deugd, aan den mensch vergunt, mits dat genot vergezeld ga van de vreeze Gods en de onderhouding zijner geboden. Zulk een betamelijk genot der aardsche zegeningen mocht de Prediker aanprijzen, daarbij nu en dan herinnerend aan het toekomstig gericht en de vergelding in het andere leven en zich plaatsend op het standpunt des Ouden Verbonds. De hoogere graad toch van volmaaktheid, die voor dit leven het geluk stelt in de verloochening van zich zelven en van het goed dezer aarde, in navolging van den armen, verachten en lijdenden Verlosser, was aan het Nieuwe Verbond voorbehouden. Uit het gezegde omtrent den inhoud kan men afleiden, dat de strekking van dit eigenaardige Boek niet louter menschelijk, maar daarbij godsdienstig is. Het doel van den Schrijver is den mensch te onderrichten, hoe hij zijn leven moet inrichten om, in zooverre het van hem zelf afhangt, gelukkig en tevreden op aarde te zijn.
De Prediker, die in dit boek het woord voert, is niemand anders dan Salomon. Dit blijkt uit den aanhef, waar hij zich noemt: ‘den zoon van David, den koning van Jerusalem’ (zie verder I 12; II 4 volg. enz.). En dit is geen bloot literarische inkleeding, alsof een later schrijver zijne woorden aan Salomon in den mond legde en hem, gelijk in het boek der Wijsheid (VII enz.), sprekende invoert. Want van de oudste tijden af getuigt de overlevering eenstemmig en zonder aarzeling, dat Salomon de schrijver is van dit boek. Eeuw aan eeuw tot aan Grotius is de ‘Prediker’ aan dezen wijzen koning toegekend. Getuige hiervoor is de Canon der Palestijnsche Joden, waarin de ‘Prediker’ oudtijds tusschen de twee andere boeken van Salomon, Spreuken en Hooglied, zijne plaats had, zooals blijkt uit Flavius Jos. (c. Ap. I 8), de Septuagint, den Thalmud (Baba Bathra 14, 2) en uit de HH. Vaders, die, vóór den Thalmud opgetreden, de Palestijnsche verzameling der Boeken van het O.V. aangeven. De latere rangschikking der Massoreten, volgens welke de ‘Prediker’ tusschen de Klaagliederen en Esther wordt genoemd, is geschied om liturgische redenen. - Voor de oudheid en den Salomonischen oorsprong van den ‘Prediker’ getuigen verder de allerduidelijkste uitspraken der Joodsche leeraars en der HH. Vaders. Naar het woord van den H. Hiëronymus (in Eccl. I 12) hielden de Hebreërs, dat dit Boek door Salomon, en wel na zijne bekeering, was geschreven. Hetzelfde herhaalden de latere rabbijnen, die wel twijfel hebben geopperd over het canoniek gezag, nimmer over de echtheid van den ‘Prediker’. Met de Joodsche leeraars schreven de HH. Vaders eenstemmig dit geschrift aan Salomon toe. En dit geschiedde niet om reden, dat Salomon hier sprekende optreedt. Want ook het Boek der Wijsheid van hoofdst. VII af voert dezen koning sprekende op. En hoewel de Grieksche vertaling door haren titel
‘Wijsheid van Salomon’ scheen te bevestigen, dat de zoon van David werkelijk de schrijver was, aarzelde de H. Hiëronymus niet (Praef. in libros Salomonis) den Griekschen titel voor valsch te verklaren en zegt de H. Augustinus (Civ. Dei XVII 20), dat ‘de geleerden voor zeker houden, dat de Wijsheid niet van Salomon is’. En deze uitspraak grondde laatstgenoemde Kerkvader op een degelijk critisch onderzoek, gelijk hij duidelijk te verstaan geeft in zijne ‘Retractationes’ (lib. II cap. IV). Wat den ‘Prediker’ betreft, het