De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
Caput X.
|
1. Muscae morientes perdunt suavitatem unguenti. Pretiosior est sapientia et gloria, parva et ad tempus stultitia. | 1. Doode vliegen bederven de welriekendheid van de zalfolie. Kostelijker dan wijsheid en eer is eene geringe en kortstondige dwaasheidGa naar voetnoot1). |
2. Cor sapientis in dextera ejus, et cor stulti in sinistra illius. | 2. Het hart van den wijze keert zich naar zijnen rechterkant, en het hart van den dwaas naar zijnen linkerkantGa naar voetnoot2). |
3. Sed et in via stultus ambulans, cum ipse insipiens sit, omnes stultos aestimat. | 3. En ook als de dwaas op den weg wandelt, houdt hij, daar hij zelf onwijs is, allen voor dwazenGa naar voetnoot3). |
4. Si spiritus potestatem habentis ascenderit super te, locum tuum ne dimiseris: quia curatio faciet cessare peccata maxima. | 4. Als het geblaas van dengene, die macht heeft, zich tegen u verheft, verlaat uwe plaats dan niet, want gelatenheid doet zeer groote zonden ophoudenGa naar voetnoot4). |
5. Est malum quod vidi sub sole, quasi per errorem egrediens a facie principis: | 5. Er is een kwaad, dat ik gezien heb onder de zon, en dat als bij vergissing uitgaat van het aangezicht des vorstenGa naar voetnoot5): |
[pagina 182]
6. Positum stultum in dignitate sublimi, et divites sedere deorsum. | 6. een dwaas gesteld in hooge waardigheid, en rijken gezeten op een lage plaats. |
7. Vidi servos in equis: et principes ambulantes super terram quasi servos. | 7. Ik zag knechten te paard en vorsten op den grondGa naar voetnoot6) gaan als knechten. |
8. Qui fodit foveam, incidet in eam: et qui dissipat sepem, mordebit eum coluber. Prov. XXVI 27; Eccli. XXVII 29. | 8. Wie eenen kuil graaft, kan er in vallen, en wie eene omtuining doorbreekt, hem kan eene slang bijten. |
9. Qui transfert lapides, affligetur in eis: et qui scindit ligna, vulnerabitur ab eis. | 9. Wie steenen wegdraagt, kan er zich aan bezeeren; en wie hout klooft, kan er zich aan verwondenGa naar voetnoot7). |
10. Si retusum fuerit ferrum, et hoc non ut prius, sed hebetatum fuerit, multo labore exacuetur, et post industriam sequetur sapientia. | 10. Is het ijzer stomp geworden en niet meer zooals te voren, maar bot, dan wordt het met veel arbeid scherp gemaakt; en op de naarstigheid volgt de wijsheid. |
11. Si mordeat serpens in silentio, nihil eo minus habet qui occulte detrahit. | 11. Bijt de slang in stilte - niets minder doet hij, die heimelijk lastertGa naar voetnoot8). |
12. Verba oris sapientis gratia: et labia insipientis praecipitabunt eum: | 12. Woorden uit den mond des wijzen zijn bevallig; maar de lippen van een dwaas storten hem in het verderf. |
13. Initium verborum ejus stultitia, et novissimum oris illius error pessimus. | 13. Het begin zijner woorden is dwaasheid, en het laatste van zijnen mond is allernoodlottigst onverstandGa naar voetnoot9). |
[pagina 183]
14. Stultus verba multiplicat. Ignorat homo quid ante se fuerit: et quid post se futurum sit, quis ei poterit indicare? | 14. De dwaas spreekt vele woordenGa naar voetnoot10). De mensch weet niet, wat er vóór hem geweest isGa naar voetnoot11); en wat na hem zal zijn, wie kan het hem bekend maken? |
15. Labor stultorum affliget eos, qui nesciunt in urbem pergere. | 15. De arbeid der dwazen velt hun lastig, terwijl zij naar de stad niet weten te gaanGa naar voetnoot12). |
16. Vae tibi terra, cujus rex puer est, et cujus principes mane comedunt. Is. III 4. | 16. Wee u, land, welks koning een knaap is, en welks vorsten des morgens vroeg maaltijd houdenGa naar voetnoot13)! |
17. Beata terra, cujus rex nobilis est, et cujus principes vescuntur in tempore suo ad reficiendum, et non ad luxuriam. | 17. Gelukkig het land, welks koning een edele is, en welks vorsten op hun tijd maaltijd houden om zich te versterken en niet tot overdaad. |
18. In pigritiis humiliabitur contignatio: et in infirmitate manuum perstillabit domus. | 18. Door aanhoudende vadsigheid zakt de zoldering in, en door slapheid der handen wordt het huis lekGa naar voetnoot14). |
19. In risum faciunt panem, et vinum ut epulentur viventes: et pecuniae obediunt omnia. | 19. Tot verlustiging schaft men brood en wijn om, zoolang men leeft, feest te vieren; en aan het geld is alles onderdanigGa naar voetnoot15). |
20. In cogitatione tua regi ne detrahas, et in secreto cubiculi tui ne maledixeris diviti: quia et aves coeli portabunt vocem tuam, et qui habet pennas annuntiabit sententiam. | 20. Laster in uwe gedachte den koning niet, en spreek geen kwaad van den rijke in het binnenste van uw slaapvertrek; want ook de vogels des hemels zullen uw geluid overbrengen, en wat vleugelen heeft, zal het gezegde verraden. |
- voetnoot1)
- De vergelijking geeft te kennen, in verband met IX 18b, hoe noodlottig eene weinig dwaasheid is. Hebr.: ‘Vliegen des doods’, d.i. (naar de Septuag.) ‘doodelijke’ of vergiftige ‘vliegen’. In het tweede halfvers wordt naar de Vulgaat, de Syrische en de Chaldeeuwsche vertalingen de voorkeur gegeven aan een weinig prijsbare dwaasheid (volgens den H. Hiëronymus, de eenvoudigheid der vromen) boven (valsche) wijsheid en (ijdele) eer. Doch in plaats van kostelijker kan het Hebr. ook beteekenen: ‘gewichtiger’, en dan is de zin, dat een weinig dwaasheid meer ten kwade uitwerkt, dan wijsheid en roem ten goede. En zóó verklaarde het de Prediker IX 18. Wijsheid wordt hier, gelijk in IX 13-18, in eigenlijken en goeden zin genomen.
- voetnoot2)
- De zin is: Het hart, d.i. het verstand en de wil, des wijzen streeft naar al wat goed en deugdzaam is, terwijl de dwaas immer bedacht is om kwaad te doen.
- voetnoot3)
- Als de dwaas op den openbaren weg wandelt, d.i. overal waar hij zich vertoont, ‘ontbreekt het hem aan verstand’. Deze woorden van den grondtekst zijn in de Vulgaat uitgevallen; zie v. 15. Het tweede halfvers kan naar het Hebr. beteekenen: ‘en hij (de dwaas) zegt aan ieder, dat hij een dwaas is’, m.a.w. hij openbaart zich aan ieder als een dwaas.
- voetnoot4)
- Als het geblaas, d.i. het opbruisen van den toorn, des trotschen en driftigen gebieders zich tegen u verheft, laat u daardoor niet van uwe plaats, d.i. van uwen gemoedstoestand, afbrengen. m.a.w. verlies uwe kalmte niet, want gelatenheid van den verdrukte voorkomt vele zonden, waarin hij anders door ongeduld en verbittering bij verdrukking zou vallen. In de volg. verzen erkent de Prediker, dat er inderdaad vele misstanden en ongerechtigheden zijn, welke, bij gebrek aan gelatenheid en zelfbeheersching, tot ongeduld en verbittering kunnen leiden.
- voetnoot5)
- De vorst, van wien als bij vergissing het in v. 6 en 7 genoemde kwaad hier op aarde (onder de zon) uitgaat, is volgens sommigen God zelf. Als bij vergissing, wordt dan gezegd uit eerbied voor den alwetenden God, die het kwaad toelaat of beschikt om wijze redenen. Anderen verstaan dit van bestuurders op deze aarde en vertalen het Hebr.: ‘Er is een kwaad.... eene verkeerdheid, die van den machthebber uitgaat’; door hunne schuld is er veel verkeerds, zooals in v. 6 en 7 met voorbeelden wordt aangetoond.
- voetnoot6)
- D.w.z. te voet.
- voetnoot7)
- Met voorbeelden wordt (v. 8 en 9) aangetoond, dat bij eene gevaarlijke verrichting wijsheid en voorzichtigheid noodig zijn. - Bij het wegbreken eener omtuining loopt men gevaar te stooten op eene slang, die in het oude muurwerk verscholen ligt.
- voetnoot8)
- Heetf de bijl hare vroegere scherpte verloren, dan kan zij slechts met moeite gescherpt worden. Dit wordt toegepast op de wijsheid, die, is zij door vadsigheid verstompt, alleen door ijver en inspanning kan herwonnen worden. In v. 11 wordt verder het heimelijk lasteren (van God of den naaste) vergeleken met een giftigen slangenbeet. Volgens de nieuweren is de zin van het Hebr.: Is het ijzer stomp geworden en heeft men de snede niet gescherpt, dan moet men zijne krachten meer inspannen. (Zoo is dus gemis van wijsheid oorzaak, dat men zich meer moeite moet geven). Doch het voordeel van het welslagen bij zijne handelingen is aan de wijsheid te danken. - v. 11. Als de slang bijt, eer de bezwering geschied is, dan kan de ervaren belezer niet meer helpen. M.a.w. vergeefs verhelpt men het kwaad, als het ongeluk gebeurd is. De wijze neemt bij tijds zijne voorzorgen.
- voetnoot9)
- M.a.w. Alles wat de dwaas spreekt, van het begin tot het einde, is dwaasheid en onverstand; vgl. VII 9.
- voetnoot10)
- Hij spreekt veel en over alles, alsof hij alles wist, zonder indachtig te zijn, dat het weten van den mensch binnen enge grenzen beperkt is, gelijk verder gezegd wordt.
- voetnoot11)
- Naar het Hebr. en de oude Grieksche vertalingen: ‘wat er zijn zal’, m.a.w. wat Gods raadsbesluiten voor de toekomst inhouden. Vgl VIII 7.
- voetnoot12)
- De arbeid der dwazen, die zich afmatten om de wegen der Voorzienigheid, zelfs voor de toekomst, te doorvorschen, schaadt hun zelf en is ijdel en nutteloos. Want ook de eenvoudigste dingen (als voorbeeld noemt de Prediker den door ieder gekenden openbaren weg, die stadwaarts voert) gaan het begrip van den dwaas te boven.
- voetnoot13)
- Hiermede begint de waarschuwing tegen een vadsig en weelderig leven (v. 16-19). Zij wordt in voorbeelden en gelijkenissen gegeven. Wat kwaad hierdoor aan het volk wordt berokkend, toont de Prediker uit het voorbeeld van een koning, die als een knaap, onervaren en lichtzinnig, met zijne vorsten of rijksgrooten op onbehoorlijke tijden brast en de staatsplichten verwaarloost. Hier tegenover staat in v. 17 het geluk van een land, dat bestuurd wordt door een edelen koning, wiens adeldom vooral in deugd en arbeidzaamheid bestaat, en door vorsten, die, op hun tijd passend, matig en werkzaam zijn.
- voetnoot14)
- Zinnebeeldige voorstelling van het kwaad, dat de vadsigheid aan het huisgezin berokkent.
- voetnoot15)
- Met vadsigheid gaat wellustigheid gepaard vooral bij hen, die volop geld ter beschikking hebben.