De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |||||||||||||||||
Caput XXVII.
|
1. Ne glorieris in crastinum, ignorans quid superventura pariat dies. | 1. Roem niet op den dag van morgen, daar gij niet weet, wat de komende dag zal barenGa naar voetnoot1). |
2. Laudet te alienus, et non os tuum: extraneus, et non labia tua. | 2. Prijze u een ander en niet uw eigen mond, een vreemde en niet uw eigen lippenGa naar voetnoot2). |
3. Grave est saxum, et onerosa arena: sed ira stulti utroque gravior. Eccli. XXII 18. | 3. Steen is zwaar en zand is wichtig; maar zwaarder dan beiden is de gramschap van eenen dwaasGa naar voetnoot3). |
4. Ira non habet misericordiam, nec erumpens furor: et impetum concitati ferre quis poterit? | 4. Gramschap kent geen mededoogen, evenmin als losbarstende woede; maar wie is bestand tegen den hartstochtGa naar voetnoot4) van eenen getergde? |
5. Melior est manifesta correptio, quam amor absconditus. | 5. Beter is eene berisping in het openbaar, dan eene liefde, die zich schuil houdtGa naar voetnoot5). |
6. Meliora sunt vulnera diligentis quam fraudulenta oscula odientis. | 6. Beter zijn de wonden, door eenen vriend geslagen, dan de valsche kussen van eenen vijandGa naar voetnoot6). |
7. Anima saturata calcabit favum: et anima esuriens etiam amarum pro dulci sumet. Job VI 7. | 7. Eene verzadigde ziel vertreedt het honigzeem; maar eene hongerende ziel vindt zelfs het bittere zoetGa naar voetnoot7). |
[pagina 121]
8. Sicut avis transmigrans de nido suo, sic vir qui derelinquit locum suum. | 8. Als een vogel, die omzwerft buiten zijn nest, zoo is een man, die zijne woonstede verlaatGa naar voetnoot8). |
9. Unguento et variis odoribus delectatur cor: et bonis amici consiliis anima dulcoratur. | 9. Balsem en velerlei reukwerken verheugen het hart; en de goede raadgevingen van eenen vriend zijn aangenaam voor de zielGa naar voetnoot9). |
10. Amicum tuum, et amicum patris tui ne dimiseris: et domum fratris tui ne ingrediaris in die afflictionis tuae.
Melior est vicinus juxta, quam frater procul. |
10. Uwen vriend en den vriend uws vaders, ga dien niet voorbij; en treed niet binnen in het huis uws broeders op den dag van uwen rampspoedGa naar voetnoot10).
Beter is een gebuur in de nabijheid, dan een broeder veraf. |
11. Stude sapientiae fili mi, et laetifica cor meum, ut possis exprobranti respondere sermonem. | 11. Streef naar wijsheid, mijn zoon, en verblijd mijn hart, opdat gij dengene van antwoord dienen kunt, die verwijtingen maaktGa naar voetnoot11). |
12. Astutus videns malum, absconditus est: parvuli transeuntes sustinuerunt dispendia. | 12. De verstandige ziet het onheil en verbergt zich; de onverstandigen zetten hunnen tocht voort en lijden schadeGa naar voetnoot12). |
13. Tolle vestimentum ejus, qui spopondit pro extraneo: et pro alienis, aufer ei pignus. Supra XX 16. | 13. Neem het kleed van hem, die borg is gebleven voor een ander; en ten overstaan van vreemden leg beslag op zijn onderpandGa naar voetnoot13). |
14. Qui benedicit proximo suo voce grandi, de nocte consurgens maledicenti similis erit. | 14. Die voor dagen dauw opstaande met luider stemme zijnen naaste zegen toewenscht, is gelijk aan iemand, die verwenschingen uitGa naar voetnoot14). |
15. Tecta perstillantia in die fri- | 15. Daken, die doorlekken bij win- |
[pagina 122]
goris, et litigiosa mulier comparantur: Supra XIX 13. | terdag, en een twistziek wijf gelijken op elkanderGa naar voetnoot15); |
16. Qui retinet eam, quasi qui ventum teneat, et oleum dexterae suae vocabit. | 16. die haar tegenhoudt, is als iemand, die den wind zou tegenhoudenGa naar voetnoot16); en hij zal roepen om olie voor zijne rechterhand. |
17. Ferrum ferro exacuitur, et homo exacuit faciem amici sui. | 17. IJzer scherpt men met ijzer, en de mensch scherpt den blik van zijnen naasteGa naar voetnoot17). |
18. Qui servat ficum, comedet fructus ejus: et qui custos est domini sui, glorificabitur. | 18. Die eenen vijgeboom verzorgt, zal van diens vruchten eten; en die zorg draagt voor zijnen meester, zal eere ontvangenGa naar voetnoot18). |
19. Quomodo in aquis resplendent vultus prospicientium, sic corda hominum manifesta sunt prudentibus. | 19. Gelijk in het water het gelaat zich afspiegelt van hen, die er in neerzien, zoo zijn de harten der menschen openbaar voor de verstandigenGa naar voetnoot19). |
20. Infernus et perditio nunquam implentur: similiter et oculi hominum insatiabiles. Eccli. XIV 9. | 20. Doodenrijk en verderf laten zich nimmer verzadigen; eveneens zijn ook de oogen der menschen onverzadelijkGa naar voetnoot20). |
21. Quomodo probatur in conflatorio argentum, et in fornace aurum: sic probatur homo ore laudantis. Supra XVII 3. | 21. Gelijk het zilver beproefd wordt in den smeltkroes en het goud in den oven, zoo wordt een mensch beproefd door den mond van die hem prijstGa naar voetnoot21). |
[pagina 123]
Cor iniqui inquirit mala, cor autem rectum inquirit scientiam. | Het hart van den booze streeft naar kwaad, maar een rechtschapen hart streeft naar kennis. |
22. Si contuderis stultum in pila quasi ptisanas feriente desuper pilo, non auferetur ab eo stultitia ejus. | 22. Al zoudt gij den dwaze fijn stooten in eenen vijzel als gerst door er met den stamper op te stooten, toch zal zijne dwaasheid niet van hem wijkenGa naar voetnoot22). |
23. Diligenter agnosce vultum pecoris tui, tuosque greges considera: | 23. Geef nauwlettend acht hoe uw vee er uitzietGa naar voetnoot23) en sla uwe kudden gadeGa naar voetnoot24); |
24. Non enim habebis jugiter potestatem: sed corona tribuetur in generationem et generationem. | 24. want niet immer zult gij vermogend zijn; maar eene kroon wordt gegeven van geslacht tot geslachtGa naar voetnoot25). |
25. Aperta sunt prata, et apparuerunt herbae virentes, et collecta sunt foena de montibus. | 25. De weilanden liggen bloot, en het frissche groen komt te voorschijn, en het hooi wordt binnengehaald van de bergenGa naar voetnoot26). |
26. Agni ad vestimentum tuum: et hoedi, ad agri pretium. I Tim. VI 8. | 26. Lammeren dienen u tot kleeding en bokken tot koopprijs van eenen akkerGa naar voetnoot27). |
27. Sufficiat tibi lac caprarum in cibos tuos, et in necessaria domus tuae: et ad victum ancillis tuis. | 27. De melk der geiten zal u volstaan tot uwe voeding en ten behoeve van uw huis, en tot leeftocht voor uwe dienstmaagden. |
- voetnoot1)
- Vgl. Luc. XII 18-20; Jac. IV 13-15.
- voetnoot2)
- Eigen lof stinkt. Vgl. Joan. VIII 54; II Cor. X 18.
- voetnoot3)
- Een gramstorig mensch is voortdurend een drukkende last voor zijne omgeving; vgl. Eccli. XXII 18.
- voetnoot4)
- Hartstocht van eenen getergde, Hebr. ijverzucht, minnenijd: geene gramschap is zoo verschrikkelijk, als die geboren is uit miskende liefde. De gramschap, door andere oorzaken opgewekt, neemt dikwerf met den tijd in hevigheid af; deze wordt voortdurend geprikkeld en slaat over in onverzoenlijken, doodelijken haat; vgl. VI 34.
- voetnoot5)
- Eene berisping in het openbaar valt oogenblikkelijk hard, maar zij strekt ten heil en is verre te verkiezen boven eene liefde, die zich schuil houdt, eene misplaatste liefde, die vreest iemand te kwetsen, door hem zijne misslagen onder het oog te brengen.
- voetnoot6)
- De berisping, door eenen vriend toegediend, kan soms wonden, pijnlijk treffen, zij is toch eerlijk (Hebr.) gemeend, ingegeven door oprechte liefde; maar de kussen, de liefdebewijzen, van eenen vijand, hoe talrijk (Hebr.) ook, zijn geveinsd en beoogen ons verderf.
- voetnoot7)
- Vermaning tot zelfbeheersching en matiging bij het gebruik van aardsche genietingen; honger is de beste saus; vgl. XXV 16; Job. VI 7; Luc. XV 16.
- voetnoot8)
- De mensch, die lichtzinnig woonstede en vaderland verlaat, vooral de Israëliet, die zich uit het land der vaderen verwijdert van de heilige woonstede des Heeren, is gelijk de vogel, omzwervende buiten zijn nest, aan vele gevaren blootgesteld; vgl. Eccl. XXIX 28 volg.; XXXVI 28.
- voetnoot9)
- Gelijk reukwerken het hart, de zinnen, streelen, zoo zijn goede raadgevingen van eenen vriend aangenaam, zoet en heilzaam voor de ziel.
- voetnoot10)
- Uwen vriend en den vriend uws vaders, d.i. eenen vriend, die reeds van oudsher ware vriendschap heeft betoond, ga dien niet voorbij, door op den dag van uwen rampspoed troost en hulp te zoeken in het huis uws broeders. Want een trouwe, beproefde vriend, een gebuur in de nabijheid, is dikwerf beter in staat en meer geneigd u tijdig hulp te bieden dan een broeder veraf.
- voetnoot11)
- Enkele handschriften der Vulgaat geven in overeenstemming met den grondtekst en de meeste oude vertalingen de lezing van possim, in plaats van possis. - Een zoon, die overeenkomstig de vermaningen des vaders naar wijsheid streeft, strekt zijnen vader tot vreugde en tot eer; maar grievend is het voor den vader wegens het wangedrag van zijn kind weerloos te staan tegenover verwijtingen en hoon. Zoo werd om de ongerechtigheden van Israël dikwerf de naam van God gelasterd onder de heidenen; vgl. Rom. II 24.
- voetnoot12)
- Vgl. XXII 3.
- voetnoot13)
- Vgl. XX 16.
- voetnoot14)
- Ontijdige, overdreven, luidruchtige zegenwenschen en vriendschapsbetuigingen zijn verdacht; zij slaan zoo licht over in verwenschingen. Hebr. het, d.i. een dergelijke zegenwensch, wordt hem als eene vervloeking aangerekend.
- voetnoot15)
- Vgl. XIX 13. Bij winterdag, d.i. ten tijde van hevige slagregens. Gelijken op elkander in zooverre beiden den man uit het huis jagen.
- voetnoot16)
- Beiden verrichten een wanhopig, onmogelijk werk. En hij zal roepen enz., d.i. hij mag wel zorgen olie bij de hand te hebben tot heeling van de wonden, die hem door een twistziek wijf worden toegebracht. Sommigen vertalen het Hebr.: En hij zal (maar vergeefs) olie grijpen of vasthouden in zijne rechterhand.
- voetnoot17)
- Door den omgang met wijze, ervaren lieden wordt 's menschen blik gescherpt, zijn doorzicht verhoogd, zijn karakter gevormd.
- voetnoot18)
- De vijgeboom eischt goede verzorging, maar beloont ook met rijke, edele vrucht: eer en belooning wachten den trouwen dienaar. De Kerk past dit tweede verslid toe op den H. Joseph, den Voedstervader des Heeren.
- voetnoot19)
- In het water spiegelt zich iemands gelaat af: het hart van eenen mensch, zijne neigingen en strevingen, spiegelen zich af in zijne uitwendige daden, zoodat althans de verstandigen daaruit iemands hart kunnen leeren kennen. Hebr.: Gelijk in het water het gelaat tegenover het gelaat, zoo het hart van den mensch tegenover den mensch, d.i. een mensch ziet zijn gelaat in het water, zoo leert hij ook zijn eigen hart kennen uit hetgeen hij bij anderen ziet en waarneemt, en kan hij omgekeerd ook uit de kennis van het eigen hart het streven van anderen beoordeelen.
- voetnoot20)
- Doodenrijk en verderf enz., d.i. de dood eischt steeds nieuwe offers, hoevele geslachten ook reeds zijn heengegaan; even onverzadelijk is de begeerlijkheid der oogen, het oog van den hebzuchtigen mensch; vgl. Eccl. I 8; Eccli. XIV 9; I Joan. II 16. - In de Septuagint volgt hier nog eene spreuk: ‘Een gruwel voor den Heer is hij, die de oogen dicht knijpt, alsook de onverstandigen, die hunne tong niet bedwingen’.
- voetnoot21)
- Gelijk goud en zilver beproefd worden in het vuur, zoo ook de mensch door lofprijzing; de waarde van zijne deugd, de degelijkheid van zijn karakter moet blijken uit de wijze, waarop hij zich bij lofspraak weet te gedragen; wordt hij dan ijdel en hoovaardig, dan is er geene ware, echte deugd, Hebr. letterlijk: De smeltkroes voor het zilver, en de oven voor het goud, en de mensch voor den mond van zijnen lof, d.i. smeltkroes en oven moeten zilver en goud louteren van het schuim; zoo moet de mensch ijdele vleierij, onverdiende loftuiting weten af te scheiden van waren, welverdienden lof. - Het hart van den booze enz. Deze spreuk staat ook in de Septuagint, maar ontbreekt in het Hebr. Vgl. XV 14.
- voetnoot22)
- Deze spreuk geldt niet slechts in geval van krankzinnigheid, maar ook bij zedelijke dwaasheid; somwijlen worden door den mensch vergeefs alle pogingen aangewend om eenen goddelooze te verbeteren, bedreigingen en bestraffingen blijken machteloos; God alleen kan dergelijke weerbarstige geesten tot inkeer brengen.
- voetnoot23)
- In v. 23-27 worden het nut en het voordeel van veehouderij en akkerbouw in het licht gesteld; deze geven den mensch eenen waarborg voor voedsel en kleeding, terwijl schatten en grootheid, uit andere bronnen verworven, dikwerf spoedig verloren gaan, gelijk in het volgende vers wordt aangeduid: want niet immer enz.
- voetnoot24)
- Wil men zich de voordeelen der veehouderij verzekeren, dan wordt vereischt nauwlettende zorg voor den welstand van het vee, gestadig toezicht op de kudden.
- voetnoot25)
- Maar eene kroon enz. Hebr. vragend: En is eene kroon wel van geslacht tot geslacht? d.i. eene kroon, waarbij men allicht aan duurzaamheid zou denken, gaat niet immer over op het nageslacht; eveneens zijn ambten en waardigheden onbestendig, terwijl ook schatten spoedig opgeteerd worden; niet immer zult gij vermogend zijn.
- voetnoot26)
- Zonder veel moeite wordt het noodige voedsel gevonden voor de kudden. Terwijl hier de weilanden blootliggen, afgegraasd door de kudden, komt elders het jeugdig groen te voorschijn, en wordt van de bergen het hooi binnengehaald voor den kwaden dag. Anderen verstaan het van den verschillenden toestand, waarin dezelfde weiden achtereenvolgens verkeeren.
- voetnoot27)
- Lammeren geven wol tot kleeding; uit de opbrengst van overtallige bokken kan een akker worden aangekocht tot uitbreiding der bezitting; de melk der geiten (v. 27) biedt overvloedige voeding voor geheel het gezin.