De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXV.
|
1. Hae quoque parabolae Salomonis, quas transtulerunt viri Ezechiae regis Juda. | 1. Ook dit zijn Spreuken van Salomon, die door de mannen van Ezechias, den koning van Juda, zijn overgebrachtGa naar voetnoot1). |
2. Gloria Dei est celare verbum, et gloria regum investigare sermonem. | 2. Gods eer is het eene zaak verborgen te houden, en der koningen eer eene zaak uit te vorschenGa naar voetnoot2). |
[pagina 112]
3. Coelum sursum, et terra deorsum, et cor regum inscrutabile. | 3. De hemel in de hoogte, en de aarde in de diepte, en het hart der koningen zijn onnaspeurlijkGa naar voetnoot3). |
4. Aufer rubiginem de argento, et egredietur vas purissimum: | 4. Neem den roest weg van het zilver, en geheel zuiver zal een stuk huisraad te voorschijn komenGa naar voetnoot4); |
5. Aufer impietatem de vultu regis, et firmabitur justitia thronus ejus. | 5. neem de ongerechtigheid weg uit 's konings aanschijnGa naar voetnoot5), en door gerechtigheid zal zijn troon geschraagd worden. |
6. Ne gloriosus appareas coram rege, et in loco magnorum ne steteris. | 6. Treed niet laatdunkend op in 's konings tegenwoordigheid, en stel u niet op de plaats der grooten. |
7. Melius est enim ut dicatur tibi: Ascende huc; quam ut humilieris coram principe. Luc. XIV 10. | 7. Want beter is het, dat men tot u zeggeGa naar voetnoot6): Kom herwaarts hooger op, dan dat men u vernedere voor de oogen van eenen aanzienlijke. |
8. Quae viderunt oculi tui, ne proferas in jurgio cito: ne postea emendare non possis, cum dehonestaveris amicum tuum. | 8. Wat uwe oogen gezien hebbenGa naar voetnoot7), breng dat in een twist niet overijld te berde; uit vrees, dat gij later niet bij machte zoudt zijn het weer goed te maken, als gij uwen naaste oneer hebt aangedaanGa naar voetnoot8). |
[pagina 113]
9. Causam tuam tracta cum amico tuo, et secretum extraneo ne reveles: | 9. Doe uwe twistzaak af met uwen vriend, maar maak een geheim niet bekend aan eenen vreemdeGa naar voetnoot9); |
10. Ne forte insultet tibi cum audierit, et exprobrare non cesset.
Gratia et amicitia liberant: quas tibi serva, ne exprobrabilis fias. |
10. opdat hij wellicht, dat hoorende, u niet beschimpe, en u niet verwijtingen blijve maken.
Goedgunstigheid en vriendschap brengen uitkomst aan; tracht ze te behouden, opdat gij niet bloot moogt staan aan verwijtingenGa naar voetnoot10). |
11. Mala aurea in lectis argenteis, qui loquitur verbum in tempore suo. | 11. Gouden appelen op zilveren pronkschalen, zoo is hij, die een woord spreekt te gepaster tijdGa naar voetnoot11). |
12. Inauris aurea, et margaritum fulgens, qui arguit sapientem, et aurem obedientem. | 12. Een gouden oorring en eene schitterende parel is hij, die een verstandig en gezeglijk mensch terechtwijstGa naar voetnoot12). |
13. Sicut frigus nivis in die messis, ita legatus fidelis ei, qui misit eum, animam ipsius requiescere facit. | 13. Als de frischheid der sneeuw ten dage des oogstes, zoo is een trouwe bode voor die hem afzond; diens ziel brengt hij tot rustGa naar voetnoot13). |
14. Nubes, et ventus, et pluviae non sequentes, vir gloriosus, et promissa non complens. | 14. Wolken en wind, niet gevolgd door regen, zoo is een grootspreker, die zijne beloften niet ten uitvoer brengtGa naar voetnoot14). |
[pagina 114]
15. Patientia lenietur princeps, et lingua mollis confringet duritiam. Supra XV 1. | 15. Door geduld vermurwt men eenen vorst, en eene zachte tong breekt wat hard isGa naar voetnoot15). |
16. Mel invenisti, comede quod sufficit tibi, ne forte satiatus evomas illud. | 16. Hebt gij honig gevonden, eet er van zooveel u dienstig is; opdat gij wellicht er niet oververzadigd van wordt en hem uitspuwtGa naar voetnoot16). |
17. Subtrahe pedem tuum de domo proximi tui, nequando satiatus oderit te. | 17. Houd uwen voet terug uit het huis van uwen naaste, opdat hij niet u moede worde en u hateGa naar voetnoot17). |
18. Jaculum, et gladius, et sagitta acuta, homo qui loquitur contra proximum suum falsum testimonium. | 18. Eene werpspies en een zwaard en een scherpe pijl is de mensch, die een valsch getuigenis aflegt tegen zijnen naasteGa naar voetnoot18). |
19. Dens putridus, et pes lassus, qui sperat super infideli in die angustiae, | 19. Een rotte tand en een wankele voet is het vertrouwen op eenen trouwelooze ten dage van den noodGa naar voetnoot19), |
20. Et amittit pallium in die frigoris.
Acetum in nitro, qui cantat carmina cordi pessimo. Sicut tina vestimento, et vermis ligno: ita tristitia viri nocet cordi. |
20. en hij legt den mantel af op den dag der koudeGa naar voetnoot20).
(Hij giet) azijn op loogzout, die feestliederen toezingt aan een bedrukt hart. Gelijk de mot schadelijk is voor een kleedingstuk, en de worm voor het hout, zoo de droefheid voor iemands hartGa naar voetnoot21). |
[pagina 115]
21. Si esurierit inimicus tuus, ciba illum: si sitierit, da ei aquam bibere: Rom. XII 20. | 21. Als uw vijand honger heeft, spijzig hem; als hij dorst heeft, geef hem water om te drinkenGa naar voetnoot22); |
22. Prunas enim congregabis super caput ejus, et Dominus reddet tibi. | 22. zoo toch zult gij gloeiende kolen vergaderen op zijn hoofd, en de Heer zal het u vergelden. |
23. Ventus aquilo dissipat pluvias, et facies tristis linguam detrahentem. | 23. Noordenwind jaagt den regen weg, en een ernstig gelaat de kwaadsprekende tongGa naar voetnoot23). |
24. Melius est sedere in angulo domatis, quam cum muliere litigiosa, et in domo communi. Supra XXI 9. | 24. Beter is het te wonen op eenen hoek van het dak, dan met een twistziek wijf en in hetzelfde huisGa naar voetnoot24). |
25. Aqua frigida animae sitienti, et nuntius bonus de terra longinqua. | 25. Frisch water voor eene dorstende ziel, zoo is eene goede tijding uit verren landeGa naar voetnoot25). |
26. Fons turbatus pede, et vena corrupta, justus cadens coram impio. | 26. Eene door den voet troebel gemaakte bron en eene verontreinigde wel is een rechtvaardige, die valt voor het aangezicht van den goddeloozeGa naar voetnoot26). |
27. Sicut qui mel multum comedit, non est ei bonum: sic qui scrutator est majestatis, opprimetur a gloria. Eccli. III 22. | 27. Gelijk het voor iemand niet goed is veel honig te eten, zoo zal hij, die de Majesteit wil uitvorschen, overstelpt worden door haren luisterGa naar voetnoot27). |
28. Sicut urbs patens et absque | 28. Gelijk eene stad, die open ligt |
[pagina 116]
murorum ambitu, ita vir, qui non potest in loquendo cohibere spiritum suum. | en zonder ringmuur is, zoo is een man, die bij het spreken zijnen geest niet in bedwang kan houdenGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Dit vers bevat het opschrift eener nieuwe verzameling van Spreuken. Deze zijn door de mannen van koning Ezechias, ongeveer 250 jaren na de regeering van Salomon, uit de geschriften van dezen koning (vgl. III Reg. IV 32), of uit de annalen des rijks, of wellicht uit de mondelinge overlevering, in eene nieuwe verzameling overgebracht, en aan het Boek der Spreuken toegevoegd. Wie deze mannen van Ezechias, den koning van Juda, waren, is niet met zekerheid te zeggen; eenigen denken aan den profeet Isaias, aan Sobna en Joahe (vgl. Is. XXXVII 1 volg.; IV Reg. XVIII 18) of aan eenige leerlingen der profeten onder toezicht der eerstgenoemde mannen. Uit de woorden: ook dit zijn Spreuken van Salomon, blijkt dat zij de reeds bestaande verzameling hebben gekend, en zoowel de voorafgaande Spreuken als de hier volgende aan Salomon hebben toegeschreven.
- voetnoot2)
- De eer, de opperste Majesteit, Gods is gelegen in de ondoorgrondelijkheid van zijn oneindig Wezen, in de onnaspeurlijkheid zijner werken. Hij heeft zich gewaardigd zijne grootheid en liefde te openbaren aan den mensch, maar Hij blijft voor dezen een verborgen God, Wiens oordeelen ondoorgrondelijk, Wiens wegen onnaspeurlijk zijn (vgl. Is. XLV 15; Rom. XI 33). Die vermetel wil doordringen in Gods Majesteit, wordt overstelpt door haren luister; vgl. v. 27. - De eer der koningen daarentegen is het, een onderzoek in te stellen naar den toestand van hun rijk, verborgen onrecht te straffen, waarheid en recht te doen zegepralen. Het Hebreeuwsche woord, hier vertaald door verbum, sermo, beteekent hier, gelijk dikwijls elders, eene zaak.
- voetnoot3)
- Wie is in staat de hoogte des hemels te meten, de diepte der aarde te peilen? En wanneer het dan evenzeer moeilijk is na te gaan, wat er omgaat in het binnenste van den mensch (vgl. XX 5; Jer. XVII 9; I Cor. II 11), hoeveel te meer mag dan onnaspeurlijk heeten het hart der koningen, bij wie wijze voorzichtigheid dikwerf vordert, gedachten en plannen verborgen te houden.
- voetnoot4)
- Hebr.: Neem het schuim weg van het zilver, en er komt voor den kunstenaar een stuk huisraad te voorschijn.
- voetnoot5)
- Vers 4 en 5 bevatten eene vergelijking: Gelijk een zilveren stuk huisraad in volle schoonheid te voorschijn komt, nadat men den roest heeft weggenomen, of, naar het Hebr., gelijk door eenen kunstenaar slechts uit gelouterd zilver een stuk huisraad wordt vervaardigd, zoo zal 's konings troon door gerechtigheid geschraagd worden, nadat men de ongerechtigheid (Hebr. den booze), de slechte raadslieden, uit 's konings omgeving verwijderd heeft; vgl. XVI 12.
- voetnoot6)
- Eene les om, uit vrees voor vernedering en beschaming, bescheiden op te treden in het gezelschap van aanzienlijken; vgl. Luc. XIV 8 volg.
- voetnoot7)
- Wat uwe oogen gezien hebben: Deze woorden behooren in het Hebr. nog tot het vorige vers: voor de oogen van eenen aanzienlijke, dien uwe oogen zagen, d.i. voor wien gij daar verlegen zoudt staan, voor wien gij wellicht plaats zoudt moeten maken.
- voetnoot8)
- Eene waarschuwing om in een twist uit drift of hartstocht zich niet iets, al is het ook met eigen oogen waargenomen, te laten ontvallen, wat den naaste tot oneer strekt. Gij zoudt spoedig berouw daarover hebben en wellicht niet in staat zijn de zaak weer goed te maken. Hebr.: ‘Ga niet overijld uit om te twisten, opdat niet - wat zoudt gij doen aan het einde daarvan (van den twist), als uw naaste u beschaamd heeft gemaakt’.
- voetnoot9)
- Eene vermaning om een geschil onder elkander af te doen (vgl. Matth. XVIII 15); of, gelijk anderen verstaan, ook met alle geoorloofde middelen de zaak voor het gerecht te bepleiten, zonder evenwel een toevertrouwd geheim te openbaren. De openbaring toch van een dergelijk geheim zou in het onderhavige geval uw goed recht niet bewijzen, integendeel (v. 10) u zelven gehaat maken en blootstellen aan rechtmatige verwijtingen. Hebr.: ‘Doe uw eigen zaak af met uwen naaste en openbaar niet het geheim van een ander’, enz.
- voetnoot10)
- Deze spreuk ontbreekt in het Hebr.; zij kan met de voorgaande verbonden worden: Maak u geen vijanden door openbaring van geheimen; daarentegen is het voor u bij de verdediging uwer zaak veel waard, de goedgunstigheid en vriendschap van anderen te bezitten; wees derhalve bezorgd, deze niet door onvoorzichtigheid te verliezen.
- voetnoot11)
- Gouden appelen (granaat-, oranjeappelen) op fijn bewerkte zilveren pronkschalen zijn eene verlustiging, voor het oog; eveneens maakt (Hebr.) een woord te gepaster tijd gesproken eenen aan genamen indruk; vgl. XV 23.
- voetnoot12)
- Eene terechtwijzing, die goed wordt opgenomen, is eene schoone en kostbare zaak. Naar het Hebr. is de zin: Gelijk eene schitterende parel hangende aan een gouden oorring een schoon geheel vormt, zoo behoort bij een verstandig berisper een gewillig luisterend oor; vgl. XV 31.
- voetnoot13)
- Terwijl in andere landen de dranken worden afgekoeld door ijs, geschiedt zulks in Palestina door de sneeuw, die van de bergen wordt aangevoerd. Gelijk de sneeuw eene aangename verfrissching geeft ten dage des oogstes, bij de grootste zomerhitte, zoo brengt een bode, die zijne zending trouw heeft volbracht, eene weldadige verkwikking aan zijnen lastgever.
- voetnoot14)
- Wolken, die voorbijtrekken zonder de dorstige aarde te verkwikken met malschen regen, maken een gelijken indruk van teleurgestelde hoop als een man, die groote verwachtingen wekt, maar zijn woord niet houdt. Wolken zonder water worden ook de valsche leeraars genoemd II Petr. II 17; Ep. Jud. 12.
- voetnoot15)
- Wil men iets vermogen op het hart van eenen onverbiddelijken vorst, die slechts uit wat hard is (Hebr. gebeente) schijnt te bestaan, dan moet het geschieden door geduld en zachtheid; vgl. XV 1.
- voetnoot16)
- Matig gebruik, onthouding, is de groote voorwaarde voor blijvend genot; onbeperkt gebruik brengt walging.
- voetnoot17)
- De voorafgaande spreuk toegepast op de betuiging van vriendschap. Houd uwen voet, Hebr.: maak uwen voet zeldzaam, houd hem verwijderd van het huis enz., d.i. doe uwen vriend geen overlast aan, overloop hem niet.
- voetnoot18)
- Een valsch getuigenis is een zedelijk moordtuig; het is als een moker (uit het Hebr.), die het hoofd verbrijzelt, een zwaard, dat den hals afsnijdt, een pijl, die het hart doorboort.
- voetnoot19)
- Van eenen rotten tand en eenen wankelen voet heeft men weinig dienst, wel veel last en ongemak te wachten; eveneens kan het vertrouwen op eenen trouwelooze ten dage van den nood geen nut, maar groote gevaren opleveren.
- voetnoot20)
- En hij legt enz. Naar de Vulgaat behooren deze woorden nog tot de voorafgaande spreuk in dezen zin: Die vertrouwen stelt op eenen trouwelooze, zal ten dage van den nood zich van hulp verstoken zien, en niet minder teleurgesteld dan een ander, die op eenen kouden winterdag zijnen mantel mist. In het Hebr. ontbreekt het koppelteeken, en behooren deze woorden bij eene nieuwe spreuk in v. 20: Even dwaas als het is op den dag der koude zijnen mantel af te leggen, of azijn te gieten op plantaardig loogzout (potasch), dat door de vermenging met azijn kracht en bruikbaarheid verliest: even onzinnig is het feestliederen toe te zingen aan een bedrukt hart. Anderen denken hier liever aan delfstoffelijk loogzout (soda), dat opbruischt, als er azijn op gegoten wordt; even stuitend (LXX azijn op eene wonde) is het voor het menschelijk gevoel, iemand in zijn leed te bespotten door het zingen van vreugdeliederen.
- voetnoot21)
- Deze spreuk komt eveneens voor bij de LXX, maar ontbreekt in het Hebr.; vgl. XV 13; XVII 22.
- voetnoot22)
- Uit v. 21 en 22 blijkt, dat liefde jegens vijanden ook onder de oude Wet niet onbekend was. Eene edele wraak moet geoefend worden aan den vijand door daden van grootmoedige liefde; daardoor zult gij gloeiende kolen vergaderen op zijn hoofd, den blos van schaamte brengen op zijn gelaat; neemt hij die heilzame beschaming gunstig op, dan zal hij zijn ongelijk erkennen, de wederliefde zal in zijn hart ontstoken, en de vijand in eenen vriend veranderd worden. Maar mocht gij ook dien gelukkigen uitslag niet verkrijgen, dan zal toch de God van liefde en barmhartigheid u uwe goede daad vergelden; vgl. Rom. XII 20.
- voetnoot23)
- De kwaadspreker, die geen open oor vindt voor zijne eerroovende taal, maar integendeel op een ernstig gelaat eene berisping leest van zijn snood bedrijf, zal spoedig aftrekken. Hebr.: Noordenwind (of eigenlijk de wind uit onbekende streken, waaraan in het tweede verslid beantwoordt de in het geheim kwaadsprekende tong) brengt regen voort en de heimelijke tong (maakt) een droevig aangezicht, d.i. brengt droefheid voort.
- voetnoot24)
- Vgl. XXI 9.
- voetnoot25)
- Eene goede tijding uit verren lande, waarnaar iemand reikhalzend heeft uitgezien, is eene verkwikking voor het hart, gelijk een dronk frisch water voor eene dorstende ziel; vgl. v. 13; XV 30.
- voetnoot26)
- De rechtvaardige was vroeger een voorwerp van stichting (vgl. X 11); nu voor het aangezicht, ten aanschouwen, van den goddelooze gevallen en ontrouw geworden aan zijne beginselen, aan waarheid of deugd, is hij eene bron van ergernis geworden.
- voetnoot27)
- Misbruik en vermetelheid zijn zelfs bij de beste zaken verderfelijk. Met heilig ontzag trachten in te dringen in de zaken Gods verheft den geest, verwarmt het hart; maar wie in vermetelen overmoed meent de Majesteit, het oneindig Wezen, de geheimen en de wegen Gods te kunnen uitvorschen, vindt niet slechts teleurstelling, maar ook wordt zijn geest verblind door den stralenden luister van Gods Majesteit; vgl. v. 2 en 16. Het Hebr. wordt verschillend vertaald.
- voetnoot28)
- Een man zonder zelfbeheersching staat bloot aan alle aanslagen zijner vijanden. In loquendo ontbreekt in den grondtekst.