De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 365]
| |||
Het boek Ecclesiasticus van Jesus, Sirach's zoon.Prologus.
|
Multorum nobis, et magnorum per legem, et prophetas, aliosque qui secuti sunt illos, sapientia demonstrata est; in quibus oportet laudare Israel doctrinae et sapientiae causa: quia non solum ipsos loquentes necesse est esse peritos, sed etiam extraneos posse et dicentes et scribentes doctissimos fieri. Avus meus Jesus, postquam se amplius dedit ad diligentiam lectionis legis, et prophetarum, et aliorum librorum, qui nobis a | Van vele en groote dingen werd ons kennis verstrekt door de Wet, de profeten en de anderen, die hen opvolgdenGa naar voetnoot2), weswege men Israël dient te prijzen om zijne wetenschap en wijsheidGa naar voetnoot3); want men moet onderstellen, dat niet enkel zij, die het woord voeren, bedreven zijn, maar ook, dat de uitheemschen in woord en schrift zeer kundig kunnen wordenGa naar voetnoot4). Mijn grootvader JesusGa naar voetnoot5) had zich geruimen tijd vlijtig toegelegd op het lezen der Wet en der profeten en der andere boeken, ons door onze vaderen overge- |
[pagina 366]
parentibus nostris traditi sunt: voluit et ipse scribere aliquid horum, quae ad doctrinam et sapientiam pertinent: ut desiderantes discere, et illorum periti facti, magis magisque attendant animo, et confirmentur ad legitimam vitam. Hortor itaque venire vos cum benevolentia, et attentiori studio lectionem facere, et veniam habere in illis, in quibus videmur sequentes imaginem sapientiae deficere in verborum compositione. Nam deficiunt verba Hebraica, quando fuerint translata ad alteram linguam. Non autem solum haec, sed et ipsa lex, et prophetae, ceteraque aliorum librorum, non parvam habent differentiam, quando inter se dicuntur. Nam in octavo et trigesimo anno temporibus Ptolemaei Evergetis regis, postquam perveni in AEgyptum: et cum multum temporis ibi fuissem, inveni ibi libros relictos, non parvae, neque contemnendae doctrinae. Itaque bonum et necessarium putavi et ipse aliquam addere diligentiam et la- | leverd; toen besloot hij ook zelf iets te schrijven wat tot onderrichting en wijsheid strekt, opdat de leergierigen zich ook de kennis daarvan zouden eigen maken en, er meer en meer acht op slaande, gesterkt zouden worden in het leven naar de WetGa naar voetnoot6). Daarom vermaan ik ulieden, met welwillendheid te naderen en met gespannen aandacht te lezen en toegeeflijk te zijn, zoo wij bij de navolging der uitgebeelde wijsheid schijnen te falen in de samenstelling der woordenGa naar voetnoot7). Want de Hebreeuwsche woorden verliezen aan kracht, wanneer zij in eene andere taal worden overgezet. Doch niet enkel dit boek, maar ook de Wet en de profeten en de overige andere boekenGa naar voetnoot8) vertoonen niet geringe afwijkingen, wanneer men ze vergelijkend leestGa naar voetnoot9). - Toen ik dan in het acht en dertigste jaar, ten tijde van Ptolomeüs EuergetesGa naar voetnoot10), in Egypte gekomen was en mij daar geruimen tijd had opgehouden, vond ik daar eenige achtergelaten geschriften van niet geringe en niet te versmaden wijsheidGa naar voetnoot11). Daarom achtte ik het nuttig en noodzakelijk, ook zelf wat |
[pagina 367]
borem interpretandi librum istum: et multa vigilia attuli doctrinam in spatio temporis ad illa, quae ad finem ducunt, librum istum dare, et illis qui volunt animum intendere, et discere quemadmodum oporteat instituere mores, qui secundum legem Domini proposuerint vitam agere. | ijver en moeite te wijden aan de vertolking van dat boek. Zoo heb ik in menige nachtwake gedurende dat tijdsbestek mijne kennis gewijd om het doel te bereiken en dit boek uit te geven, bijzonder voor hen die er hun hart op willen zetten en leeren, hoe zij, die zich voorgenomen hebben naar de wet des Heeren te leven, hun levensgedrag moeten inrichtenGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Als voorrede van den vertaler heeft dit stuk volgens sommigen geen canoniek gezag; anderen echter betwijfelen dit. Het is in de oorspronkelijke taal zeer zwaar van stijl en in de Latijnsche vertolking ten deele onjuist weergegeven. In het eerste gedeelte verhaalt de schrijver, met welk doel zijn grootvader het werk vervaardigde; in het tweede vraagt hij van den lezer aandacht en milde beoordeeling van zijne vertaling; in het derde deelt hij mede, wanneer, waar en hoe hij er toe kwam, het geschrift in het Grieksch te vertolken. - In sommige handschriften en uitgaven van Eccli. vindt men nog eene tweede voorrede, welke valschelijk aan den H. Athanasius wordt toegeschreven.
- voetnoot2)
- De andere gewijde schrijvers van het O.V.
- voetnoot3)
- In Gr. vormt geheel het eerste gedeelte (tot aan Daarom vermaan ik) ééne periode, bestaande uit twee voorzinnen en een nazin. De eerste voorzin luidt woordelijk: ‘Daar ons door de Wet en de profeten en de anderen, die hen opvolgden, vele en groote dingen gegeven werden, om welke men de tucht en wijsheid van Israël behoort te prijzen....’, eerste reden, waarom, naar den schrijver, Sirachzoon zich toelegde op de Schrift en dan zelf besloot een leerzaam en stichtend werk te schrijven.
- voetnoot4)
- Tweede reden, naar Gr.: ‘(en) omdat het noodig is, dat niet enkel zij, die lezen, zelf toenemen in kennis, maar ook, dat de beoefenaars der wijsheid door woord en geschrift zich nuttig kunnen maken voor de uitheemschen....’. Met de uitheemschen zijn voornamelijk, zoo niet uitsluitend, de in de verstrooiing levende Joden bedoeld, die de Grieksche taal hadden aangenomen (zie noot 12 aan het einde). Sirachzoon scheef zijn werk in het Hebr., dus niet voor hen. Maar zijn kleinzoon vertolkte het te hunnen behoeve. Hij drukt dus hier meer zijne dan zijns grootvaders bedoeling uit, zoodat men aan het slot der periode verwacht: ‘en heb ik besloten het werk in het Grieksch uit te geven’. Zoo de tekst der Vulgaat niet zeer bedorven is, heeft de Latijnsche vertaler den zin hier niet gevat.
- voetnoot5)
- Lees naar de Grieksche constructie: ‘daarom legde zich mijn grootvader.... toe op het lezen.... en besloot....’.
- voetnoot6)
- Naar Gr.: ‘en nog veel meer vorderingen zouden maken in het wettelijke leven’, d.i. in de op de Wet geschoeide wijze van leven.
- voetnoot7)
- Naar Gr.: ‘zoo wij bij het met liefde ondernomen werk der vertolking in sommige uitdrukkingen schijnen te kort te schieten’. De lezing der Vulgaat bij de navolging der uitgebeelde wijsheid schijnt te willen zeggen: bij de vertaling van het boek, waarin de wijsheid wordt geleerd en beschreven.
- voetnoot8)
- Vgl. noot 2. Bedoeld is de Grieksche vertaling der heilige boeken (de Septuagint).
- voetnoot9)
- Zoo men ze vergelijkt met hun grondtekst.
- voetnoot10)
- Volgens Gr.: ‘in het acht en dertigste jaar onder koning Euergetes’, d.i. in diens 38ste regeeringsjaar. Onder (epi) is hier overeenkomstig de bij de Alexandrijnen gebruikelijke wijze (zie I Mach. XIII 42; Agg. I 1 en Zach. I 7, Grieksche vertaling) pleonastisch gebezigd. Die koning Euergetes is Ptolemeüs VII Euergetes, ook Physcon bijgenaamd. Ptolomeüs III Euergetes regeerde slechts 25 jaren (247 - 222) en kan dus niet bedoeld zijn. Ptolemeüs VII echter, die van 170 af mederegent was van Ptolemeüs VI en eerst in 117 stierf, droeg de kroon langer dan 38 jaren. Jesus' kleinzoon kwam dus omstreeks het jaar 132 naar Egypte.
- voetnoot11)
- De Latijnsche vertaler vatte hier weer den zin niet. Naar Gr. vond de schrijver in Egypte ‘een niet gering verschil (tekort) in tucht’. De in Egypte wonende, Grieksch sprekende Joden waren bij hun stamgenooten in Palestina ten achter in de kennis en beoefening der Wet. Daarom achtte het de kleinzoon van Jesus een nuttig en noodzakelijk werk, het boek zijns grootvaders in het Grieksch te vertalen. Het is geheel onaannemelijk, dat hij dit eerst in Egypte in handen zou hebben gekregen.
- voetnoot12)
- Naar Gr. luidt het slot: ‘Want veel wakens en kunde heb ik in dat tijdsbestek (mijn verblijf in Egypte) hieraan besteed, om dit boek te voltooien en uit te geven, voornamelijk voor hen, die, in den vreemde wonend, verlangen onderricht te worden, daar zij bereid zijn, hun levensgedrag naar de Wet in te richten’.