De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIII.
|
1. Quando sederis ut comedas cum principe, diligenter attende quae apposita sunt ante faciem tuam: | 1. Als gij gezeten zijt om te spijzen met eenen vorst, geef dan zorgvuldig acht op hetgeen voor uwe oogen is geplaatstGa naar voetnoot1); |
2. Et statue cultrum in gutture tuo, si tamen habes in potestate animam tuam, | 2. en zet u een mes op de keel, als gij ten minste u zelven in de macht hebtGa naar voetnoot2); |
3. Ne desideres de cibis ejus, in quo est panis mendacii. | 3. wees niet begeerig naar zijne spijzenGa naar voetnoot3); want het is een onbetrouwbaar voedsel. |
4. Noli laborare ut diteris: sed prudentiae tuae pone modum. | 4. Sloof u niet af, om rijk te worden; maar stel paal en perk aan uwen toelegGa naar voetnoot4). |
5. Ne erigas oculos tuos ad opes, quas non potes habere: quia facient sibi pennas quasi aquilae, et volabunt in coelum. | 5. Hef uwe oogen niet op naar rijkdommen, die gij niet kunt verkrijgen; want zij zullen zich vleugelen aandoen als van eenen adelaar, en ten hemel vliegenGa naar voetnoot5). |
[pagina 103]
6. Ne comedas cum homine invido, et ne desideres cibos ejus: | 6. Ga niet eten met een afgunstig mensch, en wees niet begeerig naar zijne spijzenGa naar voetnoot6); |
7. Quoniam in similitudinem arioli, et conjectoris, aestimat quod ignorat.
Comede et bibe, dicet tibi: et mens ejus non est tecum. |
7. want evenals een waarzegger en een wichelaar velt hij een oordeel over hetgeen hij niet weetGa naar voetnoot7).
Eet en drink, zal hij tot u zeggen; maar zijn hart is niet met u. |
8. Cibos, quos comederas, evomes: et perdes pulchros sermones tuos. | 8. De spijzen, die gij gegeten hadt, zult gij uitspuwen; en uwe schoone woorden zult gij verspild hebbenGa naar voetnoot8). |
9. In auribus insipientium ne loquaris: quia despicient doctrinam eloquii tui. | 9. Spreek niet voor de ooren van dwazen; want zij zullen de wijsheid uwer woorden verachtenGa naar voetnoot9). |
10. Ne attingas parvulorum terminos: et agrum pupillorum ne introeas: | 10. Raak niet aan de grenspalen der kleinen, en betreed niet den akker der weezenGa naar voetnoot10); |
11. Propinquus enim illorum fortis est: et ipse judicabit contra te causam illorum. | 11. want hun nabestaande is machtig; en Hij, Hij zal hunne zaak berechten tegen uGa naar voetnoot11). |
12. Ingrediatur ad doctrinam cor tuum: et aures tuae ad verba scientiae. | 12. Leid uw hart binnen tot de tucht, en uwe ooren tot de uitspraken der wetenschapGa naar voetnoot12). |
13. Noli subtrahere a puero disciplinam: si enim percusseris eum virga, non morietur. Supra XIII 24; Eccli. XXX 1. | 13. Onthoud aan den knaap de tuchtiging niet; want als gij hem met de roede slaat, zal hij niet stervenGa naar voetnoot13). |
14. Tu virga percuties eum: et animam ejus de inferno liberabis. | 14. Gij, gij zult hem met de roede slaan; maar zijne ziel zult gij redden van de helGa naar voetnoot14). |
[pagina 104]
15. Fili mi, si sapiens fuerit animus tuus, gaudebit tecum cor meum: | 15. Mijn zoon, als uwe ziel verstandig is, dan zal mijn hart zich met u verheugenGa naar voetnoot15); |
16. Et exsultabunt renes mei, cum locuta fuerint rectum labia tua. | 16. en juichen zal mijn binnensteGa naar voetnoot16), als uwe lippen zullen spreken hetgeen recht is. |
17. Non aemuletur cor tuum peccatores: sed in timore Domini esto tota die: Infra XXIV I. | 17. Laat uw hart niet naijverig zijn op de zondaars; maar blijf in de vreeze des Heeren den ganschen lagGa naar voetnoot17); |
18. Quia habebis spem in novissimo, et praestolatio tua non auferetur. | 18. want ten laatste zult gij erlangen wat gij gehoopt hebt, en uwe verwachting zal niet verijdeld wordenGa naar voetnoot18). |
19. Audi fili mi, et esto sapiens: et dirige in via animum tuum. | 19. Luister, mijn zoon, en wees wijs; en leid uw hart op den rechen wegGa naar voetnoot19). |
20. Noli esse in conviviis potatorum, nec in comessationibus eorum, qui carnes ad vescendum conferunt: | 20. Laat u niet vinden op de festijnen der drinkers, noch bij de slemppartijen van hen, die vleeschpijzen bijeenbrengen om te schransenGa naar voetnoot20); |
21. Quia vacantes potibus, et dantes symbola consumentur, et vestietur pannis dormitatio. | 21. want die zich overgeven aan den drank en die feestmalen aanleggen, zullen te gronde gaan, en de slaperigheid zal zich hullen in lompenGa naar voetnoot21). |
22. Audi patrem tuum, qui genuit | 22. Luister naar uwen vader, die |
[pagina 105]
te: et ne contemnas cum senuerit mater tua. | u heeft verwekt; en veracht uwe moeder niet, als zij oud geworden isGa naar voetnoot22). |
23. Veritatem eme, et noli vendere sapientiam, et doctrinam, et intelligentiam. | 23. Koop waarheid en verkoop ze niet, - wijsheid en tucht en kennisGa naar voetnoot23). |
24. Exsultat gaudio pater justi: qui sapientem genuit, laetabitur in eo. | 24. De vader van den rechtvaardige juicht van vreugde; die eenen wijze heeft verwekt, verheugt zich over hemGa naar voetnoot24). |
25. Gaudeat pater tuus, et mater tua, et exsultet quae genuit te. | 25. Laat uw vader en uwe moeder zich verblijden, en laat zij juichen, die u ter wereld heeft gebrachtGa naar voetnoot25). |
26. Praebe fili mi cor tuum mihi: et oculi tui vias meas custodiant. | 26. Mijn zoon, geef mij uw hart; en laat uwe oogen mijne wegen bewarenGa naar voetnoot26). |
27. Fovea enim profunda est meretrix: et puteus angustus, aliena. | 27. Want een diepe kuil is de boeleerster; en een nauwe put is de vreemde vrouwGa naar voetnoot27). |
28. Insidiatur in via quasi latro, et quos incautos viderit, interficiet. | 28. Zij staat op de loer langs den weg als een struikroover, en de onbezonnenen, die zij aantreft, brengt zij om het levenGa naar voetnoot28). |
29. Cui vae? cujus patri vae? cui rixae? cui foveae? cui sine causa vulnera? cui suffusio oculorum? | 29. Bij wien is wee? bij wiens vader is wee? bij wien zijn twisten? bij wien kuilen? bij wien wonden zonder reden? bij wien ontstoken oogenGa naar voetnoot29)? |
[pagina 106]
30. Nonne his, qui commorantur in vino, et student calicibus epotandis? | 30. Is het niet bij hen, die nachtbraken bij den wijn, en er op uit zijn bekers te ledigenGa naar voetnoot30)? |
31. Ne intuearis vinum quando flavescit, cum splenduerit in vitro color ejus: ingreditur blande, | 31. Zie niet naar den wijn, als hij goudgeel blinkt, als zijne kleur fonkelt in het glas; zachtkens gaat hij naar binnenGa naar voetnoot31); |
32. Sed in novissimo mordebit ut coluber, et sicut regulus venena diffundet. | 32. maar ten laatste bijt hij als een adder, en als eene koningsslang verspreidt hij venijnGa naar voetnoot32). |
33. Oculi tui videbunt extraneas, et cor tuum loquetur perversa. | 33. Uwe oogen zullen naar vreemde vrouwenGa naar voetnoot33) zien, en uw hart zal schandelijke dingen spreken. |
34. Et eris sicut dormiens in medio mari, et quasi sopitus gubernator, amisso clavo: | 34. En gij zult zijn als iemand, die slaapt in het midden der zee, en als een sluimerende stuurman, die het roer verloren heeftGa naar voetnoot34); |
35. Et dices: Verberaverunt me, sed non dolui: traxerunt me, et ego non sensi: quando evigilabo, et rursus vina reperiam? | 35. en gij zult zeggen: zij sloegen mij, maar het deed mij geen pijn; zij sleurden mij voort, en ik, ik voelde het niet. Wanneer zal ik wakker worden en opnieuw wijn vindenGa naar voetnoot35)? |
- voetnoot1)
- De gunsteling van eenen vorst moet in het dagelijksch verkeer met zijnen meester, maar vooral aan tafel, groote omzichtigheid in acht nemen. Op hetgeen voor uwe oogen is geplaatst, d.i. niet alleen op de spijzen, maar ook op den persoon van den vorst, gelijk het Hebr. kan verstaan worden; om nl. niets te zeggen of te doen wat den vorst kan mishagen.
- voetnoot2)
- Zet u een mes op de keel, als eene voortdurende waarschuwing tot voorzichtigheid en zelfbeheersching. Als gij ten minste enz., beter kan naar het Hebr. vertaald worden: als gij een gulzigaard zijt, d.i. als gij uwe begeerten niet weet te bedwingen.
- voetnoot3)
- Zijne spijzen, Hebr. zijne lekkernijen; want hierbij vooral zoudt gij uwe zelfbeheersching kunnen verliezen.
- voetnoot4)
- Aan uwen toeleg, d.i. aan het rusteloos uitzien naar middelen, om rijkdommen te verwerven.
- voetnoot5)
- Op treffende wijze wordt hier gewaarschuwd tegen het ongeregeld streven naar rijkdommen, die boven iemands bereik liggen. Deze zijn gelijk aan vogels, die op het oogenblik, dat men ze denkt te grijpen, wegvliegen. Waarom derhalve uwe oogen opgeheven naar de rijkdommen, of gelijk het Hebr. zegt, uwe oogen daarheen laten vliegen, terwijl er niets is.
- voetnoot6)
- Een afgunstig mensch, Hebr. die boos van oog is; vgl. Matth. XX 15. Zijne spijzen, vgl. noot 3.
- voetnoot7)
- Hebr.: Want gelijk hij oordeelt in zijn hart, zoo is hij, al huichelt hij ook vriendschap. Een afgunstige is onder zeker opzicht gelijk aan een wichelaar; deze spreekt over dingen, die hij zelf niet weet, en waaraan hij zelf niet gelooft; de afgunstige zegt in woord en daad dingen, die hij niet meent; geen van beiden verdient vertrouwen.
- voetnoot8)
- Als gij zijne valschheid hebt leeren kennen, zal het u berouwen zijne spijzen genuttigd en door schoone woorden zijne vriendschap gezocht te hebben.
- voetnoot9)
- Vgl. IX 8; Eccli. XXII 7; Matth. VII 6.
- voetnoot10)
- Vgl. XXII 28.
- voetnoot11)
- De nabestaande, Hebr. ‘goël’, was verplicht de rechten van weezen en weerlooze bloedverwanten te handhaven (vgl. Num. XXXV 12 volg.). Denk derhalve niet u in het bezit te kunnen stellen van het goed van weduwen of weezen; want mochten zij onder de menschen geenen nabestaande kunnen vinden, dan zal God zelf optreden als hun wreker en hunne zaak ter hand nemen. Vgl. Jer. L 34.
- voetnoot12)
- Vgl. II 2. Eene algemeene vermaning ter inleiding der lessen aan ouders en kinderen.
- voetnoot13)
- Vgl. XIII 24; XIX 18; XXII 15; Eccli. XXX 1.
- voetnoot14)
- Eene waarschuwing tegen overgevoelige, ongeregelde liefde jegens de kinderen: wijze tuchtiging zal het lichaam niet schaden en de ziel sterken en redden.
- voetnoot15)
- In v. 15 en 16 wordt het kind vermaand de wijsheid te beoefenen uit liefde voor de ouders, die zich eens innig zullen verheugen over het deugdzaam gedrag van het kind.
- voetnoot16)
- Juichen zal mijn binnenste; eigenlijk: mijne nieren (als de zetel der meest innige verlangens en gevoelens; vgl. Ps. XV 7) zullen opspringen van vreugde.
- voetnoot17)
- In het Hebr. kan men overeenkomstig de Vulgaat en de Septuagint in het tweede verslid ‘esto’ inlasschen, of men kan met anderen het tweede verslid laten afhangen van ‘aemuletur’ in dezen zin: Laat u niet verleiden om, naijverig op het schijngeluk der zondaars, hunne wegen te bewandelen; maar streef veeleer met hart en ziel naar de heilige vreeze Gods, en dit wel den ganschen dag, d.i. te allen tijde, vgl. III 31; Ps. XXXVI 1, 7, 8.
- voetnoot18)
- Velen vertalen het Hebr.: Want gewis er is eene toekomst en uwe enz. Wordt gij in uwe verwachting ook dikwerf en lang teleurgesteld, eens, hetzij in dit, hetzij in het ander leven, zal uwe hoop niet verijdeld worden; vgl. Ps. XXXVI 37.
- voetnoot19)
- Met nadruk wordt de vermaning herhaald met het oog op de volgende waarschuwing.
- voetnoot20)
- Hebr.: Wees niet bij wijnzuipers, noch bij hen, die zich zelven hun vleesch (hun lichaam) te schande maken; of volgens anderen: bij hen, die als vleeschvraten zich te goed doen. Hetzelfde Hebreeuwsche woord, hier in de Vulgaat overgezet met qui carnes ad vescendum conferunt, wordt in het volgende vers vertaald met dantes symbola. Het vleesch was geen dagelijksch voedsel; vleeschspijzen bijeenbrengen, feestmalen aanleggen, is in overdaad leven. Waarschuwing tegen den omgang met hen, die zich aan overdaad en losbandigheid overgeven.
- voetnoot21)
- Overdaad en losbandigheid maakt vadsig, slaperig; de roes moet uitgeslapen worden; het gevoel van slaperigheid vraagt nieuwe prikkeling, totdat in het einde komen armoede, gebrek, verstomping des geestes; vgl. VI 10, 11; Luc. XXI 34; Rom. XIII 13.
- voetnoot22)
- Het kind mag zich niet ontslagen achten van de verplichting, liefde, eerbied en achting aan zijne ouders te betoonen, als deze door de gebreken en de kwalen van den ouderdom worden bezocht.
- voetnoot23)
- Om de wijsheid te verwerven moet men bereid zijn al het andere op te offeren, van haar mag men tot geen prijs afstand doen; vgl. IV 5, 7; XVI 16. Wat in het eerste verslid in het algemeen waarheid wordt genoemd, wordt in het tweede onderscheiden in wijsheid, d.i. de kennis der theoretische waarheden, in tucht, d.i. de practische lessen, en in kennis, d.i. de gave om de beginselen van wijsheid en tucht in het leven toe te passen.
- voetnoot24)
- Voor eenen braven vader is er geene grootere vreugde dan eenen zoon te hebben, die uitmunt door wijsheid en deugd.
- voetnoot25)
- Vgl. v. 24; XI; XV 20; XVII 21.
- voetnoot26)
- De wijsheid, sprekende ingevoerd, vraagt den mensch haar zijn hart, zijn zinnen en streven, zijne verlangens en zijne liefde te wijden, en zijne oogen gestadig gevestigd te houden op de wegen, door de wijsheid aangewezen, opdat de mensch niet door wellust en zingenot worde afgeleid op de wegen des verderfs; vgl. v. 27 volg.
- voetnoot27)
- Vgl. XXII 14.
- voetnoot28)
- Onder een nieuw beeld (als een struikroover) wordt aangeduid, hoe de verleidster den onbezonnene naar ziel en lichaam in het verderf stort; vgl. VII 21 volg. In het Hebr. luidt het tweede verslid: en zij vermeerdert het getal van de trouweloozen onder de menschen, d.i. door hare verleiding kweekt zij argwaan, ontrouw tusschen de echtgenooten, verbreekt zij den band tusschen ouders en kinderen, overheden en onderhoorigen enz.
- voetnoot29)
- Hebr.: Bij wien is ach? bij wien wee? bij wien twist? bij wien gejammer? enz. In deze korte, opeengedrongen vragen worden treffend de rampzalige gevolgen der drankzucht afgeschilderd. Wonden zonder reden, d.i. wonden, die men gemakkelijk had kunnen ontwijken. Ontstoken oogen: eene vooral in Palestina gevreesde ziekte, gevolg der drankzucht.
- voetnoot30)
- Het tweede verslid luidt in het Hebr.: die komen om het mengsel te onderzoeken.
- voetnoot31)
- Laat u niet bekoren door den wijn en verleiden tot onmatig gebruik. Goudgeel blinkt, Hebr. zich purper kleurt; ook de roode druif was inheemsch in Palestina.
- voetnoot32)
- De edele gave Gods wordt voor den dronkaard venijn. Eene koningsslang, zie Ps. XC noot 8.
- voetnoot33)
- Vreemde vrouwen: eenigen vertalen hier het Hebr. met vreemde dingen, wonderlijke beelden als vrucht van zijne verhitte verbeelding, waaraan dan in het tweede verslid beantwoorden schandelijke dingen. Maar met de Vulgaat en de oude vertalingen mag men hier het verband zien aangeduid tusschen dronkenschap en wulpschheid; uit het verdorven hart komt de schandelijke taal. Waar overdaad is en dronkenschap, daar heerscht de wulpschheid, zegt de H. Hiëronymus.
- voetnoot34)
- Van zijn bewustzijn beroofd is de dronkaard blootgesteld aan allerlei gevaren. Het tweede verslid luidt in het Hebr.: en als iemand, die ingeslapen is op den top van den mast, waar de schommeling van het schip het meest gevoeld wordt. Wellicht wordt hiermede ook de toestand geschilderd, waarin de verhitte geest van den dronkaard verkeert.
- voetnoot35)
- Schier onverbeterlijk is de dronkaard; hij vooral is in den vollen zin des woords de slaaf van zijnen hartstocht geworden; ongevoelig voor hoogere indrukken zoekt hij telkens in den drank nieuwe prikkeling voor zijn verstompten geest. En gij zult zeggen, ontbreekt in het Hebr. Sprekende ingevoerd, wordt hij voorgesteld met de vage waarneming van het leed, dat hem overkomen is of boven het hoofd hangt; maar na den roes is de eerste gedachte, waar nieuwe prikkeling te vinden is.