De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 339]
| |||||||||||||||
Caput XVII.
|
1. Magna sunt enim judicia tua Domine, et inenarrabilia verba tua: propter hoc indisciplinatae animae erraverunt. | 1. Groot voorwaar zijn uwe gerichten, Heer, en onuitsprekelijk uwe besluiten; derhalve dwaalden de zielen zonder tuchtGa naar voetnoot1). |
2. Dum enim persuasum habent iniqui posse dominari nationi sanctae: vinculis tenebrarum et longae noctis compediti, inclusi sub tectis, fugitivi perpetuae providentiae jacuerunt. Exod. X 23. | 2. Want terwijl de ongerechtigen waanden het heilig volk te kunnen verdrukken, lagen zij in de boeien van de duisternis en den langen nacht gekluisterd, opgesloten onder hun dak, zich onttrekkend aan de eeuwige VoorzienigheidGa naar voetnoot2). |
3. Et dum putant se latere in obscuris peccatis, tenebroso oblivionis velamento dispersi sunt, paventes horrende, et cum admiratione nimia perturbati. | 3. En terwijl zij zich verborgen achtten bij hunne heimelijke zonden, werden zij door den donkeren sluier der vergetelheidGa naar voetnoot3) van elkander gescheiden, vreeselijk beangstigd en door ontsteltenis uitermate ontroerd. |
4. Neque enim quae continebat illos spelunca, sine timore custodiebat: quoniam sonitus descendens perturbabat illos, et personae tristes illis apparentes pavorem illis praestabant. | 4. Want zelfs de spelonk, die hen insloot, vrijwaarde hen niet tegen vrees; want een van boven afkomend geraas verontrustte hen, en sombere gedaanten verschenen hun en deden hen schrikkenGa naar voetnoot4). |
[pagina 340]
5. Et ignis quidem nulla vis poterat illis lumen praebere, nec siderum limpidae flammae illuminare poterant illam noctem horrendam. | 5. En geen kracht van het vuur vermocht hun licht te verschaffenGa naar voetnoot5), en de heldere glansen der sterren konden dien afgrijselijken nacht niet verlichten. |
6. Apparebat autem illis subitaneus ignis, timore plenus: et timore perculsi illius, quae non videbatur, faciei, aestimabant deteriora esse quae videbantur: | 6. Doch onverwachts verscheen hun een vuur, vol verschrikking; en door vrees verpletterd bij dit verschijnsel, dat niet was waargenomen, stelden zij zich erger voor hetgeen ze gezien haddenGa naar voetnoot6). |
7. Et magicae artis appositi erant derisus, et sapientiae gloriae correptio cum contumelia. Exod. VII 22 et VIII 7. | 7. En de spotternij der tooverkunst lag ternederGa naar voetnoot7), en smadelijk was de bestraffing voor het pochen op wetenschap. |
8. Illi enim qui promittebant timores et perturbationes expellere se ab anima languente, hi cum derisu pleni timore languebant. | 8. Zij immers, die beloofd hadden schrik en ontsteltenis te bannen uit het kwijnend gemoed, zij verkwijnden, van belachelijke vrees vervuld. |
9. Nam etsi nihil illos ex monstris perturbabat: transitu animalium et serpentium sibilatione commoti, tremebundi peribant: et aerem, quem nulla ratione quis effugere posset, negantes se videre. | 9. Want ook als geen spookgedaante hen opschrikte, werden zij door het voorbijloopen van dieren en het sissen van slangen opgejaagd en vergingen zij van angst, en wilden de lucht, die men op geenerlei wijze ontvlieden kan, niet aanschouwenGa naar voetnoot8). |
10. Cum sit enim timida nequitia, dat testimonium condemnationis: semper enim praesumit saeva, perturbata conscientia. | 10. Daar immers de boosheid vreesachtig is, spreekt zij haar vonnis uit; altijd toch ducht zij het ergste, gekweld door het gewetenGa naar voetnoot9). |
11. Nihil enim est timor nisi proditio cogitationis auxiliorum. | 11. Want vrees is niets anders dan het prijsgeven der beraamde hulpmiddelenGa naar voetnoot10). |
[pagina 341]
12. Et dum ab intus minor est exspectatio, majorem computat inscientiam ejus causae, de qua tormentum praestat. | 12. En terwijl inwendig de hoop geringer is, houdt zij voor erger de onbekendheid met de oorzaak, waaruit de kwelling voortkomtGa naar voetnoot11). |
13. Illi autem qui impotentem vere noctem, et ab infimis, et ab altissimis inferis supervenientem, eumdem somnum dormientes, | 13. Zij nu, die in dien waarlijk machteloozen nacht, welke uit de onderste en diepste onderwereld was opgestegen, denzelfden slaap sliepen, |
14. Aliquando monstrorum exagitabantur timore, aliquando animae deficiebant traductione: subitaneus enim illis et insperatus timor supervenerat. | 14. zij werden nu eens door de vrees voor spookgedaanten opgeschrikt, dan weer bezweken ze door zielsvertwijfelingGa naar voetnoot12); want een plotselinge en onverwachte vrees had hen overvallen. |
15. Deinde si quisquam ex illis decidisset, custodiebatur in carcere sine ferro reclusus. | 15. BovendienGa naar voetnoot13), als iemand hunner nederviel, werd hij opgesloten gehouden in een kerker zonder ketenen. |
16. Si enim rusticus quis erat, aut pastor, aut agri laborum operarius praeoccupatus esset, ineffugibilem sustinebat necessitatem. | 16. Want hetzij iemand landman was of herder of veldarbeiderGa naar voetnoot14), werd hij overvallen, hij onderging den onvermijdelijken dwang. |
17. Una enim catena tenebrarum omnes erant colligati. Sive spiritus sibilans, aut inter spissos arborum ramos avium sonus suavis, aut vis aquae decurrentis nimium, | 17. Want met dezelfde keten der duisternis waren allen geboeid. Hetzij de huilende wind, of het zoet geluid der vogelen tusschen de dichte boomtwijgen, of het gedruisch van het snel vlietend water; |
18. Aut sonus validus praecipitatarum petrarum, aut ludentium animalium cursus invisus, aut mu- | 18. hetzij het woest geraas van nederploffende rotsblokken, of het ongezien loopen van huppelende |
[pagina 342]
gientium valida bestiarum vox, aut resonans de altissimis montibus echo: deficientes faciebant illos prae timore. | dieren, of het machtige geluid van brullende beesten, of de echo tegen de hoogste bergen weerkaatsend, - het deed hen van angst bezwijkenGa naar voetnoot15). |
19. Omnis enim orbis terrarum limpido illuminabatur lumine, et non impeditis operibus continebatur. | 19. De gansche wereld toch werd met een helder licht bestraald en hield zich ongehinderd met arbeiden bezigGa naar voetnoot16); |
20. Solis autem illis superposita erat gravis nox, imago tenebrarum, quae superventura illis erat. Ipsi ergo sibi erant graviores tenebris. | 20. doch alleen over hen lag een drukkende nacht uitgespreid, een beeld der duisternis, die hen zou overkomen. Inderdaad meer dan de duisternis waren zij zichzelven tot lastGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Besluiten, ontbreekt in het Gr. en is ingevoegd als synoniem van gerichten: de raadslagen Gods, die om Israël te bevrijden Egypte zou blijven tuchtigen; derhalve was het eene dwaasheid in de Egyptenaren, dat zij de Israëlieten in slavernij hoopten te houden (v. 2). Rom. IX 17, XI 33.
- voetnoot2)
- Waanden, ziedaar hunne dwaling (v. 1). Ook in deze straf werd toegepast het beginsel van XI 17. Duisternis, waarschijnlijk door een wonderbaren Chamsin-wind van drie dagen veroorzaakt (v. 9); zie Exod. X noot 8 en 9. Opgesloten kunnen zij niet ontvluchten uit dien kerker; alleen aan Gods Voorzienigheid hebben zij zich onttrokken, zijn zij ontvlucht, d.w.z. vrijwillig zijn zij oorzaak, dat hun het daglicht ontbreekt, hetwelk Gods Voorzienigheid aan de menschen geeft.
- voetnoot3)
- Der vergetelheid: door den donkeren nacht gescheiden (minder waarschijnlijk is de andere Gr. lezing: ‘in duisternis gehuld’), vergaten zij elkander en waren in hunne angsten aan zich zelf overgelaten. Anderen vertalen: ‘zich verborgen achtten onder een donkeren sluier van vergetelheid’, zoodat hunne zonde niet gekend of vergeten was ook door God. Door ontsteltenis uitermate ontroerd. Gr. ‘door spookgestalten opgeschrikt’: de Chamsin veroorzaakt ziekelijke angsten en koortsachtige droombeelden. Zij, die in nachtelijke samenkomsten zondigden (XIV 23), werden door de duisternis van elkander gescheiden en gestraft (XI 17).
- voetnoot4)
- Spelonk, Gr. ‘schuilplaats’, n.l. in hunne huizen. Want een van boven enz., Gr. ‘maar schrikwekkende geluiden (van den storm) galmden rondom hen en sombere spookgedaanten met grimmige gezichten verschenen’ (namelijk hersenschimmen door enkele lichtverschijnselen gewekt en door ziekelijken angst versterkt; zie noot 3).
- voetnoot5)
- Meer dan de dikste nevel belet het stof van den Chamsin elke verlichting.
- voetnoot6)
- Onverwachts (Gr. ‘vuur vanzelf ontstaan’), zooals bij den Chamsin gebeurt. Door dit verschijnsel, dat niet was waargenomen, d.i. niet duidelijk gezien werd, of: nog nooit door hen was aanschouwd. Anderen vertalen het Gr.: ‘als dit verschijnsel niet gezien werd’, in de donkere tusschenpoozen, als de verbeelding wederom werkte, hielden zij hetgeen ze bij die lichtstralen onduidelijk gezien hadden, voor verschrikkelijker dan het inderdaad was.
- voetnoot7)
- Vs. 7-14 handelen over de Egyptische toovenaars: hunne vroegere spotternij met Moses' wonderen en hun pochen bij de nabootsing van deze waren thans beschaamd.
- voetnoot8)
- Zij trachtten het onheil te ontvlieden door de oogen te sluiten voor de lucht, de werkende oorzaak van dit onheil. Hieruit wordt het waarschijnlijk, dat de schrijver aan den Chamsin denkt.
- voetnoot9)
- De Gr. tekst is in het eerste lid bedorven; waarschijnlijk is de oorspronkelijke lezing: ‘vreesachtig is uit haar zelve de boosheid, door eigen getuigenis veroordeeld’.
- voetnoot10)
- De Gr. tekst verplicht ons ‘auxiliorum’ onmiddellijk te verbinden met ‘proditio’ en niet met ‘cogitationis’. Vrees is wanhopen aan de hulpmiddelen, die door het overleg tot afweer der gevaren worden uitgedacht. De schrijver verklaart waarom gewetenswroeging het ergste doet duchten; omdat zij namelijk met vrees gepaard gaat, vrees nu maakt den mensch radeloos.
- voetnoot11)
- De zin is misschien: Hoe minder hoop op hulpmiddelen iemand heeft, des te erger acht hij het onheil wegens de onbekendheid enz., want daar hij de oorzaak niet kent, moet hij het ergste duchten. Anderen vertalen het Gr.: ‘Als de hoop (op hulpmiddelen) is verslagen, acht zij de vertwijfeling (aan hulpmiddelen) erger dan de oorzaak waaruit het kwaad voortkomt’.
- voetnoot12)
- De algemeene bemerkingen van v. 11 volg. worden toegepast op de toovenaars in v. 13 volg. De uitdrukkingen machteloozen nacht en denzelfden slaap sliepen, zijn ironisch: die toovenaars hadden die plagen gevaarloos genoemd en nu sliepen zij zeker denzelfden slaap, even rustig als de andere Egyptenaren, want evenals dezen hadden ze geen oog geloken; nu eens toch enz. Uit de onderste en diepste onderwereld; Gr. ‘uit de diepten der machtelooze (ironisch gelijk het voorgaande) onderwereld’, het rijk van nacht en duisternis; Job X 21.
- voetnoot13)
- Wederom is er sprake van alle Egyptenaren: waar iemand door den Chamsin was overvallen en om zich te beveiligen op den grond was gaan liggen, daar moest hij blijven liggen. Gr.: ‘op die wijze dan, wie daar ter plaatse ook was, werd nedervallend gevangen gehouden, in een kerker zonder ijzer opgesloten’.
- voetnoot14)
- Veldarbeider, Gr.: ‘een arbeider aan de werken in de woestijn’.
- voetnoot15)
- Alle natuurverschijnselen boezemden hun schrik in. Zoet geluid, waarschijnlijk: liefelijke zang der vogelen buiten die duisternis (v. 19, XVIII 1). Hoogste bergen, Gr. ‘bergholen’.
- voetnoot16)
- Terwijl de Egyptenaren in die duisternis geboeid lagen, was de gansche wereld enz. De beschrijvingen van v. 15-19 zijn slechts uitwerking van de gedachte: duisternis was er in Egypte buiten Gessen: Exod. X 23.
- voetnoot17)
- Beeld der eeuwige duisternis; nog drukkender last was hun kwaad geweten en de daaruit volgende vreesachtigheid.