De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXXI.
|
1. Verba Lamuelis regis. Visio, qua erudivit eum mater sua. | 1. Woorden van LamuëlGa naar voetnoot1), den koning. Eene godspraak, waarmede zijne moeder hem onderrichtte. |
2. Quid dilecte mi, quid dilecte uteri mei, quid dilecte votorum meorum? | 2. O mijn lieveling, o lieveling van mijnen schoot, o lieveling mijner geloftenGa naar voetnoot2)! |
3. Ne dederis mulieribus substantiam tuam, et divitias tuas ad delendos reges. | 3. Geef uw vermogen niet aan vrouwen, noch uwe rijkdommen om koningen te verdelgenGa naar voetnoot3). |
4. Noli regibus, o Lamuel, noli regibus dare vinum: quia nullum secretum est ubi regnat ebrietas. | 4. Niet den koningen, o Lamuël, niet den koningen wijn geschonken; want daar is geen geheim, waar dronkenschap heerschtGa naar voetnoot4); |
5. Et ne forte bibant, et obliviscantur judiciorum, et mutent causam filiorum pauperis. | 5. en zij mochten soms drinken en vergeten wat recht is, en de rechtzaak van de kinderen des behoeftigen verkeerd leidenGa naar voetnoot5). |
6. Date siceram moerentibus, et vinum his, qui amaro sunt animo: | 6. Geeft geestrijken drankGa naar voetnoot6) aan treurenden, en wijn aan hen, die droef van harte zijn; |
7. Bibant, et obliviscantur egestatis suae, et doloris sui non recordentur amplius. | 7. laten zij drinken en hunnen kommer vergeten en hunne smart niet langer indachtig zijnGa naar voetnoot7). |
[pagina 138]
8. Aperi os tuum muto, et causis omnium filiorum qui pertranseunt: | 8. Open uwen mond voor den stomme en voor de rechtzaken van alle kinderen, die voorbijgaanGa naar voetnoot8). |
9. Aperi os tuum, decerne quod justum est, et judica inopem et pauperem. | 9. Open uwen mond, oordeel naar gerechtigheid en doe recht aan den behoeftige en den arme. |
10. Mulierem fortem quis inveniet? procul, et de ultimis finibus pretium ejus. | 10. Eene sterke vrouwGa naar voetnoot9) - wie kan haar vinden? Als iets van verre, ja van de uiterste grenzen (gekomen) is hare waardeGa naar voetnoot10). |
11. Confidit in ea cor viri sui, et spoliis non indigebit. | 11. Op haar betrouwt het hart van haren man, en aan buit zal het hem niet ontbrekenGa naar voetnoot11). |
12. Reddet ei bonum, et non malum, omnibus diebus vitae suae. | 12. Zij doet hem goed en geenszins kwaad alle de dagen van haar levenGa naar voetnoot12). |
13. Quaesivit lanam et linum, et operata est consilio manuum suarum. | 13. Zij schaft zich wol en vlas aan, en werkt met het overleg harer handenGa naar voetnoot13). |
14. Facta est quasi navis instito- | 14. Zij is als het schip van eenen |
[pagina 139]
ris, de longe portans panem suum. | koopman, van verre doet zij haren leeftocht komenGa naar voetnoot14). |
15. Et de nocte surrexit, deditque praedam domesticis suis, et cibaria ancillis suis. | 15. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft spijs aan hare huisgenooten en voedsel aan hare dienstmaagdenGa naar voetnoot15). |
16. Consideravit agrum, et emit eum: de fructu manuum suarum plantavit vineam. | 16. Zij richt het oog op eenen akker en koopt dien; en van de vrucht harer handen plant zij eenen wijnffaardGa naar voetnoot16). |
17. Accinxit fortitudine lumbos suos, et roboravit brachium suum. | 17. Zij omgordt hare lendenen met kracht, en sterkt haren armGa naar voetnoot17). |
18. Gustavit, et vidit quia bona est negotiatio ejus: non extinguetur in nocte lucerna ejus. | 18. Zij ondervindt en bemerkt, dat hare zaken goed gaan; des nachts gaat hare lamp niet uitGa naar voetnoot18). |
19. Manum suam misit ad fortia, et digiti ejus apprehenderunt fusum. | 19. Zij slaat hare hand aan groote dingen, en hare vingeren grijpen het spinrokkenGa naar voetnoot19). |
20. Manum suam aperuit inopi, et palmas suas extendit ad pauperem. | 20. Zij opent hare hand voor den behoeftige, en strekt hare handen uit naar den armeGa naar voetnoot20). |
21. Non timebit domui suae a frigoribus nivis: omnes enim domestici ejus vestiti sunt duplicibus. | 21. Zij is niet beducht voor haar gezin ter oorzake van koude of sneeuw; want al hare huisgenooten zijn voorzien van dubbele kleederenGa naar voetnoot21). |
22. Stragulatam vestem fecit sibi: byssus, et purpura indumentum ejus. | 22. Tapijtwerk vervaardigt zij voor zichzelve; byssus en purper zijn hare kleedijGa naar voetnoot22). |
23. Nobilis in portis vir ejus, quando sederit cum senatoribus terrae. | 23. Hoog in aanzien is haar man in de poorten, als hij zitting houdt met de raadslieden des landsGa naar voetnoot23). |
[pagina 140]
24. Sindonem fecit, et vendidit, et cingulum tradidit Chananaeo. | 24. Zij maakt en verkoopt fijn lijnwaad, en gordels levert zij aan den ChananeërGa naar voetnoot24). |
25. Fortitudo et decor indumentum ejus, et ridebit in die novissimo. | 25. Zielekracht en majesteit zijn hare kleedij, en zij lacht den dag der toekomst tegenGa naar voetnoot25). |
26. Os suum aperuit sapientiae, et lex clementiae in lingua ejus. | 26. Haren mond opent zij voor de wijsheid, en de wet der goedertierenheid is op hare tongGa naar voetnoot26). |
27. Consideravit semitas domus suae, et panem otiosa non comedit. | 27. Zij slaat de gangen van haar huis nauwkeurig gade, en het brood eet zij niet in ledigheidGa naar voetnoot27). |
28. Surrexerunt filii ejus, et beatissimam praedicaverunt: vir ejus, et laudavit eam. | 28. Zij staan op hare zonen en roemen haar overgelukkig, haar man en hij spreekt haren lofGa naar voetnoot28): |
29. Multae filiae congregaverunt divitias: tu supergressa es universas. | 29. Vele dochteren hebben schatten vergaderd; gij, gij overtreft haar allenGa naar voetnoot29). |
30. Fallax gratia, et vana est pulchritudo: mulier timens Dominum ipsa laudabitur. | 30. Bedrieglijk is bevalligheid en ijdel is schoonheid; eene vrouw, die den Heer vreest, zij moet geprezen wordenGa naar voetnoot30). |
31. Date ei de fructu manuum suarum: et laudent eam in portis opera ejus. | 31. Geeft haar van de vrucht harer handen, en laat in de poorten hare werken haar roemenGa naar voetnoot31). |
- voetnoot1)
- Zie Inleiding blz. 13 en 14. Eene godspraak, d.i. de lessen aan Lamuël door zijne moeder op goddelijke ingeving geschonken. LXX: ‘Mijne woorden zijn ingegeven door God, eene godspraak des konings, waarmede zijne moeder hem onderrichtte’. Sommigen vertalen het Hebr.: ‘Woorden van Lemuël, den koning van Massa, waarmede’ enz., en denken daarbij aan Gen. XXV 14; I Par. I 30, waar onder de kinderen van Ismaël genoemd wordt Massa, die zijnen naam gaf aan eenen stam en eene landstreek, waarover Lamuël koning zou geweest zijn.
- voetnoot2)
- Het driewerf herhaald ‘Quid dilecte’ wijst op de ontroering der moeder bij de gedachte aan de groote gevaren, waaraan zij haren lieveling, den zoon, van God afgebeden, blootgesteld ziet.
- voetnoot3)
- Noch uwe rijkdommen om koningen te verdelgen, Hebr. noch uwe wegen (uwe handelingen, uwen omgang) aan haar, die koningen in het verderf storten. Eene waarschuwing door de moeder aan haren zoon gegeven om geenen lichtzinnigen omgang te houden met vrouwen; deze zouden zijn vermogen doorbrengen, of liever, naar het Hebr., zijne kracht naar ziel en lichaam sloopen, zijn hart aftrekken van God en hem ten verderve voeren.
- voetnoot4)
- Hebr. Niet den koningen, o Lemuël, niet den koningen (past het) wijn te drinken, noch den vorsten geestrijken drank te begeeren, of te vragen waar is geestrijke drank. Het verdere ontbreekt in het Hebr.
- voetnoot5)
- Een tweede gevaar voor den koning is gelegen in wijn en bedwelmende dranken. In dronkenschap worden geheimen geopenbaard; het beneveld verstand vergeet wet en recht, en loopt gevaar ook zonder boos opzet verkeerde vonnissen te vellen.
- voetnoot6)
- Onder geestrijken drank wordt verstaan elke bedwelmende drank, die niet uit druiven, maar uit andere vruchten is toebereid.
- voetnoot7)
- Hier wordt niet aan den treurende de raad gegeven, om in den drank verlichting van zijn leed te zoeken; maar aan den vorst wordt aanbevolen zich het lot der ongelukkigen aan te trekken. Voor den bedrukte kan verkwikkende drank, met mate genuttigd, een middel zijn, om met opgewekten geest het leed vergetend den strijd des levens moedig te strijden.
- voetnoot8)
- In v. 8 en 9 wordt de koning aangespoord om als opperste rechter rechtvaardig te oordeelen en de rechtzaak te behartigen van armen en verdrukten. Den stomme, die zichzelven niet verdedigen kan, die geen voorspraak of verdediger heeft. Kinderen, die voorbijgaan: het Hebr. kan vertaald worden: kinderen der verlatenheid, d.i. zij, die hulpeloos en verlaten hunnen weg vervolgen en den ondergang te gemoet gaan.
- voetnoot9)
- De hier volgende lofzang op de sterke vrouw is een alphabetisch lied, daar elk der verzen in den grondtekst begint met eene der opvolgende letters van het Hebreeuwsche alphabet. Dit loflied vormt het waardig slot van het Boek der Spreuken. Zijne plaats achter de woorden van Lamuël bewijst niet, dat het aan dezen koning moet worden toegeschreven; het is van die woorden geheel onderscheiden en vindt in de Septuagint eene plaats achter hoofdstuk XXIX. Wie de schrijver is, kan niet met zekerheid bepaald worden; maar er is geen bezwaar Salomon als den schrijver te erkennen. Niet eene bepaalde, bekende vrouw wordt beschreven, maar met trekken, aan de zeden van zijnen tijd en zijn land ontleend, geeft de schrijver het beeld der ideale huisvrouw. Eenige HH. Vaders hebben het loflied toegepast op de Kerk of op de H. Maagd Maria.
- voetnoot10)
- Eene sterke vrouw is niet alleen eene brave, verstandige, degelijke, wakkere vrouw, maar eene zoodanige, die door God is toegerust met alle gaven van geest en hart, waardoor zij hare verhevene roeping volmaakt kan vervullen. Als iets van verre enz. Hebr.: en hare waarde gaat paarlen verre te boven, zij is meer waard dan alle schatten en kostbaarheden.
- voetnoot11)
- Haar man is ten volle verzekerd van hare trouw, hare voorzichtigheid en haren ijver; al zijne zorgen, plannen, zaken kan hij haar gerust toevertrouwen. Zij zorgt voor alles en geen buit, d.i. niets wat hem voordeelig kan zijn, zal hem ontbreken.
- voetnoot12)
- Alle de dagen van haar leven, in voor- en tegenspoed, doet zij hem niets dan goed, en verblijdt en verlengt daardoor zijne levensdagen; vgl. Eccli. XXVI 1 volg.
- voetnoot13)
- Eene goede huisvrouw verzuimt niet met het overleg (Hebr. den lust) harer handen, d.i. ijverig en lustig, dien arbeid te verrichten, waartoe zij op de haar aangewezen plaats in het huisgezin geschikt is.
- voetnoot14)
- Wat zij door eigen vlijt van nabij niet kan bekomen tot onderhoud des gezins en veraangenaming des levens, dat laat zij met zorg en beleid van verre komen.
- voetnoot15)
- Voedsel, het Hebr. kan ook vertaald worden met dagtaak. Opdat alles in geregelde orde geschiede, heeft zij 's morgens vroeg reeds alle huiselijke aangelegenheden geregeld; en waar zij met zorgzame liefde alle huisgenooten van spijs voorziet, zorgt zij tevens dat allen de aangewezen taak vervullen.
- voetnoot16)
- Wat zij bespaard en verdiend heeft, weet zij met voorzichtig overleg blijvend vruchtbaar te maken.
- voetnoot17)
- Zij schaamt zich niet door gestadigen arbeid hare lichaamskracht te oefenen en te verhoogen.
- voetnoot18)
- Bij het welslagen van haren arbeid en haren handel stijgt nog haar arbeidslust; gebrek is niet te vreezen. De altijd brandende lamp is het zinnebeeld van blijvende welvaart en voorspoed; vgl. XIII 9; XX 20; XXIV 20.
- voetnoot19)
- Zij aarzelt niet, zoo noodig, groote, gewichtige, zaken ter hand te nemen; maar evenmin is zij afkeerig het spinnewiel te hanteeren.
- voetnoot20)
- Zucht naar rijkdom is niet de drijfveer van haren gestadigen arbeid; de handen, uitgestrekt naar gewichtige zaken of geringen arbeid (v. 19), openen zich ook gaarne voor den behoeftige.
- voetnoot21)
- In hare voorzichtigheid is zij voorbereid ook op kwade dagen, en tevens bezorgd voor de gezondheid van al hare huisgenooten.
- voetnoot22)
- Tapijtwerk, d.i. allerlei kostbare spreien en tapijten tot sieraad des huizes. Byssus, vgl. Gen. XLI noot 11; Purper, vgl. Exod. XXV noot 2. Zij kleedt zich naar haren stand, en is evenzeer verwijderd van ijdelen tooi als van slordige nalatigheid en misplaatste nederigheid.
- voetnoot23)
- Wegens haren ijver kan de man zich onverdeeld wijden aan de behartiging der algemeene belangen in de poorten, in raadhuis en gerechtshof. Zijn aanzien stijgt door de welvaart, die ook aan zijne vrouw te danken is.
- voetnoot24)
- Den Chananeër, d.i. den Phenicischen koopman, die in ruil purper er andere kostbaarheden uit verre gewesten levert.
- voetnoot25)
- Zielekracht en majesteit zijn haar zoo eigen, als ware zij daarmede bekleed. Zij kent geene angstige zorgen, en mag blijmoedig de toekomst te gemoet zien.
- voetnoot26)
- Voor de wijsheid, Hebr. met wijsheid. Hare gesprekken getuigen voor hare wijsheid, deugd en godsvrucht, maar ook voor de goedertierenheid, die zij zich jegens den evenmensch tot wet, ten plicht heeft gesteld.
- voetnoot27)
- Ook de goede naam van hare huisgenooten gaat haar nauw ter harte; daarom geeft zij nauwkeurig acht op het gedrag en den wandel van hare kinderen en dienstboden; ook in dit opzicht eet zij haar brood niet in ledigheid, Hebr. het brood der luiheid.
- voetnoot28)
- Nadat de dichter de sterke vrouw heeft gehuldigd, laat hij in het volgende vers haren lof verkondigen door de zonen en den man, de dagelijksche getuigen van hare hooge deugd en schitterende hoedanigheden.
- voetnoot29)
- Hebben schatten vergaderd, het Hebr. kan vertaald worden: hebben zich sterk betoond, maar geene in zoo hooge mate als gij.
- voetnoot30)
- Hier neemt de dichter zelf weer het woord. en geeft zijdelings te kennen, waarom in dit loflied geen gewag is gemaakt van lichamelijke bevalligheid en schoonheid; wanneer deze niet beantwoorden aan schoonheid der ziel, zijn zij bedrieglijk (vgl. XI 20), en ijdel, vergankelijk, terwijl godvreezendheid den mensch ware en blijvende waarde geeft in de oogen van God en van de menschen. Zoo besluit het Boek met dezelfde gedachte, die reeds in het begin (I 7) uitgesproken en meermalen herhaald werd.
- voetnoot31)
- Geeft haar, d.i. prijst haar, gelijk hare werken verdienen; want de lof en eer aan iemand geschonken moeten de vrucht zijn van zijne goede daden. Mogen allen zich aansluiten aan dit loflied en in de poorten, overal in het openbaar luide haren lof verkondigen. - De Kerk past dit loflied toe op de HH. Vrouwen, die naast en boven de zorg voor de aangelegenheden van het aardsche huisgezin zich beijverd hebben voor de zaak der eeuwige zaligheid en zich eene plaats hebben bereid in de woonstede Gods.