De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput III.
|
1. Justorum autem animae in manu Dei sunt, et non tanget illos tormentum mortis. Deut. XXXIII 3. | 1. Maar de zielen der gerechtigen zijn in Gods hand, en de foltering des doods zal hen niet treffenGa naar voetnoot1). |
2. Visi sunt oculis insipientium mori: et aestimata est afflictio exitus illorum: Infra V 4. | 2. Zij schenen in de oogen der dwazen te stervenGa naar voetnoot2); en voor een onheil werd hun uitgang gehouden; |
3. Et quod a nobis est iter, exterminium: illi autem sunt in pace. | 3. en hun heengaan van ons voor ondergang; zij echter zijn in vredeGa naar voetnoot3). |
4. Et si coram hominibus tormenta passi sunt, spes illorum immortalitate plena est. | 4. En hebben zij in het oog der menschen kwellingen verduurd, hunne hoop is van onsterfelijkheid volGa naar voetnoot4). |
[pagina 286]
5. In paucis vexati, in multis bene disponentur: quoniam Deus tentavit eos, et invenit illos dignos se. | 5. In geringe mate gekastijd, zullen zij grootelijks worden beloond; want God heeft hen getoetst en hen bevonden Zijner waardigGa naar voetnoot5). |
6. Tamquam aurum in fornace probavit illos, et quasi holocausti hostiam accepit illos, et in tempore erit respectus illorum. | 6. Als goud in den smeltoven heeft Hij hen beproefd en als de gave van een brandoffer hen aanvaardGa naar voetnoot6), en te gepaster tijd komt hunne bezoekingGa naar voetnoot7). |
7. Fulgebunt justi, et tamquam scintillae in arundineto discurrent. Matth. XIII 43. | 7. Schitteren zullen de gerechtigen, en als vonken in het rietveld zullen zij heen en weer snellenGa naar voetnoot8). |
8. Judicabunt nationes, et dominabuntur populis, et regnabit Dominus illorum in perpetuum. I Cor. VI 2. | 8. Richten zullen zij natiën en heerschen over volkeren, en koning zal hun Heer zijn in eeuwigheidGa naar voetnoot9). |
9. Qui confidunt in illo, intelligent veritatem: et fideles in dilectione acquiescent illi: quoniam donum et pax est electis ejus. | 9. Wie vertrouwen op Hem zullen de waarheid erkennen, en de getrouwen zullen in liefde Hem aanklevenGa naar voetnoot10); want genade en vrede is voor zijne uitverkorenen. |
10. Impii autem secundum quae cogitaverunt, correptionem habe- | 10. Maar de goddeloozen zullen naar hetgeen zij overlegden straf |
[pagina 287]
bunt: qui neglexerunt justum, et a Domino recesserunt. | ondergaan: zij die wat gerechtig is minachttenGa naar voetnoot11) en van den Heer afvielen. |
11. Sapientiam enim, et disciplinam qui abjicit, infelix est: et vacua est spes illorum, et labores sine fructu, et inutilia opera eorum. | 11. Want wie wijsheid en tucht versmaadt, is ongelukkig; en ijdel is hunne hoop en hunne moeite vruchteloos, en nutteloos zijn hunne werkenGa naar voetnoot12). |
12. Mulieres eorum insensatae sunt, et nequissimi filii eorum. | 12. Hunne vrouwen zijn onbezonnen, en snood hunne kinderenGa naar voetnoot13). |
13. Maledicta creatura eorum: quoniam felix est sterilis: et incoinquinata, quae nescivit thorum in delicto, habebit fructum in respectione animarum sanctarum: | 13. Gevloekt is hun nageslachtGa naar voetnoot14); gelukkig immersGa naar voetnoot15) is de onvruchtbare en onbesmette, die eene misdadige sponde niet kende; zij zal hare vrucht hebben bij de bezoeking der heilige zielen; |
14. Et spado, qui non operatus est per manus suas iniquitatem, nec cogitavit adversus Deum nequissima: dabitur enim illi fidei donum electum, et sors in templo Dei acceptissima. Is. LVI 4. | 14. ook de ontmandeGa naar voetnoot16), die met zijne handen geen ongerechtigheid pleegde en niet zon tegen God op boosheden; want hem zal gegeven worden de uitgelezen gave des geloofs en een overheerlijk lot in Gods tempelGa naar voetnoot17). |
15. Bonorum enim laborum gloriosus est fructus, et quae non concidat radix sapientiae. | 15. Want de vrucht van goede werken is heerlijk, en de wortel der wijsheid sterft niet afGa naar voetnoot18). |
16. Filii autem adulterorum in inconsummatione erunt, et ab iniquo thoro semen exterminabitur. | 16. Maar kinderen van echtbrekers zullen onvolkomen blijven, en kroost van onwettige sponde zal te niet gaanGa naar voetnoot19). |
[pagina 288]
17. Et si quidem longae vitae erunt, in nihilum computabuntur, et sine honore erit novissima senectus illorum. | 17. En als zij ook een hoogen leeftijd bereiken, zullen ze voor niets worden geacht, en eerloos zal hun hoogste ouderdom zijn. |
18. Et si celerius defuncti fuerint, non habebunt spem, nec in die agnitionis allocutionem. | 18. En als zij vroegtijdig sterven, zullen ze geene hoop hebben, noch ten dage des onderzoeks opbeuringGa naar voetnoot20). |
19. Nationis enim iniquae dirae sunt consummationes. | 19. Want van een boos geslacht is het uiteinde gruwelijk. |
- voetnoot1)
- De zielen der gerechten zijn onder Gods hoede en de foltering des doods deert hen niet. Des doods (misschien in andere Latijnsche handschriften ‘der boosheid’, d.i. der boozen) ontbreekt in het Gr., dat men kan verklaren: de foltering, de dood zelfs maakt hen niet ongelukkig. In v. 1-3 is eene scherpe tegenstelling met het lot (II 24) en de plannen (II 10 volg.) der boozen: zij meenen de vromen te kunnen folteren en vernietigen, maar voor dezen is dat lijden geen waar onheil en de dood de overgang tot een beter leven.
- voetnoot2)
- Sterven, geheel te niet gaan, v. 3, alsof met den dood alles eindigt: zie II 1 volg.
- voetnoot3)
- Vrede; gelijk Is. LVII 2, de staat van geluk in het andere leven.
- voetnoot4)
- In het oog, naar het oordeel, niet der goddeloozen (v. 2), maar in het algemeen der menschen, die, zooals gewoonlijk kortzichtig, het lijden altijd als straf Gods beschouwen; terwijl het voor de gerechten slechts beproeving en loutering was (v. 4-6). Hunne hoop is van onsterfelijkheid vol: zij echter waren gelukkig, want hunne hoop was bevredigd door, alleen gericht op de onsterfelijkheid; het Gr. kan volgens anderen beteekenen: hunne hoop op onsterfelijkheid was vol, vast, onwankelbaar. In v. 4-6 wordt aangetoond, dat de vromen ook reeds in dit leven gelukkig zijn door hunne hoop; het is de overgang tot de weerlegging van de tweede dwaling (v. 7 volg.).
- voetnoot5)
- In v. 5 en 6 worden de redenen aangegeven, waarom God den vromen lijden overzendt, nl. om hen te vormen door kastijding, hen te beproeven en te louteren, om hun de gelegenheid te bieden tot volkomen opoffering, waarvoor Hij hen zal beloonen. Zij bevatten het meest troostende en bevredigende, dat op het standpunt van het O.V. over de natuur van het lijden geschreven is. Zijner waardig, waardig met Hem te zijn, zijn geluk te deelen. Rom. VIII 18.
- voetnoot6)
- Prov. XVII 3. God beproeft de getrouwheid der harten en zuivert ze door het lijden. Als de gave van een brandoffer, dat geheel aan God werd opgedragen, als volkomen offer, heeft God hen aanvaard.
- voetnoot7)
- Bezoeking, zie II noot 19; op den tijd door God bepaald zal werkelijk de vergelding komen en wel schitterende verheerlijking, v. 7 volg. In het Gr. begint hiermede v. 7: En ten tijde der bezoeking zullen zij schitteren enz.
- voetnoot8)
- Weerlegging der tweede dwaling van de goddeloozen: v. 7-17 (zie II noot 21); de gerechte is gelukkig door de hoop (v. 7-9). De heerlijkheid der vromen na den dood wordt aanschouwelijk voorgesteld als een schitterende lichtglans; hunne beweegbaarheid door de vergelijking met vonken, die zich snel door het dorre stroo verbreiden en nu hier, dan daar opflikkeren; tevens wordt door de vergelijking met vuur (een beeld van Gods gericht) en met riet (een beeld der zondaren) beteekend de rechtsmacht, die de goeden door hunne innige vereeniging met God deelen (v. 8; Abdias v. 18).
- voetnoot9)
- Richten enz., zie Matth. XXV 34; I Cor. VI 2. Koning in eeuwigheid blijft hun Heer. Dit schijnt wel de zin te zijn door de Vulgaat bedoeld; maar het Gr. vertaalt men beter door: koning over hen zal de Heer zijn; waardoor hunne onafhankelijkheid en vrijheid beteekend wordt; de eenig mogelijke zelfstandigheid van het schepsel bestaat in van God alleen afhankelijk te zijn.
- voetnoot10)
- Het geluk na den dood wordt hier in zijn wezen beschreven als kennis der waarheid, en innige liefde, waarmede zij God aankleven voor eeuwig; V 16; I Thess. IV 16. In vele handschriften en vertalingen: vrede voor zijne heiligen en bezoeking over zijne uitverkorenen.
- voetnoot11)
- De goddeloozen hebben geen hoop voor het toekomstig, zelfs niet voor dit leven (v. 10-12). Naar hetgeen zij overlegden, overeenkomstig hunne booze plannen en daden in hoofdstuk II. Wat gerechtig is: schijnt te verkiezen boven de lezing: den gerechtige; omdat eene minachting van eenen gerechte niet zoo zware straf verdient, als hier in het volgende wordt uitgesproken, en omdat in wijsheid en tucht van v. 11 eene nadere omschrijving ligt van de gerechtigheid.
- voetnoot12)
- IJdel is hunne hoop, omdat zij niet kunnen rekenen op geluk na dit leven en het aardsche geluk hen niet bevredigt; daarom is al hunne moeite om het ware geluk te vinden vruchteloos.
- voetnoot13)
- Zelfs geen huiselijk geluk mogen zij verwachten, want hunne vrouwen zijn onbezonnen, lichtzinnig, goddeloos, en snood, verdorven, hunne kinderen.
- voetnoot14)
- Gevloekt, wat verklaard wordt in v. 16 volg.; zie Exod. XX 5; Deut. V 9, XXIV 16; Ezech. XVIII 19.
- voetnoot15)
- Immers: een nieuw bewijs, dat de vromen door hunne hoop gelukkig zijn: dan zijn zelfs de onvruchtbare (v. 13) en de ontmande (v. 14) gelukkiger, indien zij zuiver van zonden leven; want al wordt hunne kinderloosheid voor een ongeluk aangezien (Ps. CXXVI 3; Luc. I 25), dit ongeluk is slechts schijnbaar, en in het andere leven zal hun loon heerlijk zijn. Onvruchtbare en onbesmette; de tekst der Vulgaat is bedorven; Gr.: de onbesmette onvruchtbare. Wat hier gezegd is van de gehuwde vrouw, geldt in het Christendom nog meer van de maagden, waarvan de H. Kerk deze woorden bezigt. Vrucht: zinspeling op hare kinderloosheid; bezoeking, zie II noot 19.
- voetnoot16)
- Zie Matth. XIX 12.
- voetnoot17)
- Gave des geloofs, het geluk waaraan zij geloofden; en een lot in Gods tempel (hiernamaals) is eene zinspeling op de uitsluiting in Deut. XXIII 1 en op Is. LVI 3 volg.
- voetnoot18)
- De stam, waaraan de vrucht, dat loon, groeit, zijn de goede werken; de wortel is de wijsheid.
- voetnoot19)
- De volgende verzen leveren het bewijs voor 13 a: gevloekt is hun geslacht, de vrucht der boozen, in tegenstelling met de vrucht der gerechtigen (v. 15). De gedachte is: de goeden zijn door hunne werken, zelfs zonder kinderen. gelukkig; de slechten zijn ongelukkig, ook met kinderen en zelfs in hunne kinderen. Die goddeloozen waren meestal schuldig aan echtbreuk. Omdat hier sprake is van een geheel overspelig geslacht (v. 19), van de verdorven heidenwereld (II 9), waarin de opvoeding der kinderen naar ziel en lichaam werd verwaarloosd, zijn de gevolgen van echtbreuk niet overdreven afgeschilderd. Onvolkomen, d.i. zij komen dikwijls (v. 17) niet tot volle ontwikkeling, en sterven vroeg; de lichamelijke gebreken der kinderen zijn eene straf voor de ouders; voor de kinderen, die de zonden der ouders niet navolgen, eene beproeving (Exod. XX noot 8; Ezech. XVIII 4).
- voetnoot20)
- Geene hoop voor het andere leven, geen opbeuring, d.i. geen troostende belooning ten dage des onderzoeks, bij het oordeel, zullen die kinderen hebben, als ze, wat zoo lichtelijk gebeurt, de zonden der ouders hebben nagevolgd (XI 24; Gen. IX noot 15).