De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Sanctis autem tuis maxima erat lux, et horum quidem vocem audiebant, sed figuram non videbant. Et quia non et ipsi eadem passi erant, magnificabant te: Exod. X 23. | 1. Uwe heiligen daarentegen genoten het volle licht, en dezerGa naar voetnoot1) stemmen hoorden zij wel, maar zagen hunne gedaante niet; en omdat zij niet hetzelfde leden, loofden zij U; |
2. Et qui ante laesi erant, quia non laedebantur, gratias agebant: et ut esset differentia, donum petebant. | 2. en die vroeger verongelijkt waren, dankten, omdat hun geen leed geschiedde; en zij vroegen de genade, dat dit onderscheidGa naar voetnoot2) mocht blijven. |
[pagina 343]
3. Propter quod ignis ardentem columnam ducem habuerunt ignotae viae, et solem sine laesura boni hospitii praestitisti. Exod. XIV 24; Ps. LXXVII 14 et CIV 39. | 3. Daarvoor ontvingen zij eene brandende vuurzuil tot gids op den onbekenden weg en gaaft Gij hun een onschadelijke zon voor een gastvrij verblijfGa naar voetnoot3). |
4. Digni quidem illi carere luce, et pati carcerem tenebrarum, qui inclusos custodiebant filios tuos, per quos incipiebat incorruptum legis lumen saeculo dari. | 4. Wel waren genen waardig om van licht beroofd te worden en de gevangenschap der duisternis te verduren, zij die uwe zonen gevangen hielden, door wie het onvergankelijk licht der WetGa naar voetnoot4) aan de wereld zou gegeven worden. |
5. Cum cogitarent justorum occidere infantes: et uno exposito filio, et liberato, in traductionem illorum, multitudinem filiorum abstulisti, et pariter illos perdidisti in aqua valida. Exod. I 16, II 3 et XIV 27. | 5. Toen zij besloten hadden der gerechtigen kinderen te dooden, en één kind was te vondeling gelegd en gered tot hunne straf, hebt Gij eene menigte kinderen weggerukt en hen gezamenlijk doen omkomen in een geweldig waterGa naar voetnoot5). |
6. Illa enim nox ante cognita est a patribus nostris, ut vere scientes quibus juramentis crediderunt, animaequiores essent. | 6. Die nacht nu was aan onze vaderen te voren bekend, opdat zij, zeker wetende op welke eeden zij vertrouwd hadden, kalmer van gemoed zouden zijnGa naar voetnoot6). |
7. Suscepta est autem a populo tuo sanitas quidem justorum, injustorum autem exterminatio. | 7. Zoo werd door uw volk verwacht de redding der gerechten en de ondergang der boozen. |
8. Sicut enim laesisti adversarios: sic et nos provocans magnificasti. | 8. Want gelijkGa naar voetnoot7) Gij de tegenstanders hebt gestraft, zoo hebt Gij ons tot U geroepen en verheerlijkt. |
9. Absconse enim sacrificabant justi pueri bonorum, et justitiae legem in concordia disposuerunt: similiter et bona et mala receptu- | 9. Want in het verborgen offerden de gerechtige kinderen der vromen en stelden één van zin de wet der gerechtigheid vast, dat de gerech- |
[pagina 344]
ros justos, patrum jam decantantes laudes. | ten gelijkelijk èn lief èn leed zouden deelen, en reeds bezongen zij den lof der vaderenGa naar voetnoot8). |
10. Resonabat autem inconveniens inimicorum vox, et flebilis audiebatur planctus ploratorum infantium. | 10. Daartegen echter galmde der vijanden wanluidend geschreiGa naar voetnoot9) en werd een roerend weeklagen over beweende kinderen gehoord. |
11. Simili autem poena servus cum domino afflictus est, et popularis homo regi similia passus. Exod. XII 30. | 11. Met een gelijke straf werden slaaf en meester getuchtigd, en de man uit het volk leed hetzelfde als de koningGa naar voetnoot10). |
12. Similiter ergo omnes uno nomine mortis mortuos habebant innumerabiles. Nec enim ad sepeliendum vivi sufficiebant: quoniam uno momento, quae erat praeclarior natio illorum, exterminata est. | 12. Gezamenlijk hadden dan allen aan een gelijksoortigen dood dooden zonder tal. Want zelfs voor het begraven waren de levenden niet toereikend; omdat in één oogenblik het edelste in hun geslacht omkwam. |
13. De omnibus enim non credentes propter veneficia, tunc vero primum cum fuit exterminium primogenitorum, spoponderunt populum Dei esse. | 13. Want aan alles ongeloovig gebleven vanwege de tooverkunsten, beleden zij echter dan voor het eerst, bij de verdelging der eerstgeborenen, dat dit Gods volk wasGa naar voetnoot11). |
14. Cum enim quietum silentium contineret omnia, et nox in suo cursu medium iter haberet, | 14. Toen immers een rustig zwijgen alles omgaf, en de nacht in zijn loop het midden zijner baan had bereikt, |
15. Omnipotens sermo tuus de coelo a regalibus sedibus, durus debellator in mediam exterminii terram prosilivit, | 15. wierp zich uw almachtig woord uit den hemel van den koninklijken troon als een verwoede krijger neder midden in het land des verderfsGa naar voetnoot12), |
16. Gladius acutus insimulatum | 16. als een scherp zwaard uw on- |
[pagina 345]
imperium tuum portans, et stans replevit omnia morte, et usque ad coelum attingebat stans in terra. | herroepelijk bevel dragendeGa naar voetnoot13), en daar staande vervulde hij alles met den dood en tot den hemel reikte hij staande op de aarde. |
17. Tunc continuo visus somniorum malorum turbaverunt illos, et timores supervenerunt insperati. | 17. En terstond schrikten akelige droomgezichten hen op, en angsten overvielen hen onverhoeds. |
18. Et alius alibi projectus semivivus, propter quam moriebatur, causam demonstrabat mortis. | 18. En de eene stortte hier, de andere daar halfdood neder en maakte de reden, waarom hij stierf, bekendGa naar voetnoot14). |
19. Visiones enim, quae illos turbaverunt, haec praemonebant, ne inscii, quare mala patiebantur, perirent. | 19. Want de droomen, die hen verontrustten, hadden dit te voren aangeduid, opdat zij niet, zonder te weten, waarom zij leed verduurden, zouden omkomen. |
20. Tetigit autem tunc et justos tentatio mortis, et commotio in eremo facta est multitudinis: sed non diu permansit ira tua. | 20. Wel greep destijds ook de gerechtigen de aanvechting des doods aanGa naar voetnoot15) en kwam er in de woestijn eene teistering der menigte; maar niet lang hield uwe gramschap aan. |
21. Properans enim homo sine querela deprecari pro populis, proferens servitutis suae scutum, orationem et per incensum deprecationem allegans, restitit irae, et finem imposuit necessitati, ostendens quoniam tuus est famulus. Num. XVI 46. | 21. Want een man zonder blaam haastte zich te smeeken voor het volk, en voerende het schild zijner bediening, gebed en verzoening door reukwerk aanbiedende, weerstond hij den toorn en maakte een einde aan de ellende, toonende dat hij uw dienaar wasGa naar voetnoot16). |
22. Vicit autem turbas, non in virtute corporis, nec armaturae potentia, sed verbo illum, qui se vexabat, subjecit, juramenta parentum, et testamentum commemorans. | 22. En hij bedwong de woelingen niet door lichaamskracht, noch met geweld van wapenen, maar door zijn woord onderwierp hij zijn kweller, door aan der vaderen eeden en verbond te herinnerenGa naar voetnoot17). |
[pagina 346]
23. Cum enim jam acervatim cecidissent super alterutrum mortui, interstitit, et amputavit impetum, et divisit illam, quae ad vivos ducebat viam. | 23. Want toen de dooden reeds bij hoopen op elkander waren gevallen, plaatste hij zich in het midden en stuitte de woede en sneed den weg af, die naar de levenden leidde. |
24. In veste enim poderis, quam habebat, totus erat orbis terrarum: et parentum magnalia in quatuor ordinibus lapidum erant sculpta, et magnificentia tua in diademate capitis illius sculpta erat. Exod. XXVIII 6. | 24. Want in den tabbaard, dien hij droeg, was de gansche wereld, en der vaderen roem was op de vier rijen steenen gegrift en uwe Majesteit op den diadeem van zijn hoofd gegraveerdGa naar voetnoot18). |
25. His autem cessit qui exterminabat, et haec extimuit: erat enim sola tentatio irae sufficiens. | 25. Hiervoor week de verderverGa naar voetnoot19) en werd hij bevreesd; want alleen de proeve der gramschap was voldoende. |
- voetnoot1)
- Beschouwingen over Exod. X 23: ‘overal waar de kinderen van Israël woonden, was er licht’. Volgens het Gr. is de zin v. 1 b: En dezer (der Israëlieten) stemmen wel hoorende, maar hunne gedaante niet ziende, prezen zij (de Egyptenaren) genen (de Israëlieten) gelukkig, hoeveel zij ook geleden hadden (slechts in weinige handschriften: dat zij niet geleden hadden); v. 2: maar dat dezen (de Israëlieten), ofschoon door hen (de Egyptenaren) verongelijkt, hun geen leed deden, daarvoor dankten zij en vroegen vergeving voor de vijandigheid.
- voetnoot2)
- Tusschen voorheen en thans, of: tusschen het lot der Israëlieten en der Egyptenaren.
- voetnoot3)
- Exod. XIII 21: veelzijdige tegenstelling tusschen de Egyptenaren in XVII 2 en de Israëlieten. Aan dezen gaf God de vuurzuil tot gids en lichtbaak bij nacht op onbekende wegen, en over dag maakte Hij de zon onschadelijk door de wolkzuil, zoodat zij een gastvrij verblijf hadden in het woeste en vreemde land.
- voetnoot4)
- Volgens het beginsel in XI 17 opgezet kwam ook thans weder de straf overeen met den aard der zonde. Het licht der Wet wordt onvergankelijk genoemd in tegenstelling met hetgeen de Egyptenaren moesten missen, de zon, die elken dag ondergaat (Is. II 1 volg.; Mich. IV 1 volg.; Tob. XIII 12). Het Gr. ‘mellein’, eene omschrijving van den toekomenden tijd, wordt soms in Vulg. vertaald door ‘incipere’.
- voetnoot5)
- Eén kind, Moses, gered (Exod. II 5) om te dienen als Gods werktuig bij de straf der Egyptenaren. Hier wordt herinnerd aan den dood der eerstgeborenen (Exod. XII 29) en den ondergang van het Egyptische leger in de Roode Zee (Exod. XIV 28).
- voetnoot6)
- Door het woord van Moses (Exod. XI 4, 5) aan de Israëlieten bekend, opdat zij door de vervulling dezer voorspelling zouden overtuigd worden van de zekerheid der beloften, waarbij God hun onder eede het bezit van Chanaän had toegezegd.
- voetnoot7)
- Waarschijnlijker is de andere Gr. lezing: ‘waarmede Gij de vijanden hebt gestraft, daarmede’ enz.; de dood der eerstgeborenen was eene straf voor de Egyptenaren en het middel om de Israëlieten te bevrijden.
- voetnoot8)
- Vs. 8 b wordt bewezen in v. 9; V. 8 a in v. 10. In het verborgen, Exod. VIII 26, XII 46, in hunne huizen, offerden de gerechtige kinderen der vromen, aartsvaders, aan wie God de redding had beloofd, het paaschlam, en stelden zich tot heilige wet om èn lief èn leed te deelen, en reeds vóór den uittocht (zie volgende noot) bezongen zij den lof hunner voortreffelijke aartsvaders, aan wie God de beloften had gedaan. Om de tegenstelling met v. 10: ‘weeklagen over de beweende kinderen’ is deze vertaling beter dan: ‘zij zongen de lofliederen hunner vaderen’. Misschien las men oorspronkelijk: Terwijl de vaderen reeds lofliederen zongen, galmde tegen enz. (v. 10).
- voetnoot9)
- Nog scherper is de tegenstelling tusschen v. 9 en 10 in Gr.: ‘de Israëlieten (“proanamelpontes”) zongen eerst den lof der vaderen, en als weergalm daarvan (“antêchei”) klonk der vijanden’ enz. Exod. XI 6, XII 30.
- voetnoot10)
- Exod. XI 5, XII 29.
- voetnoot11)
- Hoe zwaar de straf van v. 12 was, blijkt uit de gevolgen: Terwijl de Egyptenaren den vinger Gods niet hadden erkend in de voorafgaande plagen, omdat de toovenaars ze nabootsten, kwamen zij thans tot beter inzicht, zij beleden (naar Gr.:) dat het volk Gods zoon was (Exod. IV 22 volg.), door Israël te laten uittrekken.
- voetnoot12)
- Uw almachtig woord, uw bevel van den dood der eerstgeborenen, uitgevoerd en voorgesteld door den verderfengel; vgl. I Par. XXI 16. De H. Kerk past deze woorden toe op de Menschwording van Gods Woord.
- voetnoot13)
- Het Gr. kan ook beteekenen: ‘een scherp zwaard dragende (namelijk) uw stellig bevel’. Tot den hemel reikte hij in zijn ontzagwekkende reuzengestalte.
- voetnoot14)
- Geheel deze beschrijving van v. 6-19 is eene dichterlijke uitbreiding van Exod. XII 29, 30 ‘Mortis’ in Vulg. is ontstaan door dubbele vertaling.
- voetnoot15)
- Eene opwerping: niet altijd bestond die tegenstelling tusschen het lot der Egyptenaren en dat der Israëlieten. Daarop wordt geantwoord in v. 20 volg.: die straf duurde niet lang, was slechts eene proeve (v. 25), door Aärons voorspraak was de gramschap spoedig bedaard. Teistering, Gr. ‘slachting’, bij het oproer van Core, Dathan en Abiron, Num. XVI.
- voetnoot16)
- Want Aäron haastte zich te smeeken (Gr.: ‘te kampen’, d.i. als voorvechter tegen den kastijder, v. 22) voor het volk, en voerende het schild zijner bediening, de wapenen aan zijn priesterambt eigen, de macht, die zijn priesterschap hem aan de hand gaf (zooals v. 23 volg. verklaren), namelijk het gebed en het reukoffer ter verzoening, maakte hij een einde aan de ellende (Num. XVI 46), daardoor toonende tegen de bewering van Core enz. (Num. XVI 3), dat hij uw wettige hoogepriester was.
- voetnoot17)
- Hij bedwong de woelingen, of zegevierde over de zonde van oproer en haar gevolg; in plaats van ‘ochlon’, het oproer, las men oorspronkelijk misschien ‘cholon’, den toorn. Zijn kweller, Gr. ‘den kastijder’, den engel des verderfs of de plaag, als persoon voorgesteld. Door zijn woord, zijn gebed, en door te herinneren aan Gods verbond, onder eede bevestigd.
- voetnoot18)
- De plaag werd afgeweerd niet door gebed en reukoffer als zoodanig (v. 21 volg.), maar als zijnde opgedragen door hem, die gekleed was met het hoogepriesterlijk gewaad, door den hoogepriester, aangesteld als middelaar; zoodoende werd tegenover Core Aäron's waardigheid door God bevestigd (v. 24 volg.). In den tabbaard was de geheele wereld (in Arm. en Syrohex.: ‘op den tabbaard was het geheele versiersel’) zinnebeeldig voorgesteld; zie Exod. XXVIII 31 volg.; volgens Flav. Jos. was het linnen een zinnebeeld van de aarde, de blauwe kleur van den hemel, de granaatappelen van den bliksem, de schelletjes van den donder; Philo meent, dat door de blauwe kleur de lucht, het water door de granaatappelen, de aarde door de bloemen en de harmonie van het heelal door de schelletjes wordt afgebeeld. Aäron trad dus hier op als vertegenwoordiger der wereld; door het borstschild (Exod. XXVIII 15 volg.) met de roemrijke namen der twaalf zonen van Jacob deed hij zich voor als bondspriester van het uitverkoren volk; door het opschrift op den diadeem ‘Heilig den Heer’ (Exod. XXVIII 36) werd hij gekenmerkt als bijzondere dienaar Gods.
- voetnoot19)
- Zie noot 17 en 18. Voldoende voor de kastijding der schuldigen en de verbetering der levenden.