De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Viro, qui corripientem dura cervice contemnit, repentinus ei superveniet interitus: et eum sanitas non sequetur. | 1. Een man, die met hardnekkigheid zijnen berisper versmaadt, zal plotseling door het verderf overvallen worden, en daarop zal geen herstel volgenGa naar voetnoot1). |
2. In multiplicatione justorum laetabitur vulgus: cum impii sumpserint principatum, gemet populus. | 2. Als de rechtvaardigen zich vermenigvuldigen, dan juicht het volk; als de goddeloozen de heerschappij bemachtigen, dan zucht het volkGa naar voetnoot2). |
3. Vir, qui amat sapientiam, laetificat patrem suum: qui autem nutrit scorta, perdet substantiam. Luc. XV 13. | 3. Die wijsheid lief heeft, verblijdt zijnen vader; maar die boeleersters onderhoudt, brengt zijn vermogen doorGa naar voetnoot3). |
4. Rex justus erigit terram, vir avarus destruet eam. | 4. Een rechtvaardig koning heft het land op, een hebzuchtig man richt het te grondeGa naar voetnoot4). |
[pagina 129]
5. Homo, qui blandis, fictisque sermonibus loquitur amico suo, rete expandit gressibus ejus. | 5. Een mensch, die met vleiende en geveinsde woorden zijnen naaste toespreekt, spreidt een net uit voor diens schredenGa naar voetnoot5). |
6. Peccantem virum iniquum involvet laqueus: et justus laudabit atque gaudebit. | 6. De booswicht zal door zijne zonden vallen in eenen strik; maar de gerechtige zal juichen en zich verblijdenGa naar voetnoot6). |
7. Novit justus causam pauperum: impius ignorat scientiam. | 7. De gerechtige behartigt de rechtzaak van de armen; de goddelooze wil er geen kennis van nemenGa naar voetnoot7). |
8. Homines pestilentes dissipant civitatem: sapientes vero avertunt furorem. | 8. Verdorven menschen brengen eene stad in gisting; maar wijzen wenden de razernij afGa naar voetnoot8). |
9. Vir sapiens, si cum stulto contenderit, sive irascatur, sive rideat, non inveniet requiem. | 9. Als een verstandig mensch met eenen dwaas in twist geraakt, hetzij hij toorne, hetzij hij lache, hij zal geene rust vindenGa naar voetnoot9). |
10. Viri sanguinum oderunt simplicem: justi autem quaerunt animam ejus. | 10. Mannen des bloeds haten den vrome; maar rechtvaardigen trachten hem het leven te reddenGa naar voetnoot10). |
11. Totum spiritum suum profert stultus: sapiens differt, et reservat in posterum. | 11. Geheel zijn gemoed stort een dwaze uit; een wijze wacht af en houdt zich in voor laterGa naar voetnoot11). |
12. Princeps, qui libenter audit verba mendacii, omnes ministros habet impios. | 12. Een vorst, die gretig luistert naar leugentaal, - diens dienaren zijn louter goddeloozenGa naar voetnoot12). |
[pagina 130]
13. Pauper et creditor obviaverunt sibi: utriusque illuminator est Dominus. Supra XXII 2. | 13. De arme en de schuldeischer ontmoeten elkander; die aan beiden het licht geeft, is de HeerGa naar voetnoot13). |
14. Rex, qui judicat in veritate pauperes, thronus ejus in aeternum firmabitur. | 14. Een koning, die de armen richt naar waarheid, diens troon zal voor immer bevestigd wordenGa naar voetnoot14). |
15. Virga atque correptio tribuit sapientiam: puer autem, qui dimittitur voluntati suae, confundit matrem suam. Supra XXIII 13. | 15. Tuchtroede en terechtwijzing geven wijsheid; maar een kind, dat aan zijnen eigen wil wordt overgelaten, doet zijne moeder schande aanGa naar voetnoot15). |
16. In multiplicatione impiorum multiplicabuntur scelera: et justi ruinas eorum videbunt. | 16. Als de goddeloozen zich vermenigvuldigen, dan vermenigvuldigen zich de misdaden; maar de rechtvaardigen zullen den ondergang van genen aanschouwenGa naar voetnoot16). |
17. Erudi filium tuum, et refrigerabit te, et dabit delicias animae tuae. | 17. Tuchtig uwen zoon, en hij zal u verkwikken en vreugde schenken aan uwe zielGa naar voetnoot17). |
18. Cum prophetia defecerit, dissipabitur populus: qui vero custodit legem, beatus est. | 18. Als er geene profetie meer is, dan wordt het volk bandeloos; maar gelukkig is het volk, dat de wet onderhoudtGa naar voetnoot18). |
19. Servus verbis non potest erudiri: quia quod dicis intelligit, et respondere contemnit. | 19. Een slaaf kan met woorden niet terechtgewezen worden; want hij verstaat wel wat gij zegt, maar hij gewaardigt zich niet daaraan te beantwoordenGa naar voetnoot19). |
20. Vidisti hominem velocem ad loquendum? stultitia magis speranda est, quam illius correptio. | 20. Zaagt gij eenen mensch, die overijld was in het spreken? Dwaasheid is eerder van hem te verwachten dan verbeteringGa naar voetnoot20). |
[pagina 131]
21. Qui delicate a pueritia nutrit servum suum, postea sentiet eum contumacem. | 21. Die zijnen slaaf van jongsaf weekelijk opvoedt, zal naderhand diens weerbarstigheid ondervindenGa naar voetnoot21). |
22. Vir iracundus provocat rixas: et qui ad indignandum facilis est, erit ad peccandum proclivior. | 22. Een gramstorig mensch verwekt twisten; en die licht in gramschap ontsteekt, zal des te lichter in zonden vallenGa naar voetnoot22). |
23. Superbum sequitur humilitas: et humilem spiritu suscipiet gloria. Job. XXII 29. | 23. Den trotsche achtervolgt vernedering; maar den nederige van harte wacht eere opGa naar voetnoot23). |
24. Qui cum fure participat, odit animam suam: adjurantem audit, et non indicat. | 24. Die met eenen dief deelt, haat zijne ziel; hij hoort, dat men hem bezweert, maar hij doet geene aanwijzingGa naar voetnoot24). |
25. Qui timet hominem, cito corruet: qui sperat in Domino, sublevabitur. | 25. Die eenen mensch vreest, zal spoedig ten val komen; die op den Heer vertrouwt, zal omhoog geheven wordenGa naar voetnoot25). |
26. Multi requirunt faciem principis: et judicium a Domino egreditur singulorum. | 26. Velen zoeken 's vorsten aangezicht; maar van den Heer gaat het recht uit voor een iederGa naar voetnoot26). |
27. Abominantur justi virum impium: et abominantur impii eos, qui in recta sunt via.
Verbum custodiens filius, extra perditionem erit. |
27. Rechtvaardigen verfoeien den goddelooze; en goddeloozen verfoeien hen, die op den rechten weg zijnGa naar voetnoot27).
Een zoon, die het woord onderhoudt, zal aan het verderf ontkomen. |
- voetnoot1)
- Die tegenover berispingen en bestraffingen zich verhardt in de boosheid, zal plotseling en dan onherstelbaar gebroken worden.
- voetnoot2)
- Vgl. XXVIII 12, 28.
- voetnoot3)
- Een zoon, die luistert naar de lessen der wijsheid, zal, door God om zijn deugdzaam leven met welvaart gezegend, zijnen vader verblijden; maar die zich aan losbandigheid overgeeft, zal zijn vermogen doorbrengen en zijnen vader veel verdriet aandoen; vgl. XI; XV 20; XXVIII 7.
- voetnoot4)
- Door een rechtvaardig bestuur schenkt een vorst welvaart aan het land. Een hebzuchtig man, Hebr. een man van geschenken, die door geschenken zich laat verleiden het recht te verkrachten; volgens anderen: een man van belastingen, die door drukkende lasten het land uitput.
- voetnoot5)
- De vleier heeft meestal kwade oogmerken; zijne vleiende en geveinsde woorden zoeken het net te verbergen, dat voor iemands voeten gespannen wordt; vgl. XXVI 25, 28.
- voetnoot6)
- De booswicht komt ten val tot straf voor zijne eigen ongerechtigheden; de gerechtige zal dankbaar zich verblijden, dat hij door een deugdzaam leven aan alle gevaren ontkomt; vgl. V 22.
- voetnoot7)
- De gerechtige neemt als rechter de rechtzaak van een ieder ter harte, onverschillig of deze arm of rijk is. De goddelooze, meenend van den arme niets te kunnen verwachten, geeft zich niet de minste moeite, om de zaak van den arme te onderzoeken en diens goed recht te bepleiten; vgl. XXIV 11, 12; Ps. LXXXI 3, 4; Is. I 23.
- voetnoot8)
- Verdorven menschen, Hebr. spotters, vrijgeesten, die met alle goddelijk en menschelijk gezag spotten, blazen het vuur van oproer aan; wijzen, deugdzamen, brengen de opgezweepte hartstochten tot bedaren.
- voetnoot9)
- Op welke wijze een verstandig mensch ook trachte den dwaas zijn ongelijk aan het verstand te brengen, het zal hem niet baten. De dwaas is voor geene overreding vatbaar; hij zwicht noch voor rechtmatigen toorn, noch voor schertsende goedhartigheid, en er komt geen einde aan den twist.
- voetnoot10)
- Hoewel quaerere animam meestal beteekent iemand naar het leven staan, eischt hier het redeverband eenen anderen zin, nl.: De rechtvaardigen trachten het leven te redden van den vrome, dat door den haat en de aanslagen van goddelooze mannen des bloeds in gevaar gebracht is.
- voetnoot11)
- Geheel zijn gemoed, al wat er in hoofd en hart omgaat, stort een dwaze zonder eenig nadenken uit, maar een wijze wacht zijnen tijd af; hij (Hebr.) dringt de aandrift om zich uit te spreken terug, om te gepaster tijd te spreken en te handelen; vgl. XII 23; XVII 27.
- voetnoot12)
- Als een vorst gaarne het oor leent aan vleierij en lasteringen, zullen de rechtschapenen zijnen dienst verlaten en plaats maken voor hen, die waarheid en oprechtheid minachten; vgl. Eccli. X 2.
- voetnoot13)
- Vgl. XXII 2. Aan den arme en den schuldeischer heeft de Heer gelijkelijk het levenslicht geschonken; over beiden laat Hij zijne zon opgaan.
- voetnoot14)
- Gods zegen is verzekerd aan den vorst, die zonder aanzien van persoon recht doet aan allen; vgl. XX 28; XXV 5.
- voetnoot15)
- Lichamelijke bestraffing en zedelijke terechtwijzing maken, dat het kind, het pad der deugd bewandelend, zijne ouders tot steun en eer en vreugde strekt. Daarentegen zal het kind, welks opvoeding geheel verwaarloosd is, vooral de moeder schande aandoen; vgl. XIII 24; XXIII 13.
- voetnoot16)
- Als de goddeloozen toenemen in getal en macht en aanzien, zullen ook de misdaden toenemen in getal en omvang. Maar de rechtvaardigen moeten zich niet te zeer verontrusten; dan is ook met de wraak Gods de redding nabij; en de vromen zullen de zegepraal van recht en waarheid in den ondergang der goddeloozen aanschouwen.
- voetnoot17)
- Vgl. v. 15; X 1; Eccli. XXX 1.
- voetnoot18)
- Profetie is niet alleen de voorspelling van toekomstige dingen, maar ook de openbaring van Gods wil en wet door vast aangestelde of bepaaldelijk uitgezonden vertegenwoordigers van God. Als een volk niet meer geleid wordt naar Gods wet, komt het in eenen toestand van zedelijke verwildering, die ten verderve voert.
- voetnoot19)
- Hier is sprake van eenen slaaf, met slaafschen geest bezield, of van eenen onwilligen dienstknecht, die zich niet stoort aan zachte, welgemeende terechtwijzingen, vgl. Eccli. XXXIII 28; zoo iemand kan met woorden alleen niet geregeerd worden.
- voetnoot20)
- Die overijld is in het spreken, zal eerder tot dwaasheid vervallen dan zich verbeteren; want overijldheid in het spreken is reeds een teeken van dwaasheid en bovendien heeft zoo iemand geen lust en geen tijd, om te luisteren naar terechtwijzing. In het Hebr. luidt het tweede verslid: ‘van eenen onverstandige is meer te wachten dan van hem’; daarom zou wellicht ook de Vulgaat vertaald kunnen worden: ‘Onverstand (de onverstandige) geeft meer te hopen dan berisping van gene’; vgl. XXVI 12.
- voetnoot21)
- Wat zoo dikwijls in dit Boek gezegd is van het heilzaam gebruik der tuchtroede bij de opvoeding van een kind, geldt nog meer bij eenen slaaf in zijne jeugd. Het tweede verslid wordt uit het Hebr. verschillend vertaald; wellicht is de zin: Een verwende slaaf wordt eene plaag voor zijnen meester, of, hij zal zich beschouwen en aanstellen als een zoon des huizes.
- voetnoot22)
- En die licht enz. Hebr. ‘een gramstorig mensch is rijk aan misdaden’, vloeken, verwenschingen, wraaknemingen enz.; vgl. XV 18; XXII 24, 25; XXVI 21; Jac. I 20.
- voetnoot23)
- Vgl. XI 16; XV 33; XVI 18; XVIII 12.
- voetnoot24)
- Haat zijne ziel, d.i. maakt zichzelven ongelukkig; vooreerst omdat hij medeplichtig is aan den diefstal; maar ten tweede ook omdat hij, door den rechter bezworen de waarheid te getuigen, allicht geene aanwijzing durft doen en daarom de gevolgen zijner ongerechtigheid moet dragen; vgl. Lev. V 1.
- voetnoot25)
- Die eenen mensch vreest, enz. Hebr.: ‘vrees voor menschen bereidt eenen valstrik’, waarin men valt, hetzij door iets kwaads te doen, hetzij door iets goeds te verzuimen. Daarentegen heft vertrouwen op den Heer den mensch op en stelt hem in volkomen veiligheid; vgl. XVIII 10; XXVIII 25.
- voetnoot26)
- Velen zoeken 's vorsten aangezicht, d.i. zijne gunst; maar vorstengunst is grillig, zijne macht is beperkt, zijne beslissingen liggen in Gods hand; alleen de opperste Koning is de zekere handhaver en wreker van ieders recht; vgl. XIX 6; XXI 1; Ps. CXLV 3.
- voetnoot27)
- Er kan geene gemeenschap zijn tusschen deugd en ondeugd; instinctmatig wenden rechtvaardigen en goddeloozen zich van elkander af; vgl. XIII 19, 20; XIV 2; II Cor. VI 14 volg. Een zoon, enz. Deze spreuk ontbreekt in het Hebreeuwsch.