De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Fili accedens ad servitutem Dei, sta in justitia, et timore, et praepara animam tuam ad tentationem. Matth. IV 1; II Tim. III 12. | 1. Mijn zoon, wanneer gij u begeeft in den dienst van God, [sta dan vast in de gerechtigheid en de vreeze en] houd uwe ziel bereid op de beproevingGa naar voetnoot1). |
2. Deprime cor tuum, et sustine: inclina aurem, et suscipe verba intellectus: et ne festines in tempore obductionis. | 2. Verootmoedig uw hart en wees lijdzaam, [neig uw oor en luister naar verstandige woorden] en wees niet voorbarig ten tijde der bezoekingGa naar voetnoot2). |
3. Sustine sustentationes Dei: conjungere Deo, et sustine, ut crescat in novissimo vita tua. | 3. [Verdraag wat God te verdragen geeft;] hecht u aan God en wees lijdzaam, opdat uw leven op het einde toenemeGa naar voetnoot3). |
4. Omne, quod tibi applicitum fuerit, accipe: et in dolore sustine, et in humilitate tua patientiam habe: | 4. Al wat u overkomt, neem het aan, [en wees in bedruktheid lijdzaam] en oefen in uwe vernederingGa naar voetnoot4) geduld: |
5. Quoniam in igne probatur aurum et argentum, homines vero recepti- | 5. Want in het vuur wordt goud [en zilver] beproefd, maar de wel- |
[pagina 373]
biles in camino humiliationis. Sap. III 6. | gevalligeGa naar voetnoot5) menschen in den oven der vernedering. |
6. Crede Deo, et recuperabit te: et dirige viam tuam, et spera in illum. Serva timorem illius, et in illo veterasce. | 6. Betrouw op God en Hij zal u weder aannemenGa naar voetnoot6), en maak recht uwen weg en hoop op Hem. [Bewaar zijne vreeze en word oud in haar.] |
7. Metuentes Dominum sustinete misericordiam ejus: et non deflectatis ab illo ne cadatis. | 7. Gij, die den Heer vreest, verbeidt zijne ontferming en wijkt niet af [van Hem], opdat gij niet valtGa naar voetnoot7). |
8. Qui timetis Dominum, credite illi: et non evacuabitur merces vestra. | 8. Gij, die den Heer vreest, gelooft in Hem, en uw loon zal niet te loor gaan. |
9. Qui timetis Dominum, sperate in illum: et in oblectationem veniet vobis misericordia. | 9. Gij, die den Heer vreest, hoopt op Hem, en ter verblijding zal u geworden ontfermingGa naar voetnoot8). |
10. Qui timetis Dominum diligite illum, et illuminabuntur corda vestra. | 10. [Gij, die den Heer vreest, bemint Hem, en uwe harten zullen verlicht wordenGa naar voetnoot9).] |
11. Respicite filii nationes hominum: et scitote quia nullus speravit in Domino, et confusus est. | 11. Laat, kinderen, uwe oogen gaan over de geslachten [der menschenGa naar voetnoot10)] en overtuigt u, dat niemand heeft gehoopt op den Heer en te schande werd. |
12. Quis enim permansit in mandatis ejus, et derelictus est? aut quis invocavit eum, et despexit illum? Ps. XXX 1. | 12. Wie toch heeft volhard in zijne geboden en werd verlaten? of wie heeft Hem aangeroepen en zag zich door Hem versmaad? |
13. Quoniam pius et misericors est Deus, et remittet in die tribulationis peccata: et protector est omnibus exquirentibus se in veritate. | 13. Want goedertieren en barmhartig is God, en Hij zal op den dag der verdrukking vergeven de zondenGa naar voetnoot11); [en een beschermer is Hij voor allen, die Hem zoeken in waarheid.] |
14. Vae duplici corde, et labiis scelestis, et manibus malefacientibus, et peccatori terram ingredienti duabus viis. III Reg. XVIII 21. | 14. WeeGa naar voetnoot12) over den dubbelhartige [en de boosaardige lippen] en de misdadige handen en den zondaar, die [op de aarde] twee wegen bewandeltGa naar voetnoot13). |
[pagina 374]
15. Vae dissolutis corde, qui non credunt Deo: et ideo non protegentur ab eo. | 15. Wee over de luchthartigen, die niet vertrouwen op God en daarom niet door Hem beschut worden. |
17. Vae his, qui perdiderunt sustinentiam, et qui dereliquerunt vias rectas, et diverterunt in vias pravas. | 16. Wee over hen, die het geduld verliezen [en die de rechte paden verlaten en afwijken op verkeerde paden]. |
17. Et quid faciunt, cum inspicere coeperit Dominus? | 17. Wat toch zullen zij doen, als de Heer zijn oog op hen gaat vestigenGa naar voetnoot14)? |
18. Qui timent Dominum, non erunt incredibiles verbo illius: qui diligunt illum, conservabunt viam illius. Joann. XIV 23. | 18. Wie den Heer vreezen, wantrouwen niet zijn woordGa naar voetnoot15); wie Hem beminnen, volharden op zijnen weg. |
19. Qui timent Dominum, inquirent quae beneplacita sunt ei: et qui diligunt eum, replebuntur lege ipsius. | 19. Wie den Heer vreezen, zij zoeken wat Hem welgevallig is, en wie Hem liefhebben, zij verzadigen zich aan zijne wetGa naar voetnoot16). |
20. Qui timent Dominum, praeparabunt corda sua, et in conspectu illius sanctificabunt animas suas. | 20. Wie den Heer vreezen, zij houden hunne harten bereid, en voor zijn aanschijn heiligenGa naar voetnoot17) zij hunne zielen. |
21. Qui timent Dominum, custodiunt mandata illius, et patientiam habebunt usque ad inspectionem illius, | 21. [Wie den Heer vreezen, zij onderhouden zijne geboden en bewaren het geduld totdat Hij hen bezoektGa naar voetnoot19), |
22. Dicentes: Si poenitentiam non egerimus, incidemus in manus Domini, et non in manus hominum. | 22. terwijl zij zeggen: Doen wij geen boetvaardigheid,] wij zullen vallen in de handen des Heeren, en niet in de handen der menschenGa naar voetnoot20). |
23. Secundum enim magnitudinem ipsius, sic et misericordia illius cum ipso est. | 23. Want zoo groot als Hij is, zoo blijft ook zijne barmhartigheid Hem bij. |
- voetnoot1)
- In Gr. bestaat elk der drie deelen van dit hoofdstuk dit zes verzen, welke, naar hun gelijkluidend begin (de godvreezenden en wee) of hun inhoud doen blijken, telkens eene strophe uitmaken. Na de drie strophen volgen nog twee slotverzen. In de Vulgaat komt wegens de niet woordelijke, maar verklarende vertaling en de toevoegsels de kunstige samenstelling niet tot haar recht. - Mijn zoon. Begin van strophe I (v. 1-5); zij handelt over de beproeving, welke een ieder, die God wil dienen, het eerst moet ondergaan.
- voetnoot2)
- Naar Gr. luidt de aanhef: ‘Richt uw hart en wees sterk’. Wees niet voorbarig enz., d.i. verlies in de beproeving uw geduld niet.
- voetnoot3)
- Gr.: ‘Klem u vast aan Hem en laat niet af, opdat gij toeneemt (aan geluk) tegen uw einde’. Men denke aan Job en Tobias.
- voetnoot4)
- Naar Gr.: ‘in uwe wisselende vernederingen’.
- voetnoot5)
- De Gode welgevallige; zie Tob. XII 13; Prov. XVII 3; Sap. III 6.
- voetnoot6)
- In uw vorigen staat. Gr.: ‘en Hij zal zich uwer aantrekken’.
- voetnoot7)
- Strophe II (v. 7-13): Vertrouwt op God, en gij zult niet beschaamd worden, gelijk het verleden leert en Gods goedheid doet verwachten.
- voetnoot8)
- Naar eene verbeterde lezing van Gr.: ‘.... hoopt op het goede en op duurzame vreugd en ontferming’.
- voetnoot9)
- Dit vers schijnt te zijn toegevoegd door iemand, die na de verzen over het geloof en de hoop nog de vermelding der derde goddelijke deugd noodig oordeelde. Van de liefde is intusschen eerst v. 18 sprake.
- voetnoot10)
- Gr. heeft: ‘over de voormalige geslachten’.
- voetnoot11)
- Naar Gr.: ‘en Hij vergeeft de zonden en redt ten dage der verdrukking’.
- voetnoot12)
- Strophe III (v. 14-22) plaatst tegenover elkander het lot van de ongeloovigen en het vertrouwen op God dervenden en dat van de godvreezenden. Die tegenstelling komt in Gr. duidelijk uit in drie met Wee en drie met de Godvreezenden beginnende verzen. De Vulgaat heeft v. 14 en 16 eenige toevoegsels en brengt aan het slot nog een vierde vers beginnende met Qui timent Dominum.
- voetnoot13)
- Naar Gr.: ‘Wee over de versaagde harten en de slappe handen en den zondaar, die op twee wegen gaat’. Bedoeld zijn de kleinmoedigen, die in de verdrukking den moed laten zinken en in plaats van op God te vertrouwen menschelijke hulp zoeken.
- voetnoot14)
- Als God hen, nadat zij geduld en vertrouwen verloren hebben, met nog zwaarder bezoeking treft?
- voetnoot15)
- Dat hulp beloofd heeft aan wie op Hem betrouwen.
- voetnoot16)
- Zij vinden voldoening in het onderhouden zijner wet, ook te midden der kwellingen.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘verootmoedigen’.
- voetnoot19)
- Uit den nood helpt.
- voetnoot20)
- Naar hun inhoud sluiten zich v. 22 b en 23 goed bij v. 20 aan; zij geven de gedachte weder van de godvreezenden, die zich in hun beproeving voor God verootmoedigend troost vinden in de overtuiging, dat alle beproeving komt, niet van den onbarmhartigen mensch, maar van God, die even barmhartig als groot en machtig is.