De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Impiis autem usque in novissimum sine misericordia ira supervenit. Praesciebat enim et futura illorum: | 1. Over de goddeloozen echter kwam tot het einde toe gramschap zonder mededoogen. Te voren immers wist Hij ook wat zij doen zoudenGa naar voetnoot1); |
[pagina 347]
2. Quoniam cum ipsi permisissent ut se educerent, et cum magna sollicitudine praemisissent illos, consequebantur illos poenitentia acti. | 2. nadat zij namelijkGa naar voetnoot2) hun hadden toegestaan heen te trekken en met grooten aandrang hen hadden weggezonden, zetten zij door spijt gedreven hen achterna. |
3. Adhuc enim inter manus habentes luctum, et deplorantes ad monumenta mortuorum, aliam sibi assumpserunt cogitationem inscientiae: et quos rogantes projecerant, hos tamquam fugitivos persequebantur: Exod. XIV 5. | 3. Inderdaad, terwijl het rouwbedrijf nog aan de hand was en zij weeklaagden bij de graven der dooden, vatten zij een ander onzinnig plan op, en die zij smeekende hadden uitgedrevenGa naar voetnoot3), die achtervolgden zij als voortvluchtigen; |
4. Ducebat enim illos ad hunc finem digna necessitas: et horum, quae acciderant, commemorationem amittebant, ut quae deerant tormentis, repleret punitio: | 4. want tot dit uiterste dreef hen eene verdiende noodzakelijkheidGa naar voetnoot4), en zij verloren de geheugenis van hetgeen was voorgevallen, opdatGa naar voetnoot5) de bestraffing zou aanvullen wat aan de kwellingen nog ontbrak, |
5. Et populus quidem tuus mirabiliter transiret, illi autem novam mortem invenirent. | 5. en opdat uw volk wonderbaar zou doortrekken, zij echter een ongewonen dood zouden vinden. |
6. Omnis enim creatura ad suum genus ab initio refigurabatur, deserviens tuis praeceptis, ut pueri tui custodirentur illaesi. | 6. De gansche schepping toch werd in haren aard opnieuw hervormd, en stond ten dienste aan uwe bevelenGa naar voetnoot6), opdat uwe kinderen zouden behouden worden zonder letsel. |
7. Nam nubes castra eorum obumbrabat, et ex aqua, quae ante erat, terra arida apparuit, et in Mari rubro via sine impedimento, et campus germinans de profundo nimio: | 7. Want de wolk overschaduwde hunne legerplaats, en waar te voren water was, kwam het droge land te voorschijn, en in de Roode Zee een weg zonder hindernis, en een groenend veld uit de geweldige diepteGa naar voetnoot7), |
8. Per quem omnis natio transivit, | 8. waardoor het geheele volk over- |
[pagina 348]
quae tegebatur tua manu, videntes tua mirabilia et monstra. | trok, gedekt door uwe hand en aanschouwende uwe wonderen en teekenen. |
9. Tamquam enim equi depaverunt escam, et tamquam agni exsultaverunt, magnificantes te Domine, qui liberasti illos. | 9. WantGa naar voetnoot8) als rossen gingen zij ter weide, en als lammeren huppelden zij, U, Heer, verheerlijkende, die hen hadt bevrijd. |
10. Memores enim erant adhuc eorum, quae in incolatu illorum facta fuerant, quemadmodum pro natione animalium eduxit terra muscas, et pro piscibus eructavit fluvius multitudinem ranarum. | 10. Indachtig immers waren zij nog hetgeen tijdens hunne vreemdelingschap was gebeurd, hoe de aarde, in plaats van dieren te telen, muggen voortbracht en de stroom in plaats van visschen eene menigte kikvorschen opwierpGa naar voetnoot9). |
11. Novissime autem viderunt novam creaturam avium, cum adducti concupiscentia postulaverunt escas epulationis. Exod. XVI 13; Num. XI 31; Supra XVI 2. | 11. En ten laatste zagen zij een nieuw geslacht van vogelen, toen zij, gedreven door begeerlijkheid, spijzen van lekkernij hadden gevraagd. |
12. In allocutione enim desiderii, ascendit illis de mari ortygometra: et vexationes peccatoribus supervenerunt, non sine illis, quae ante facta erant, argumentis per vim fulminum: juste enim patiebantur secundum suas nequitias. | 12. Want ter bevrediging van hun verlangen stegen voor hen kwakkelen op uit de zeeGa naar voetnoot10). En de kwellingen overvielen de zondaars niet zonder voorafgaande teekenen door het geweld van bliksemslagenGa naar voetnoot11); rechtmatig toch leden zij overeenkomstig hunne boosheden. |
13. Etenim detestabiliorem inhospitalitatem instituerunt: alii quidem ignotos non recipiebant advenas, alii autem bonos hospites in servitutem redigebant. | 13. Want afschuwelijk schonden zij de gastvrijheid; die anderen toch namen onbekenden bij hunne aankomst niet op, zij echter brachten weldoende gasten tot slavernijGa naar voetnoot12). |
[pagina 349]
14. Et non solum haec, sed et alius quidam respectus illorum erat: quoniam inviti recipiebant extraneos. | 14. En dit niet alleen, maar ook eene andere verschooning was er voor genen; want ze ontvingen met tegenzin de vreemdelingen. |
15. Qui autem cum laetitia receperunt hos, qui eisdem usi erant justitiis, saevissimis afflixerunt doloribus. | 15. Zij echter kwelden hen, die ze met blijdschap hadden ontvangen en die dezelfde rechten hadden genoten, met de wreedste pijnenGa naar voetnoot13). |
16. Percussi sunt autem caecitate: sicut illi in foribus justi, cum subitaneis cooperti essent tenebris, unusquisque transitum ostii sui quaerebat. Gen. XIX 11. | 16. Maar zij werden met blindheid geslagenGa naar voetnoot14) (gelijk genen aan de deur des gerechtigen), toen zij in plotselinge duisternis werden gehuld en een ieder den ingang zijner deur zocht. |
17. In se enim elementa dum convertuntur, sicut in organo qualitatis sonus immutatur, et omnia suum sonum custodiunt: unde aestimari ex ipso visu certo potest. | 17. Inderdaad, als de elementen met elkander worden verwisseld, (is het) als (wanneer) op een snarenspeeltuig de toon der wijze veranderd wordt, terwijl toch alles zijn toon behoudt, gelijk duidelijk is op te maken uit deze beschouwingGa naar voetnoot15). |
18. Agrestia enim in aquatica convertebantur: et quaecumque erant natantia, in terram transibant. | 18. Landdieren werden in waterdieren veranderd, en zwemdieren gingen op het land overGa naar voetnoot16). |
[pagina 350]
19. Ignis in aqua valebat supra suam virtutem, et aqua exstinguentis naturae obliviscebatur. | 19. Het vuur overtrof in het water zijne eigene krachtGa naar voetnoot17), en het water vergat zijn blusschend vermogenGa naar voetnoot18). |
20. Flammae e contrario, corruptibilium animalium non vexaverunt carnes coambulantium, nec dissolvebant illam, quae facile dissolvebatur sicut glacies, bonam escam. In omnibus enim magnificasti populum tuum Domine, et honorasti, et non despexisti, in omni tempore, et in omni loco assistens eis. | 20. Daarentegen beschadigden de vlammen niet het vleesch van tengere dieren, die er zich in bewogenGa naar voetnoot19), en smolten niet de voortreffelijke spijze, die licht smeltbaar was als ijsGa naar voetnoot20). Want in alles hebt Gij, Heer, uw volk groot gemaakt en verheerlijkt en niet verloochend, daar Gij te allen tijde en in alle oorden hun ter zijde stondtGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- De straf der Israëlieten was eene kortstondige proef (XVIII 20, 25), maar over de Egyptenaren kwam Gods gramschap tot het einde toe, d.i. voortdurend en in den hoogsten graad bij den ondergang in de Roode Zee (v. 4). Gods gramschap bleef op de Egyptenaren, omdat hunne bekeering (XVIII 13) niet oprecht was; God voorzag, dat zij in de toekomst de Israëlieten weder zouden vervolgen.
- voetnoot2)
- Gr.: ‘dat zij namelijk, nadat...., berouw zouden krijgen en hen nazetten’.
- voetnoot3)
- Exod. XII 33, 39.
- voetnoot4)
- Eene noodzakelijkheid, die volgde uit en eene verdiende straf was voor hunne vrijwillige (v. 2: ‘zij vatten het plan op’) verhardheid; zie Exod. IV noot 16.
- voetnoot5)
- Opdat hen de hoogste straf, de ondergang in de Roode Zee zou treffen (v. 5); zie Exod. IX 16. En zij verloren enz., Gr.: ‘en deed hen hetgeen er gebeurd was vergeten, opdat zij de kastijding, die nog aan de plagen ontbrak, ten volle zouden ondergaan’.
- voetnoot6)
- Opnieuw, Syr., Arab., AEthiop. en Syrohex. vertalen: ‘van boven’, d.w.z. door God. Het wonderbare in den doortocht der Roode Zee wordt nader verklaard: alle schepselen droegen daartoe bij door verandering hunner natuur, door eene herschepping als het ware, en zij gehoorzaamden aan uwe bevelen, Gr. ‘aan hunne opdracht’.
- voetnoot7)
- Vier voorbeelden van die hervorming v. 7: de wolk, droog land, een weg, een groenend veld. De wolk gaf licht voor de Israëlieten, duisternis voor de Egyptenaren, Exod. XIV 19; groenend veld, eene dichterlijke uitbreiding.
- voetnoot8)
- Want, dat God wonderen voor Israël gewrocht had, bleek uit de vreugde en dankbaarheid van het volk. Gingen zij ter weide; anderen lezen: ‘hinnikten zij’.
- voetnoot9)
- Hunne vreugde werd nog verhoogd door de herinnering aan de plagen, die Egypte hadden getroffen: in plaats van andere dieren scheen de aarde slechts muggen voort te brengen; anderen vertalen Gr.: ‘hoe in plaats van de (gewone) teling door dieren, de aarde (het stof) muggen voortbracht’, Exod. VIII 17.
- voetnoot10)
- Kwakkelen, die de wind aanvoede van de zeezijde (Num. XI 31); zie XI 5.
- voetnoot11)
- Bliksemslagen, Ps. LXXVI 17 volg., vgl. Exod. XIV 24 volg. De samenhang is als volgt: In tegenstelling met v. 12 a bracht de zee voor de zondaars, de Egyptenaren, ondergang, maar niet zonder eene laatste waarschuwing Gods door bliksemslagen; hun ondergang was dus wel rechtmatig, door eigen schuld.
- voetnoot12)
- Het bewijs dat de straf der Egyptenaren rechtmatig (v. 12) was: Zij schonden de gastvrijheid erger dan de bewoners van Sodoma, die onbekenden niet gastvrij ontvingen (Gen. XIX 1 volg.), terwijl de Egyptenaren gastvrienden verdrukten, die hunne weldoeners waren, omdat Joseph Egypte had gered van den hongersnood. Uit de omstandigheid, dat de Egyptenaren door bliksemstralen werden gestraft (v. 12) neemt de schrijver eene aanleiding om hen te vergelijken met de bewoners van Sodoma, die eveneens door hemelvuur werden gestraft. Volgens zijne gewoonte verzwijgt hij hun naam, omdat zij bij uitstel door hunne schending der gastvrijheid berucht waren, terwijl zij voldoende worden aangeduid in v. 16 (‘een ieder zocht naar den ingang zijner deur’) vergeleken met Gen. XIX 11.
- voetnoot13)
- Verschooning voor Sodoma in vergelijking met de Egyptenaren, omdat genen met tegenzin (Gr.: ‘vijandig’) die vreemdelingen ontvingen (v. 14); dezen echter verdrukten gastvrienden, die zij met blijdschap hadden ontvangen (Gen. XLV en XLVII) en aan wie ze gelijke rechten hadden toegekend door hun het land Gessen als woonplaats aan te wijzen (v. 15). Waarschijnlijk is de oorspronkelijke Gr. lezing vragenderwijze: ‘En dat niet alleen, maar zal er wel verschooning voor dezen (de Egyptenaren in Gods oordeel) zijn, daar genen (van Sodoma) vreemdelingen vijandig ontvingen (en toch reeds zoo zwaar werden gestraft), dezen echter degenen, die zij met feestelijkheden hadden opgenomen en die reeds van dezelfde rechten met hen deelgenooten waren geworden, door zwaren arbeid afmatten?’
- voetnoot14)
- Blindheid, die in het volgende verslid wordt verklaard: eene zoo dikke duisternis, dat een ieder moest zoeken naar zijne eigene deur (zie XVII). In andere lezingen: ‘van zijne (des gerechtigen, Lot) deur’, vgl. Gen. XIX 11.
- voetnoot15)
- Inderdaad: het wezen dier wonderen (v. 6) wordt door eene vergelijking verklaard. Naar Gr.: ‘Want de elementen, die met elkander verwisseld worden, zijn als op eene harp de tonen van het (maat)lied, die van naam veranderen, terwijl toch alles blijft in den toon (volgens eene betere lezing); hetgeen (welke overeenkomst) duidelijk is op te maken uit de beschouwing van het gebeurde (als blijkt uit het volgende)’. De zin is: door de wonderen wordt de orde in de natuur niet verstoord, gelijk de overzetting in een anderen toon het karakter eener melodie niet verandert.
- voetnoot16)
- Een overzicht van de hoofdtrekken der beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid in dit boek beschreven; in begeestering teekent de schrijver met stoute beelden de verandering der elementen. Landdieren enz. eene zinspeling op den doortocht der Israëlieten met hunne kudden door de Roode Zee, en op de plaag der kikvorschen, opstijgende uit den stroom (v. 10; Exod. VIII 1 volg.). Anderen vertalen: ‘Wat eigen is aan land werd veranderd in iets aan water eigen’ en verklaren dit met weinig grond: het land van Sodoma (v. 16) werd water, of met de Syr. vertaling: de woestijn werd eene waterbron (Ps. CXIII 8).
- voetnoot17)
- Zie XVI 19.
- voetnoot18)
- Zie XVI 17.
- voetnoot19)
- Zie XVI 18.
- voetnoot20)
- Zie XVI 22 volg.
- voetnoot21)
- In alles enz.: daarom zal God nu ook zijn volk niet verlaten in de vervolgingen (zie de Inleiding). Volgens sommigen is dit boek niet geheel afgewerkt of het slot verloren gegaan; maar het vervolg van Israël's geschiedenis valt niet zoozeer binnen het bestek van dit boek (zie de Inleiding).