot14)
- Naar Hebr. beter: ‘Mijn zoon, zoo gij rijk wordt, wandel in nederigheid, en gij zult meer bemind worden dan wie geschenken geeft’. Naar Gr. luidt v. 19 b: ‘en door een geëerd mensch zult gij bemind worden’.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘Verneder u voor al het groote der wereld’.
- voetnoot16)
- Grondtekst: ‘en aan de ootmoedigen wordt geopenbaard zijn raadsbesluit’.
- voetnoot17)
- Vgl. Rom. XII 3: sapere ad sobrietatem.
- voetnoot18)
- Naar Hebr. en Gr. luiden v. 22 b en 23: ‘Aan hetgeen u geoorloofd is denk; want het verborgene hebt gij niet van noode’. Wat de Vulgaat meer heeft is ten deele verklarend toevoegsel, ten deele andere vertaling van v. 24 b.
- voetnoot19)
- Naar Hebr. v. 24 en 25 met geringe verbetering: ‘Ten opzichte van zijne overige werken wees niet waanwijs; want te veel voor u werd u reeds te zien gegeven’. Met Gods overige werken zijn die bedoeld, welke voor den mensch niet ten eenen male ondoorgrondelijk zijn. Maar ook die geheel te ontraadselen en te verklaren matige hij zich niet aan. Hij vergenoege zich met hetgeen hij goed begrijpen kan, wat eigenlijk bij zijne neiging tot hoovaardij reeds te veel is. In de Vulgaat zijn v. 24 a en b, evenals 22 b, verschillende lezingen of vertalingen van een en hetzelfde.
- voetnoot20)
- Vulgaat en Gr. geven meer eene verklaring dan eene vertaling van Hebr.: ‘want vele zijn de gedachten van de kinderen der menschen, maar booze voorstellingen brengen in dwaling’. - Aan de vermaning tot nederigheid sluit zich v. 27-34 eene strophe aan, waarin het hart van den trotschaard vergeleken wordt met het hart van den verstandige, die van zijne deugd de zegening ondervindt.
- voetnoot21)
- Het is den trotschaard eigen nergens gevaar te zien.
- voetnoot22)
- Dit vers, zeker niet oorspronkelijk, veroordeelt hen, die twee heeren willen dienen.
- voetnoot23)
- Lees naar Hebr. en Gr. gelijk in v. 27: ‘een trotsch hart.
- voetnoot24)
- Hebr.: ‘de verstokte (zondaar)’.
- voetnoot25)
- De Latijnsche vertaler trof hier niet den zin. Naar Hebr., met behulp van Gr. gezuiverd, zal v. 30 moeten luiden: ‘Voor de wonde van den spotter is er geen genezing, want van slechte planting is zijne planting’. De trotschaard, die in zijn trots met alles den spot drijft, is niet te bekeeren, want hij is door en door slecht. Hij heeft er niet eens besef van dat hij slecht is. Dat laatste zegt ook het toevoegsel der Vulgaat.
- voetnoot26)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘Een wijs hart luistert naar de spreuk, en een opmerkzaam oor verblijdt den wijze’. De verstandige mensch luistert naar den raad van wijzer menschen en bereidt hun daardoor voldoening.
- voetnoot27)
- Het vers kenmerkt zich duidelijk als glosse.
- voetnoot28)
- Naar eene Grieksche lezing: ‘en gerechtigheid delgt zonde uit’.
- voetnoot29)
- De oorspronkelijke lezing der Vulgaat van v. 34 luidt: ‘Et Deus conspector, qui reddit gratiam, meminit in posterum, et in tempore casus tui invenies firmamentum’. Schoon zij beter is dan in de Sixtijnsche uitgave, geeft zij toch den zin van den grondtekst niet weder: ‘Wie goed doet (d.i. wie de rechtvaardigheid beoefent, zie noot 28), dien zal het (goede) te gemoet komen op zijnen weg (d.i. die mag ook van anderen eene rechtvaardige behandeling verwachten), en ten tijde dat hij struikelt zal hij onderstenning vinden’.