De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Sum quidem et ego mortalis homo, similis omnibus, et ex genere terreni illius, qui prior factus est, et in ventre matris figuratus sum caro, | 1. Ook ik ben een sterfelijk mensch, gelijk allen, en uit het geslacht van dien zoon der aarde, die het eerst gemaakt werd, en in den moederschoot ben ik gevormd tot vleeschGa naar voetnoot1), |
2. Decem mensium tempore coagulatus sum in sanguine, ex semine | 2. in tien maanden tijds gestremd in bloedGa naar voetnoot2), uit mannenzaad, en met |
[pagina 300]
hominis, et delectamento somni conveniente. Job X 10. | het genot aan bijslaap verbondenGa naar voetnoot3). |
3. Et ego natus accepi communem aerem, et in similiter factam decidi terram, et primam vocem similem omnibus emisi plorans: | 3. Ook ik ademde bij mijne geboorte de gemeenschappelijke lucht, en op dezelfde aarde viel ik nederGa naar voetnoot4), en mijn eerste geluid gaf ik gelijk allen al schreiende. |
4. In involumentis nutritus sum, et curis magnis. | 4. In windsels werd ik opgekweekt en met veel zorgen. |
5. Nemo enim ex regibus aliud habuit nativitatis initium. | 5. Geen toch der koningen heeft een anderen oorsprong van geboorte gehadGa naar voetnoot5). |
6. Unus ergo introitus est omnibus ad vitam, et similis exitus. Job I 21; I Tim. VI 7. | 6. Eén dan is voor allen de ingang in het leven en gelijk de uitgang. |
7. Propter hoc optavi, et datus est mihi sensus: et invocavi, et venit in me spiritus sapientiae: | 7. Daarom smeekte ik en verstand werd mij gegeven; en ik riep aan en de geest der wijsheid kwam in mijGa naar voetnoot6); |
8. Et praeposui illam regnis et sedibus, et divitias nihil esse duxi in comparatione illius: | 8. en ik stelde haar boven koninkrijken en tronen, en rijkdom achtte ik niets in vergelijking met haar; |
9. Nec comparavi illi lapidem pretiosum: quoniam omne aurum in comparatione illius, arena est exigua, et tamquam lutum aestimabitur argentum in conspectu illius. Job XXVIII 15; Prov. VIII 11. | 9. en ik vergeleek bij haar geen edelgesteente, want al het goud is tegenover haar een weinig zand, en zilver zal bij haar als slijk worden geachtGa naar voetnoot7). |
10. Super salutem et speciem dilexi illam, et proposui pro luce habere illam: quoniam inexstinguibile est lumen illius. | 10. Boven gezondheid en schoonheid beminde ik haar, en ik gaf aan haar bezit de voorkeur boven het lichtGa naar voetnoot8), want onuitdoofbaar is haar glans. |
11. Venerunt autem mihi omnia bona pariter cum illa, et innumerabilis honestas per manus illius, III Reg. III 13; Matth. VI 33. | 11. Doch alle goed viel mij ten deel te gelijk met haar en onmetelijke rijkdom door hare handenGa naar voetnoot9), |
[pagina 301]
12. Et laetatus sum in omnibus: quoniam antecedebat me ista sapientia, et ignorabam quoniam horum omnium mater est. | 12. en ik verblijdde mij over alles, omdat deze wijsheid mij voorging, en toch wist ik niet dat zij van dit alles de moeder isGa naar voetnoot10). |
13. Quam sine fictione didici, et sine invidia communico, et honestatem illius non abscondo. | 13. Haar leerde ik aan zonder bijbedoeling en deel ik mede zonder afgunst, en haren rijkdom verberg ik nietGa naar voetnoot11). |
14. Infinitus enim thesaurus est hominibus: quo qui usi sunt, participes facti sunt amicitiae Dei, propter disciplinae dona commendati. | 14. Want een onuitputbare schat is zij voor de menschen, en wie hem benutten werden Gods vriendschap deelachtig, door de gaven der tucht zich aanbevelendeGa naar voetnoot12). |
15. Mihi autem dedit Deus dicere ex sententia, et praesumere digna horum, quae mihi dantur: quoniam ipse sapientiae dux est, et sapientium emendator: | 15. Mij nu gaf God te spreken volgens mijne meening en naar waarde te bevatten wat mij gegeven wordt; Hij toch is de gids der wijsheid en de terechtwijzer der wijzenGa naar voetnoot13); |
16. In manu enim illius et nos, et sermones nostri, et omnis sapientia, et operum scientia et disciplina. | 16. want in zijne hand zijn èn wij, èn onze woorden, èn alle wijsheid, en kunstvaardigheid en bedrevenheidGa naar voetnoot14). |
17. Ipse enim dedit mihi horum, quae sunt, scientiam veram: ut sciam dispositionem orbis terrarum, et virtutes elementorum, | 17. Hij toch gaf mij de ware wetenschap van hetgeen bestaat, opdat ik de samenstelling der wereld kennen zou en de krachten der elementenGa naar voetnoot15), |
18. Initium, et consummationem, et medietatem temporum, vicissitudinum permutationes, et commutationes temporum, | 18. begin en einde en het midden der tijden, de wisselingen der keerpunten en de veranderingen der jaargetijdenGa naar voetnoot16), |
[pagina 302]
19. Anni cursus, et stellarum dispositiones, | 19. den kringloop van het jaar en de standen der sterrenGa naar voetnoot17), |
20. Naturas animalium, et iras bestiarum, vim ventorum, et cogitationes hominum, differentias virgultorum, et virtutes radicum, | 20. de natuur der dieren en de verwoedheid der wilde beesten, de kracht der winden, en het denken der menschen, de soorten der gewassen en de krachten der wortelenGa naar voetnoot18), |
21. Et quaecumque sunt absconsa et improvisa, didici: omnium enim artifex docuit me sapientia: | 21. en van al wat verborgen en wat onvoorzien is, had ik kennis; want mij onderwees de maakster van alles, de WijsheidGa naar voetnoot19). |
22. Est enim in illa spiritus intelligentiae, sanctus, unicus, multiplex, subtilis, disertus, mobilis, incoinquinatus, certus, suavis, amans bonum, acutus, quem nihil vetat, benefaciens, | 22. Want in haar is een geest van verstandGa naar voetnoot20), heilig, eenig, veelvoudig, fijn, welsprekend, vaardig, onbesmet, onbedrieglijk, zachtaardig, het goede minnend, scherpzinnig, door niets belemmerd, weldadigGa naar voetnoot21), |
23. Humanus, benignus, stabilis, certus, securus, omnem habens virtutem, omnia prospiciens, et qui capiat omnes spiritus: intelligibilis, mundus, subtilis. | 23. menschlievend, goedertieren, bestendig, beslist, onbezorgd, bezittende alle macht, alles overziende en omvattende alle geesten, verstandig, rein, schranderGa naar voetnoot22). |
24. Omnibus enim mobilibus mobilior est sapientia: attingit autem ubique propter suam munditiam. | 24. Meer toch dan al wat zich beweegt is de Wijsheid beweeglijk, en zij strekt zich tot alles uit krachtens hare reinheidGa naar voetnoot23). |
25. Vapor est enim virtutis Dei, | 25. WantGa naar voetnoot24) een adem is zij van |
[pagina 303]
et emanatio quaedam est claritatis omnipotentis Dei sincera: et ideo nihil inquinatum in eam incurrit: | Gods kracht en een zuiver uitvloeisel der heerlijkheid van den almachtigen God, en daarom geraakt niets onreins in haar; |
26. Candor est enim lucis aeternae, et speculum sine macula Dei majestatis, et imago bonitatis illius. Hebr. I 3. | 26. want een afschijnsel is zij van het eeuwig licht en een spiegel zonder vlek van Gods majesteit, en een beeld zijner goedheidGa naar voetnoot25). |
27. Et cum sit una, omnia potest: et in se permanens omnia innovat, et per nationes in animas sanctas se transfert, amicos Dei et prophetas constituit. | 27. En ofschoon zij één is, vermag zij alles, en in zich zelve blijvende vernieuwt zij allesGa naar voetnoot26), en de geslachten door begeeft zij zich in de heilige zielen, maakt vrienden Gods en profetenGa naar voetnoot27). |
28. Neminem enim diligit Deus, nisi eum, qui cum sapientia inhabitat. | 28. Want God bemint niemand dan hem, die met de wijsheid samenwoont. |
29. Est enim haec speciosior sole, et super omnem dispositionem stellarum, luci comparata invenitur prior. | 29. Immers is zij heerlijker dan de zon en overtreft alle ordening der sterrenGa naar voetnoot28); bij het licht vergeleken wordt zij de meerdere bevonden. |
30. Illi enim succedit nox, sapientiam autem non vincit malitia. | 30. Dit toch wordt door den nacht vervangen, maar over de wijsheid zegeviert de boosheid nietGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- Alvorens het wezen der wijsheid nader te bespreken, beschrijft Salomon, die hier sprekend wordt ingevoerd, hoe hij haar heeft verworven. Zij is hem niet aangeboren, want in zijne geboorte was hij als andere menschen een afstammeling van Adam, in den moederschoot tot vleesch, tot een lichaam gevormd, zie VIII noot 16.
- voetnoot2)
- In tien maanden tijds: maanden van 28 dagen. Dit vers is geschreven volgens de gangbare meening der oudheid.
- voetnoot3)
- Wij vertaalden de laatste woorden van dit vers als een ablativus (Gr. genitivus) absolutus: terwijl genot aan den bijslaap was verbonden. De zin van dit vers is: ik ben een gewoon mensch. Anderen vertalen: en (uit) het bijkomend genoegen van den bijslaap.
- voetnoot4)
- Als hulpeloos wicht viel ik neder op dezelfde aarde: in het Gr. ‘homoiopathê’, d.i. ‘gelijkgezind’, die voor allen gelijk, voor den een niet beter is dan voor den ander.
- voetnoot5)
- Van geboorte, verklarende genitivus: oorsprong, namelijk door geboorte.
- voetnoot6)
- Omdat ik van nature even hulpeloos en zwak was als andere menschen en toch als koning meer behoefte had aan wijsheid, daarom enz. De geest, de gave der wijsheid, van kennis en deugd. III Reg. III 6 volg.
- voetnoot7)
- Prov. III 14 volg.; Job XXVIII 12-28.
- voetnoot8)
- Liever zou ik het licht ontberen dan de wijsheid.
- voetnoot9)
- Ook alle goed, dat Salomon in zijn gebed bij de wijsheid had achtergesteld, werd hem, als vrucht der wijsheid en door Gods beschikking, geschonken; III Reg. III 11-13. Rijkdom, deze is de beteekenis van het Gr. woord, dat de Vulg. dikwijls door ‘honestas’ vertaalt.
- voetnoot10)
- Ik verblijdde mij over het bezit van al die gaven, niet om haar zelf, maar omdat de wijsheid mij bij het genot daarvan geleidde; volgens het Gr.: omdat de wijsheid dit (goede) voorafging, d.i. medebracht en al dat goede om zijne vereeniging met de wijsheid eene hoogere waarde bekwam. Toen ik aan God de wijsheid vroeg, wist ik niet dat zij de moeder is van al die andere schatten, dat ik met haar ook alles zou verkrijgen, wat ik voor haar bereid was af te staan. Ik leerde (haar staat niet in Gr.) zonder de bijbedoeling, om met de wijsheid tevens die stoffelijke goederen te bekomen, v. 13.
- voetnoot11)
- Zie voorgaande noot. Zonder afgunst of vrees dat anderen mij in hare kennis zullen evenaren; zie VI 24 volg.
- voetnoot12)
- Wie de wijsheid zich ten nutte maken, zich Gods gunst waardig betoonen door de gaven der tucht, de werken van godsdienst en deugd, zij worden Gods vriendschap deelachtig.
- voetnoot13)
- Mij nu gaf God, in vele Gr. en Lat. handschriften: Geve God mij te spreken volgens mijne meening (d.i. in woorden weer te geven wat ik van de wijsheid denk) en naar waarde te bevatten wat mij gegeven wordt (te spreken, d.i. den zin mijner woorden ten volle te begrijpen); de zin is: mochten inhoud en vorm mijner verhandeling overeenstemmen en elkander aanvullen; want God alleen is de gids, die de wijsheid brengt in den mensch, en Hij alleen kan de wijzen leiden om hunne wijsheid goed te gebruiken.
- voetnoot14)
- De mensch is geheel en al van God afhankelijk.
- voetnoot15)
- Dat hem de wijsheid gegeven was, bewijst Salomon (v. 17-21) uit zijne kennis van de natuur; III Reg. IV 29 volg.
- voetnoot16)
- Begin enz., wat verklaard wordt in het volgende: de wisselingen der keerpunten, den hoogsten en laagsten stand der zon en de (daaruit volgende) afwisseling der jaargetijden.
- voetnoot17)
- Wellicht: aanvang en duur van zonne- en maanjaren en den wisselenden stand der sterren aan den hemel.
- voetnoot18)
- De natuurlijke eigenschappen en de geaardheid van dieren en wilde beesten; de kracht der winden, anderen vertalen het Gr.: de macht der geesten, vergel. Flav. Jos., Antiq. VIII 2, 5; het denken der menschen, de regelen der denkleer of (Prov. XXVII 19) de gedachten gekend uit de daden; de soorten der gewassen enz. onder opzicht van geneeskracht.
- voetnoot19)
- Al wat: een hyperbolische uitdrukking; onvoorzien, Gr. ‘openbaar’, zichtbaar, de verschijnselen in de natuur. Dit alles wist ik, omdat dezelfde Wijsheid, waarmede God alles gemaakt heeft, mij onderwees, mij de menschelijke wijsheid mededeelde.
- voetnoot20)
- Het bewijs, dat de Wijsheid alles maakte en in alles onderwijzen kan (v. 21). Minder aannemelijk is de lezing: Zij is een geest.
- voetnoot21)
- Eenig in zijn soort, maar toch veelvoudig in zijne werking, I Cor. XII 4, 11; fijn, onstoffelijk; welsprekend, vaardig, Gr. ‘vaardig’ (d.i. door geen afstanden belemmerd), ‘doordringend’ (met zijn wezen of zijne kennis); onbedrieglijk, anderen vertalen het Gr.: ‘klaar’, als licht; zachtaardig, Gr. ‘onkwetsbaar’, onlijdelijk, d.i. aan geen invloed onderhevig.
- voetnoot22)
- Menschlievend, goedertieren, Gr. alleen: menschlievend; beslist, zonder weifelen; onbezorgd, gelukkig, zelfgenoegzaam; omvattende alle geesten, verstandig, enz., Gr. ‘alle geesten, de verstandige, reine, allerfijnste doordringende’.
- voetnoot23)
- De Wijsheid doordringt de fijnste geesten (v. 23), want zij is beweeglijk, d.i. zij wordt door geen afstand verhinderd, zij is alomtegenwoordig om hare reinheid, onstoffelijkheid.
- voetnoot24)
- Redengevend voor v. 24. Wat hier (v. 25 volg.) wordt gezegd van de Wijsheid, is voor een gedeelte woordelijk herhaald van den Zoon Gods in Hebr, I 3, en kan moeielijk als loutere persoonsverbeelding worden verklaard (zie de Inleiding); bij het volle licht der openbaring verklaren de HH. Vaders v. 25 volg. van de Wijsheid als Persoon, uit den Vader geboren.
- voetnoot25)
- De oorsprong der goddelijke Wijsheid wordt in v. 25 aangeduid door zinnebeelden: een adem is zij, gelijk damp opstijgend uit het water; uitvloeisel, gelijk het water uit de bron, of de straal uit het licht. De zinnebeelden van v. 26 beteekenen, dat de Wijsheid het evenbeeld is van God: afschijnsel, d.i. weerglans, licht van licht, of wel: lichtbeeld, stralenbeeld, gelijk b.v. het beeld der zon in den waterspiegel, de volmaakte afbeelding is der zon zelf, en gelijk een spiegel zonder vlek volmaakt hem, die zich spiegelt, weergeeft. Heerlijkheid, d.i. de vereeniging van Gods luisterrijke volmaaktheden, waarvan er eenige naar dichterlijke wijze worden opgesomd: kracht, goedheid.
- voetnoot26)
- Schoon één, eenig in hare soort, vermag zij alles, toch is zij veelvuldig in hare werking (v. 22), en in zich zelve blijvende, d.w.z. dezelfde blijvende zonder verandering, vernieuwt, maakt en onderhoudt zij alles.
- voetnoot27)
- Van de werking der wijsheid in het algemeen, gaat de schrijver over tot hare heiligende werking in de zielen.
- voetnoot28)
- De alles overtreffende (v. 29) en onvergankelijke (v. 30) pracht der Wijsheid is de reden, waarom God hem, die met haar samenwoont (v. 28) en daardoor aan hare schoonheid deelachtig wordt, innig liefheeft. Ordening, d.i. groepeering en harmonie der sterren.
- voetnoot29)
- De duisternis zegeviert over het licht, maar geen geweld der boosheid vermag iets tegen de Wijsheid.