De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXVI.
|
1. Quomodo nix in aestate, et pluviae in messe: sic indecens est stulto gloria. | 1. Als sneeuw in den zomer en regen in den oogsttijd, zoo ongepast is eere voor den dwaasGa naar voetnoot1). |
2. Sicut avis ad alia transvolans, et passer quo libet vadens: sic maledictum frustra prolatum in quempiam superveniet. | 2. Gelijk de vogel, die naar elders heenvliegt, en de musch, die in het wild rondfladdert, zoo zal een onverdiend uitgesproken vloek op iemand neerkomenGa naar voetnoot2). |
3. Flagellum equo, et camus asino, et virga in dorso imprudentium. | 3. Eene zweep voor het paard en een toom voor den ezel en eene tuchtroede voor den rug der dwazenGa naar voetnoot3). |
4. Ne respondeas stulto juxta stultitiam suam, ne efficiaris ei similis. | 4. Antwoord den dwaas niet naar zijne dwaasheid, opdat gij aan hem niet gelijk wordtGa naar voetnoot4). |
5. Responde stulto juxta stultitiam suam, ne sibi sapiens esse videatur. | 5. Antwoord den dwaas naar zijne dwaasheid, opdat hij zich niet inbeelde wijs te zijnGa naar voetnoot5). |
6. Claudus pedibus, et iniquitatem | 6. Hij is kreupel aan beide voe- |
[pagina 117]
bibens, qui mittit verba per nuntium stultum. | ten en drinkt onrecht, die zijne woorden overzendt door eenen dwazen bodeGa naar voetnoot6). |
7. Quomodo pulchras frustra habet claudus tibias: sic indecens est in ore stultorum parabola. | 7. Evenals een kreupele nutteloos fraai gevormde beenen heeft, zoo past eene spreuk niet in den mond der dwazenGa naar voetnoot7). |
8. Sicut qui mittit lapidem in acervum Mercurii: ita qui tribuit insipienti honorem. | 8. Als die eenen steen werpt op eenen steenhoop van Mercurius, zoo is hij, die eere geeft aan eenen dwaasGa naar voetnoot8). |
9. Quomodo si spina nascatur in manu temulenti: sic parabola inore stultorum. | 9. Als een doorn, die opgroeit in de hand van eenen beschonkene, zoo is eene spreuk in den mond der dwazenGa naar voetnoot9). |
10. Judicium determinat causas: et qui imponit stulto silentium, iras mitigat. | 10. Het vonnis maakt een einde aan rechtsgedingen; en die het stilzwijgen oplegt aan den dwaas, brengt de hartstochten tot bedarenGa naar voetnoot10). |
11. Sicut canis, qui revertitur ad vomitum suum, sic imprudens, qui iterat stultitiam suam. II Petr. II 22. | 11. Gelijk een hond, die terugkeert tot zijn braaksel, zoo is een dwaas, die zijne dwaasheid herhaaltGa naar voetnoot11). |
12. Vidisti hominem sapientem sibi videri? magis illo spem habebit insipiens. | 12. Zaagt gij eenen mensch, die zich inbeeldt wijs te zijn? - er is meer hoop voor eenen onverstandige dan voor hemGa naar voetnoot12). |
[pagina 118]
13. Dicit piger: Leo est in via, et leaena in itineribus: | 13. De luiaard zegt: Daar is een leeuw op straat, en eene leeuwin op de wegenGa naar voetnoot13). |
14. Sicut ostium vertitur in cardine suo, ita piger in lectulo suo. | 14. Gelijk de deur draait op hare herre, alzoo de luiaard op zijn legerGa naar voetnoot14). |
15. Abscondit piger manum sub ascella sua, et laborat si ad os suum eam converterit. Supra XIX 24. | 15. De luiaard steekt de hand onder zijnen oksel, en het kost hem moeite haar aan den mond te brengenGa naar voetnoot15). |
16. Sapientior sibi piger videtur septem viris loquentibus sententias. | 16. De luiaard beeldt zich in wijzer te zijn dan zeven mannen, die zedenlessen sprekenGa naar voetnoot16). |
17. Sicut qui apprehendit auribus canem, sic qui transit impatiens, et commiscetur rixae alterius. | 17. Evenals iemand, die eenen hond bij de ooren trekt, zoo is degene, die voorbijgaat en, driftig geworden, zich mengt in een andermans twistGa naar voetnoot17). |
18. Sicut noxius est qui mittit sagittas, et lanceas in mortem: | 18. Gelijk hij schuldig is, die pijlen werpt en schichten met doodelijk gevolgGa naar voetnoot18); |
19. Ita vir, qui fraudulenter nocet amico suo: et cum fuerit deprehensus, dicit: Ludens feci. | 19. zoo ook de man, die zijnen evenmensch bedrieglijk benadeelt en, als hij betrapt wordt, zegt: ik deed het speelswijzeGa naar voetnoot19). |
20. Cum defecerint ligna, exstinguetur ignis: et susurrone subtracto, jurgia conquiescent. | 20. Als er geen hout meer is, gaat het vuur uit; en als de oorblazer verwijderd is, bedaren de twistenGa naar voetnoot20). |
21. Sicut carbones ad prunas, et ligna ad ignem, sic homo iracun- | 21. Gelijk dove kolen bij gloeiende en hout bij vuur, zoo doet een |
[pagina 119]
dus suscitat rixas. Supra XV 18. | gramstorig mensch twisten ontbrandenGa naar voetnoot21). |
22. Verba susurronis quasi simplicia, et ipsa perveniunt ad intima ventris. | 22. De woorden van den oorblazer hebben eenen schijn van oprechtheid, en zij dringen door tot in het binnenste van het hartGa naar voetnoot22). |
23. Quomodo si argento sordido ornare velis vas fictile, sic labia tumentia cum pessimo corde sociata. | 23. Als een aarden pot, dien men met schuim van zilver zou overtrekken, zoo zijn gloeiende lippen en daarbij een hart vol boosaardigheidGa naar voetnoot23). |
24. Labiis suis intelligitur inimicus, cum in corde tractaverit dolos. | 24. Aan zijne lippen erkent men den vijand, terwijl hij bedrog smeedt in het hartGa naar voetnoot24). |
25. Quando submiserit vocem suam, ne credideris ei: quoniam septem nequitiae sunt in corde illius. | 25. Als hij aan zijne stem eenen zachten klank geeft, vertrouw hem niet; want zeven gruwelen zijn er in zijn hartGa naar voetnoot25). |
26. Qui operit odium fraudulenter, revelabitur malitia ejus in concilio. | 26. Die arglistig zijnen haat bedekt, diens boosheid zal openbaar worden in de vergaderingGa naar voetnoot26). |
27. Qui fodit foveam, incidet in eam: et qui volvit lapidem, revertetur ad eum. | 27. Die eenen kuil graaft, zal er in vallen; en die eenen steen voortwentelt, op dien zal hij terugvallenGa naar voetnoot27). |
28. Lingua fallax non amat veritatem: et os lubricum operatur ruinas. | 28. Eene leugenachtige tong heeft de waarheid niet lief; en een gladde mond richt verwoestingen aanGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Sneeuw in den zomer, regen in den oogsttijd zijn beide vooral in Palestina zeldzaam en richten groote schade aan; eveneens zou eere of aanzien den dwaas slechts tot grooter verderf strekken.
- voetnoot2)
- De vogel, de musch, Hebr. de musch, de zwaluw. Op iemand neerkomen, d.w.z. terugvallen op dengene, die zonder reden den vloek had uitgesproken. Het Hebr. heeft echter: ‘zal niet neerkomen’. Dan is de zin, dat zulk een vloek niemand treft, maar verdwijnt, gelijk een vogel in de lucht.
- voetnoot3)
- Die niet hooren wil, moet voelen. De dwaas, die zijne rede niet gebruikt, moet als het redelooze dier door de harde tuchtroede worden voortgedreven; vgl. X 13; XIX 29.
- voetnoot4)
- Gij moet den dwaas niet antwoorden naar zijne dwaasheid, d.i. op eenen toon of eene manier, welke u aan hem gelijk zou maken, of, wanneer gij zonder nut dwaselijk uwen tijd en uwe moeite zoudt verspillen.
- voetnoot5)
- Daarentegen moet gij den dwaas antwoorden, en wel naar zijne dwaasheid verdient, op voor hem beschamende wijze, als er gevaar bestaat, dat hij anders zich zou inbeelden wijs te zijn.
- voetnoot6)
- Die zijne woorden, zijne belangen, toevertrouwt aan eenen dwazen, goddeloozen gemachtigde, maakt zich kreupel aan beide voeten, Hebr. hakt zich de voeten af, d.i. ontneemt zich de gelegenheid zelf tot zijn doel te gaan; hij drinkt onrecht, d.i. hij maakt zich verantwoordelijk voor de misslagen door zijnen gemachtigde begaan, roept over zich de ellenden, door diens dwaasheden veroorzaakt.
- voetnoot7)
- Een kreupele, een lamme, heeft geen dienst van zijne beenen, hoe fraai die overigens ook gevormd mogen zijn; een dwaas weet geen goed gebruik te maken van eene spreuk, hoe schoon en verheven deze ook moge zijn.
- voetnoot8)
- Mercurius gold bij de heidenen als de beschermgod van reizigers en kooplieden; te zijner eere waren aan de heirwegen zuilen of beelden opgericht, en de voorbijgangers wierpen eenen steen bij die zuilen, waardoor allengs steenhoopen ontstonden. Evenals die vereering nu dwaas en bespottelijk is, evenzeer is het uitzinnig eere te geven aan eenen dwaas. Naar den zin der Septuagint wordt door velen het eerste verslid in het Hebr. vertaald: gelijk het vastbinden van eenen steen in den slinger, d.i. het is dwaas eenen steen vast te binden in den slinger, zoodat hij niet naar het doel kan vliegen.
- voetnoot9)
- Die opgroeit, d.i. naar eene Hebreeuwsche spreekwijze: die zich bevindt of opgeheven wordt in de hand. Een doorntak in de hand van den beschonkene zou een gevaarlijk voorwerp zijn; zoo zou de dwaas eene wijsheidspreuk misbruiken tot schade van zichzelven en van anderen; vgl. v. 7.
- voetnoot10)
- Gelijk rechtsgedingen worden beeindigd door de uitspraak van den rechter, zoo worden de door het optreden van den dwaas geprikkelde hartstochten en twisten aanstonds tot bedaren gebracht, als den dwaas het stilzwijgen is opgelegd. De tegenwoordige Hebreeuwsche tekst is duister en wordt zeer verschillend vertaald en verklaard.
- voetnoot11)
- De hond is in het Oosten niet het zinnebeeld van trouw, maar van al wat slecht en onrein is. Hier wordt op krachtige en teekenachtige wijze het verschrikkelijke aangeduid van den herval in de zonde; vgl. II Petr. II 22.
- voetnoot12)
- Een onverstandige kan zich zijn onverstand bewust zijn en verlangen naar onderrichting en bekeering; maar wat mag men verwachten van eenen waanwijze, die zich inbeeldt wijs te zijn, verheven boven elke terechtwijzing?
- voetnoot13)
- Vgl. XXII 13.
- voetnoot14)
- De luiaard wentelt zich uit verveling op zijn leger, zonder het te verlaten evenals de deur, die draait op hare herre, op de spil in den beneden- of bovendrempel.
- voetnoot15)
- Vgl. XIX 24.
- voetnoot16)
- De luiaard gruwt van allen arbeid en elke inspanning; als hoogste wijsheid geldt bij hem, zich het leven zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Daarom ziet hij medelijdend neer op zeven mannen, d.i. op iedereen, die met opoffering van gemakzucht zich wijdt aan de beoefening der wijsheid.
- voetnoot17)
- ‘Wij zouden grooten vrede kunnen hebben (zegt Thomas à Kempis), als wij ons niet wilden inlaten met de gezegden en de handelingen van anderen’ Nog meer zal iemand eigen zielerust verstoren en zich blootstellen aan allerlei onaangenaamheden en gevaren, als hij ongeroepen, in drift zich mengt in een andermans twist.
- voetnoot18)
- Dwaas, schuldig is hij, die meent met allerlei moordtuig om zich heen te mogen werpen zonder aansprakelijk te zijn voor de nadeelen, die uit dergelijke roekelooze daden voortvloeien.
- voetnoot19)
- Niet minder dwaas en schuldig is hij, die, na zijnen evenmensch benadeeld te hebben, meent zich van de zaak te kunnen afmaken met de bewering, dat hij het niet kwaad bedoeld heeft; die bewering is in strijd met de daad zelve. In beide gevallen moet men letten niet alleen op de werkelijke of voorgewende bedoeling van den handelenden persoon, maar ook op de gevolgen der handeling.
- voetnoot20)
- De oorblazer levert gewoonlijk het hout, de brandstof, waardoor het twistvuur blijft branden; vgl. XVI 28; XXII 10.
- voetnoot21)
- Dove kolen bij gloeiende gloeien onmiddellijk aan; zoo doet de aanwezigheid van een gramstorig mensch onmiddellijk den twist ontbranden; vgl. XV 18.
- voetnoot22)
- Vgl. XVIII 8.
- voetnoot23)
- Een aarden pot (Hebr. scherf) heeft geene waarde, al wordt hij met schuim van zilver overtrokken; zoodanig zijn ook gloeiende lippen, die van liefde schijnen te blaken en overvloeien van vriendschapsbetuigingen, terwijl het hart vol boosaardigheid is.
- voetnoot24)
- Een vijand zal allicht door een of ander woord de ware gezindheid des harten verraden. Hebr.: De haatdragende vermomt zich met zijne lippen, hij veinst vriendschap, en in zijn binnenste smeedt hij bedrog.
- voetnoot25)
- Dit vers behoort nog bij het voorgaande. Als hij, de vijand, u vriendelijk toespreekt, vriendschap huichelt, vertrouw hem dan zeker niet; want juist dan zijn er zeven gruwelen, d.i. allerlei booze plannen, in zijn hart.
- voetnoot26)
- De haatdragende moge tegenover den gehate zijne vijandschap ontveinzen, allicht zal hij tegenover anderen een woord bezigen om hen tegen zijnen vijand in te nemen, maar daardoor ook zijne ware gezindheid verraden en in de vergadering te schande gemaakt worden.
- voetnoot27)
- Vgl. Ps. VII 16, 17; Eccl. X 8; Eccli. XXVII 29. Die eenen steen voortwentelt tegen eene hoogte, om hem van daar op een ander neer te storten. De HH. Schriften geven ons enkele voorbeelden van eene dergelijke rechtvaardige vergelding: Esth. VII 10; Dan. VI 24; XIII 62.
- voetnoot28)
- Door eenigen wordt het eerste verslid uit het Hebr. vertaald: Eene leugentong haat degenen, die haar slaan, hetgeen dan naar Vulgaat en Septuagint aldus verstaan kan worden: zij kan de waarheid en die haar de waarheid zeggen niet uitstaan. Maar meer algemeen wordt het vertaald: Eene leugentong haat degenen, die zij geslagen heeft; waaraan dan het tweede verslid beantwoordt: en de gladde mond van den vleier richt verwoestingen aan. Wacht u voor valschaards en vleiers; want zij blijven hunne slachtoffers ten einde toe achtervolgen.