De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXII.
|
1. Melius est nomen bonum, quam divitiae multae: super argentum et aurum, gratia bona. Eccles. VII 2. | 1. Beter is een goede naam dan veel rijkdom; boven zilver en goud gaat welwillende gezindheidGa naar voetnoot1). |
2. Dives, et pauper obviaverunt sibi: utriusque operator est Dominus. Infra XXIX 13. | 2. Rijk en arm ontmoet elkander; die beiden gemaakt heeft is de HeerGa naar voetnoot2). |
3. Callidus vidit malum, et abscondit se: innocens pertransiit, et afflictus est damno. | 3. De voorzichtige ziet het onheil en verbergt zich; de onverstandige zet zijnen tocht voort en lijdt schadeGa naar voetnoot3). |
4. Finis modestiae timor Domini, divitiae et gloria et vita. | 4. Vrucht der nederigheid is vreeze des Heeren, is rijkdom en eer en levenGa naar voetnoot4). |
5. Arma et gladii in via perversi: custos autem animae suae longe recedit ab eis. | 5. Wapenen en zwaarden liggen op den weg van den booze; maar die waakt voor zijn leven, houdt zich ver daarvan verwijderdGa naar voetnoot5). |
6. Proverbium est: Adolescens juxta viam suam, etiam cum senuerit, non recedet ab ea. | 6. Het spreekwoord zegt: De jongeling neemt zijnen weg; ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijkenGa naar voetnoot6). |
[pagina 99]
7. Dives pauperibus imperat: et qui accipit mutuum, servus est foenerantis. | 7. De rijke heerscht over de armen; en die te leen ontvangt, wordt dienstbaar aan hem, die te leen geeftGa naar voetnoot7). |
8. Qui seminat iniquitatem, metet mala, et virga irae suae consummabitur. | 8. Die onrecht zaait, zal onheil maaien; en de staf van zijnen overmoed zal stuk gebroken wordenGa naar voetnoot8). |
9. Qui pronus est ad misericordiam, benedicetur: de panibus enim suis dedit pauperi. Eccli. XXXI 28.
Victoriam et honorem acquiret qui dat munera: animam autem aufert accipientium. |
9. Die vaardig is tot barmhartigheid, zal gezegend worden; want van zijn brood gaf hij aan den armeGa naar voetnoot9).
Zege en eere zal hij verwerven, die geschenken geeft; maar hij ontrooft de ziel aan die ze aannemen. |
10. Ejice derisorem, et exibit cum eo jurgium, cessabuntque causae et contumeliae. | 10. Drijf den spotter uit, en wijken zal met hem de twist, en een einde zal er komen aan geschillen en versmadingenGa naar voetnoot10). |
11. Qui diligit cordis munditiam, propter gratiam labiorum suorum habebit amicum regem. | 11. Wie reinheid des harten liefheeft, zal om de lieftalligheid zijner lippen den koning tot vriend hebbenGa naar voetnoot11). |
12. Oculi Domini custodiunt scientiam: et supplantantur verba iniqui. | 12. De oogen des Heeren bewaren de wetenschap; maar de woorden van den booswicht gaan te grondeGa naar voetnoot12). |
[pagina 100]
13. Dicit piger: Leo est foris, in medio platearum occidendus sum. | 13. De luiaard zegt: Een leeuw is daarbuiten, midden op de straten zou ik gedood wordenGa naar voetnoot13). |
14. Fovea profunda, os alienae: cui iratus est Dominus, incidet in eam. | 14. De mond der vreemde vrouw is een diepe kuil; hij, op wien de Heer vergramd is, valt er inGa naar voetnoot14). |
15. Stultitia colligata est in corde pueri, et virga disciplinae fugabit eam. | 15. Dwaasheid is vastgebonden aan het hart van het kind, maar de tuchtroede zal ze verdrijvenGa naar voetnoot15). |
16. Qui calumniatur pauperem, ut augeat divitias suas, dabit ipse ditiori, et egebit. | 16. Die den arme onrecht doet om zijne rijkdommen te vermeerderen, hij zal zelf geven aan eenen rijkere en gebrek lijdenGa naar voetnoot16). |
17. Inclina aurem tuam, et audi verba sapientium: appone autem cor ad doctrinam meam: | 17. Neig uw oorGa naar voetnoot17) en luister naar woorden van wijze mannenGa naar voetnoot18); en zet uw hart op mijne onderrichting; |
18. Quae pulchra erit tibi, cum servaveris eam in ventre tuo, et redundabit in labiis tuis: | 18. zij toch zal heerlijk voor u zijnGa naar voetnoot19), als gij haar bewaart in uw binnenste, en zij zal overvloeien op uwe lippen; |
[pagina 101]
19. Ut sit in Domino fiducia tua, unde et ostendi eam tibi hodie. | 19. opdat uw vertrouwen zij in den Heer; daarom ook heb ik ze heden aan u bekend gemaakt. |
20. Ecce descripsi eam tibi tripliciter, in cogitationibus et scientia: | 20. Zie, driewerfGa naar voetnoot20) heb ik haar aan u beschreven, in raadgevingen en wetenschap; |
21. Ut ostenderem tibi firmitatem, et eloquia veritatis, respondere ex his illis, qui miserunt te. | 21. om u aan te toonen de deugdelijkheid van de lessen der waarheidGa naar voetnoot21), opdat gij daardoor antwoord zoudt kunnen geven aan hen, die u gezonden hebben. |
22. Non facias violentiam pauperi, quia pauper est: neque conteras egenum in porta: | 22. Doe den arme geen geweld aan, omdat hij arm is; en vertreed den behoeftige niet in de poortGa naar voetnoot22); |
23. Quia judicabit Dominus causam ejus, et configet eos, qui confixerunt animam ejus. | 23. want de HeerGa naar voetnoot23) zal diens zaak richten, en Hij zal hen doorboren, die zijne ziel doorboord hebben. |
24. Noli esse amicus homini iracundo, neque ambules cum viro furioso: | 24. Houd geen vriendschap met een gramstorig menschGa naar voetnoot24), en geen omgang met een man van hevige drift; |
25. Ne forte discas semitas ejus, et sumas scandalum animae tuae. | 25. opdat gij wellicht zijne wegen niet zoudt aanleerenGa naar voetnoot25), en aanstoot geven aan uwe ziel. |
26. Noli esse cum his, qui defigunt manus suas, et qui vades se offerunt pro debitis: | 26. Wees toch niet onder degenen, die handslag geven en zich borg stellen voor schuldenGa naar voetnoot26); |
27. Si enim non habes unde restituas, quid causae est ut tollat operimentum de cubili tuo? | 27. want als gij niet hebt om te betalen, waaromGa naar voetnoot27) zou men het dek wegnemen van uw bed? |
28. Ne transgrediaris terminos antiquos, quos posuerunt patres tui. | 28. Overschrijd niet de oude landpalen, die uwe vaderen hebben gesteldGa naar voetnoot28). |
[pagina 102]
29. Vidisti virum velocem in opere suo? coram regibus stabit, nec erit ante ignobiles. | 29. Zaagt gij eenen man, naarstig in zijnen arbeid? Voor het aanschijn van koningen moet hij staan, niet bij menschen zonder aanzien is zijne plaatsGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- Welwillende gezindheid, door een deugdzaam leven verworven, de goede faam, waarin men bij anderen staat. Vgl. Eccli. XLI 15.
- voetnoot2)
- Het verschil van standen in de maatschappij is door de Voorzienigheid gewild; rijken en armen zijn tot beider heil naast elkander geplaatst; zij moeten, in het bewustzijn van beider afhankelijkheid van éénen Schepper, elkander helpen in den dienst van éénen Meester; de rijke mag niet honend neerzien op den arme, de arme niet afgunstig opzien tot den rijke. Hoeveel te meer geldt dit, waar rijken en armen elkander ontmoeten als kinderen van éénen Vader!
- voetnoot3)
- Vgl. XIV 15, 16.
- voetnoot4)
- Godvreezendheid en nederigheid zijn nauw aan elkander verwant en verbonden. Daarom is de vreeze des Heeren wel is waar het beginsel van alle wijsheid en deugd (vgl. I 7); maar ook omgekeerd geleidt ware nederigheid des harten tot heilzame vreeze Gods, en bezorgt daardoor reeds hier op aarde dikwerf rijkdom, eer en een gelukkig leven, hiernamaals zeker den waren rijkdom, de hoogste eer en het eeuwig leven.
- voetnoot5)
- De booze vindt op zijnen weg wapenen en zwaarden, Hebr. doornen strikken, allerlei gevaren; maar die geluk en leven lief heeft, vermijdt dien weg en ontkomt daardoor aan de gevaren.
- voetnoot6)
- Het spreekwoord zegt: de jongeling enz.; hiervoor heeft het Hebr.: onderricht den jongeling aangaande zijnen weg. Terwijl de Vulgaat een feit in het licht stelt, geeft het Hebr. den raad om den jongeling vroegtijdig te geleiden op den goeden weg; want, gelijk de ondervinding leert, de eenmaal ingeslagen weg wordt zelden verlaten, de gewoonte wordt als eene tweede natuur: vroeg gewend, oud gedaan.
- voetnoot7)
- Zorg door oppassendheid en vlijt te ontkomen aan het gevaar van uwe onafhankelijkheid prijs te geven aan eenen rijken schuldeischer.
- voetnoot8)
- Wat een mensch zaait, zal hij ook maaien, Gal. VI 8. De staf van zijnen overmoed, d.i. de macht, waarmede hij in overmoed onrecht pleegde, zal gebroken worden; volgens anderen: de roede van zijnen toorn, d.i. de roede, waarmede hij anderen sloeg, zal in Gods wrekende hand het wapen zijn, waardoor hij verdelgd zal worden.
- voetnoot9)
- Die vaardig is tot barmhartigheid, Hebr. die goed van oog is of wiens oog goed is, in tegenstelling met den afgunstige XXIII 6; XXVIII 22. Die gaarne barmhartigheid oefent, zoodat hij ook van eigen nooddruft uitdeelt aan den arme, zal terecht den zegen Gods en den lof der menschen verwerven. Zege en eere enz., ontbreekt in het Hebr. Wil men de tegenstelling, in de Vulgaat en de Septuagint uitgedrukt, behouden, dan is de zin: Die geschenken geeft, bevordert zijn eigen voordeel, hij verzekert zich de hulp en de achting zijner gunstelingen; maar dezen stort hij in het verderf door hen te verleiden tot onrecht in de rechtspraak of tot schuldige toegeeflijkheid. Beschouwt men de spreuk echter als eene nadere toelichting der voorafgaande, dan zijn beide versleden synoniem: Door geschenken verwerft men zege en eere, men steelt de ziel, het hart, de achting en liefde van die ze ontvangen, ook van God, die zich in den arme beweldadigd acht.
- voetnoot10)
- De spotter is hier de booswicht, die spot met God en het heilige, en, alles afkeurend in den naaste, door zijn overmoedig optreden oorzaak is van allerlei getwist en smadelijke bejegening.
- voetnoot11)
- De grondtekst is hier duister; de Septuagint, in overeenstemming met andere oude vertalingen, luidt: ‘De Heer heeft vrome harten lief, en allen, die arm zijn, zijn Hem welgevallig’. Ware deugd, volkomen reinheid des harten heeft altijd iets bekoorlijks; eveneens zal een goed woord, aan een rein hart ontweid, altijd eene goede plaats vinden. Vgl. XVI 13; Matth. V 8.
- voetnoot12)
- God, de eeuwige waarheid en de bron van alle wetenschap, waakt in zijne Voorzienigheid voor het ongerept behoud van de wetenschap des heils; Hij verlicht en geleidt hare beoefenaars en verdedigers, en verijdelt de pogingen van hen, die door hunne woorden, d. i hunne drogredenen, het rijk der waarheid trachten te verwoesten.
- voetnoot13)
- De luiaard ziet overal denkbeeldige gevaren, vindt altijd belachelijke voorwendsels, om zich aan den arbeid te kunnen onttrekken. Vgl. XV 19; XX 4.
- voetnoot14)
- De mond der vreemde vrouw, d.i. hare vleiende, verlokkende taal, is een diepe kuil, waaruit men slechts met moeite gered wordt. Dikwerf laat God toe, dat iemand tot straf zijner ongerechtigheden valt in de zonde van wellust; vgl. Rom. I 24 volg. God weerstaat vooral den hoovaardige: daarom moet, naar de verklaring van den H. Gregorius, de kuischheid in hare frissche reinheid bewaard worden door de beoefening der nederigheid.
- voetnoot15)
- Het hart van het kind is niet slechts onervaren, maar ook tot dwaasheid, ten kwade, geneigd; daarom mag bij de opvoeding de tuchtroede niet gespaard worden. Vgl. XIII 24.
- voetnoot16)
- Eene spreuk niet zelden bewaarheid in het leven: Iemand tracht wederrechtelijk zich zelven te verrijken met het weinige, dat een arme bezit, en zonder aarzelen geeft hij, in het vooruitzicht op winst en aanzien, groote sommen aan eenen rijke, met het gevolg, dat hij van zijn geld niets terugbekomt en gebrek moet lijden.
- voetnoot17)
- Met dit vers begint het derde deel, in vorm en inhoud geheel afwijkend van het tweede, en veel overeenkomst vertoonend met het eerste deel; vgl. Inleiding, blz. 12.
- voetnoot18)
- Woorden van wijze mannen. Eenigen beschouwen deze woorden als een nieuw opschrift en vinden daarin een bewijs, dat de volgende spreuken niet van Salomon afkomstig zijn. Men bedenke evenwel, dat deze woorden van wijze mannen uit het eerste verslid, in het tweede worden genoemd mijne onderrichting. Men mag derhalve aannemen, dat hier eenige reeds bestaande spreuken, door Salomon overgenomen, gewijzigd en uitgewerkt, aan de eerste verzameling worden toegevoegd.
- voetnoot19)
- Deze onderrichting heeft een drievoudig doel, gelijk de behartiging dier woorden eene drievoudige heilrijke vrucht heeft. Die de onderrichting bewaart in het binnenste, zal er de zoetheid van smaken (zij zal heerlijk zijn); hij zal die onderrichting gebruiken tot heil van anderen (zij zal overvloeien op uwe lippen); en geheel zijn leven zal gelukkig en tevreden zijn in het onwrikbaar vertrouwen op den Heer, v. 19.
- voetnoot20)
- Driewerf, d.i. herhaaldelijk. Anderen volgens de Hebreeuwsche randlezing: uitnemende dingen. Men heeft dan volgens den grondtekst: Heb ik u niet uitnemende dingen (and. voorheen) opgeschreven, raadgevingen en wetenschap?
- voetnoot21)
- d.i. Om u grondig te overtuigen van de juistheid, de waarde en deugdelijkheid dier lessen, opdat gij enz. Anderen verstaan het tweede verslid in het Hebr. aldus: opdat gij woorden, die waarheid zijn, kunt antwoorden aan hen, die tot u zenden, u om raad vragen.
- voetnoot22)
- In de poort der stad, waar recht gesproken werd, dus in het gericht. Vgl. Job. XXXI 21; Ps. CXXVI 5.
- voetnoot23)
- Denk niet straffeloos de armen, de weerloozen voor uwe overmacht te kunnen doen zwichten; want de Heer zelf zal als hun verdediger optreden en u straffen; vgl. Ps. IX 14. Het tweede verslid wordt uit het Hebr. ook wel vertaald: en hunne beroovers zal hij berooven van het leven.
- voetnoot24)
- Vgl. XV 18.
- voetnoot25)
- d.i. Men neemt zoo licht iets over van degenen, met wie men dagelijks verkeert.
- voetnoot26)
- Vgl. VI 1 volg.; XI 15; XVII 18; XX 16.
- voetnoot27)
- Waarom anders, zoo niet omdat gij borg gebleven zijt, zou men het dek wegnemen van uw bed? Waarom derhalve u lichtvaardig daaraan blootgesteld? Hebr.: waarom zou men uw bed onder u wegnemen?
- voetnoot28)
- Overschrijd niet, Hebr.: zet niet terug. Oude grenspalen waren heilig bij alle volken, met name bij het Israëlietische volk; vgl. XXIII 10; Deut. XIX 14; XXVII 17; Job. XXIV 2.
- voetnoot29)
- Aanprijzing van vlijt en naarstigheid.