De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XX.
|
1. Luxuriosa res, vinum, et tumultuosa ebrietas: quicumque his delectatur, non erit sapiens. | 1. Eene wulpsche zaak is de wijn, en eene luidruchtige de dronkenschap; al wie zich daarin vermeit, kan niet wijs wordenGa naar voetnoot1). |
2. Sicut rugitus leonis, ita et terror regis: qui provocat eum, peccat in animam suam. | 2. Als het brullen van eenen leeuw, zoo is des konings toorn; die hem tart, zondigt tegen zijne zielGa naar voetnoot2). |
3. Honor est homini, qui separat se a contentionibus: omnes autem stulti miscentur contumeliis. | 3. Het strekt den man tot eer zich verwijderd te houden van twisten; maar allen, die dwaas zijn, wikkelen zich in smaadhedenGa naar voetnoot3). |
4. Propter frigus piger arare no- | 4. Ter oorzake van de koude heeft |
[pagina 90]
luit: mendicabit ergo aestate et non dabitur illi. | de luiaard niet willen ploegen; bedelen zal hij derhalve in den zomer, en hem zal niet gegeven wordenGa naar voetnoot4). |
5. Sicut aqua profunda, sic consilium in corde viri: sed homo sapiens exhauriet illud. | 5. Gelijk water in de diepte, zoo is het ontwerp in het hart van den man; maar een verstandig mensch weet het er uit op te diepenGa naar voetnoot5). |
6. Multi homines misericordes vocantur: virum autem fidelem quis inveniet? | 6. Vele menschen hebben den naam van barmhartig te zijn; maar een trouwhartig man, - wie kan dien vindenGa naar voetnoot6)? |
7. Justus, qui ambulat in simplicitate sua, beatos post se filios derelinquet. | 7. De rechtvaardige, die wandelt in zijne onschuld, zal gelukkige kinderen achterlatenGa naar voetnoot7). |
8. Rex, qui sedet in solio judicii, dissipat omne malum intuitu suo. | 8. Een koning, die gezeten is op den rechterstoel, doet al het kwaad uiteenstuiven door zijn aanblikGa naar voetnoot8). |
9. Quis potest dicere: Mundum est cor meum, purus sum a peccato? III Reg. VIII 46; II Par. VI 36; Eccles. VII 21; I Joann. I 8. | 9. Wie kan zeggen: Zuiver is mijn hart, rein ben ik van zondeGa naar voetnoot9)? |
10. Pondus et pondus, mensura et mensura: utrumque abominabile est apud Deum. Supra XI 1; Infra 23. | 10. Tweeërlei gewicht, tweeërlei maat, beiden zijn een gruwel voor GodGa naar voetnoot10). |
11. Ex studiis suis intelligitur puer, si munda et recta sint opera ejus. | 11. Uit de neigingen van het kind kan men opmaken, of zijne werken rein en rechtschapen zullen zijnGa naar voetnoot11). |
[pagina 91]
12. Aurem audientem, et oculum videntem, Dominus fecit utrumque. | 12. Het oor, dat hoort, en het oog, dat ziet: de Heer heeft ze beiden gemaaktGa naar voetnoot12). |
13. Noli diligere somnum, ne te egestas opprimat: aperi oculos tuos, et saturare panibus. | 13. Heb toch den slaap niet lief, opdat armoede u niet overvalle; houd uwe oogen open, en gij zult u verzadigen met broodGa naar voetnoot13). |
14. Malum est, malum est, dicit omnis emptor: et cum recessit, tunc gloriabitur. | 14. Het deugt niet, het deugt niet, zegt elkeen, die koopt; maar als hij heengegaan is, dan gaat hij er groot opGa naar voetnoot14). |
15. Est aurum, et multitudo gemmarum: et vas pretiosum labia scientiae. | 15. Er is goud en een schat van edelgesteenten; maar een kostbaar kleinood zijn lippen der wetenschapGa naar voetnoot15). |
16. Tolle vestimentum ejus, qui fidejussor exstitit alieni, et pro extraneis aufer pignus ab eo. Infra XXVII 13. | 16. Neem het kleed van hem, die borg is gebleven voor eenen ander, en ten overstaan van vreemden leg beslag op zijn onderpandGa naar voetnoot16). |
17. Suavis est homini panis mendacii: et postea implebitur os ejus calculo. | 17. Zoet is wel voor den mensch het brood der logen; maar later heeft hij den mond vol steengruisGa naar voetnoot17). |
18. Cogitationes consiliis roborantur: et gubernaculis tractanda sunt bella. | 18. Plannen krijgen vastheid door beraad; en oorlogen moeten met beleid gevoerd wordenGa naar voetnoot18). |
19. Ei, qui revelat mysteria, et ambulat fraudulenter, et dilatat labia sua, ne commiscearis. | 19. Vermijd den omgang met hem, die geheimen openbaart en bedrieglijk wandelt en zijne lippen wijd openzetGa naar voetnoot19). |
20. Qui maledicit patri suo, et | 20. Die zijnen vader en zijne moe- |
[pagina 92]
matri, exstinguetur lucerna ejus in mediis tenebris. Exod. XXI 17; Lev. XX 9; Matth. XV 4. | der vloekt, diens lamp zal worden uitgebluscht midden in de duisternisGa naar voetnoot20). |
21. Hereditas, ad quam festinatur in principio, in novissimo benedictione carebit. | 21. Eene erfenis, waarnaar men overijld haakt in den beginne, zal op het einde den zegen dervenGa naar voetnoot21). |
22. Ne dicas: Reddam malum: exspecta Dominum, et liberabit te. Rom. XII 17; I Thess. V 15; I Petr. III 9. | 22. Zeg niet:. Ik zal het kwaad vergelden; verbeid den Heer, en Hij zal u reddenGa naar voetnoot22). |
23. Abominatio est apud Dominum pondus et pondus: statera dolosa non est bona. | 23. Een gruwel voor den Heer is tweeërlei gewicht; eene bedrieglijke weegschaal is niet goedGa naar voetnoot23). |
24. A Domino diriguntur gressus viri: quis autem hominum intelligere potest viam suam? | 24. Door den Heer worden 's menschen schreden bestierd; wie toch onder de menschen kan zijnen weg kennenGa naar voetnoot24)? |
25. Ruina est homini devorare sanctos, et post vota retractare. | 25. Verderfelijk is het voor den mensch, zich aan heiligen te vergrijpen, en afgelegde geloften te herroepenGa naar voetnoot25). |
26. Dissipat impios rex sapiens, et incurvat super eos fornicem. | 26. Een wijs koning drijft de goddeloozen uiteen, en hij welft over hen den zegeboogGa naar voetnoot26). |
27. Lucerna Domini spiraculum hominis, quae investigat omnia secreta ventris. | 27. Eene lamp des Heeren is 's menschen geest, en zij doorvorscht alle verborgenheden van zijn binnensteGa naar voetnoot27). |
[pagina 93]
28. Misericordia, et veritas custodiunt regem, et roboratur clementia thronus ejus. | 28. Goedertierenheid en waarheid behoeden den koning, en door goedheid wordt zijn troon geschraagdGa naar voetnoot28). |
29. Exsultatio juvenum, fortitudo eorum: et dignitas senum canities. | 29. De roem der jongelingen is hunne kracht; en de luister der hoogbedaagden is hunne grijsheidGa naar voetnoot29). |
30. Livor vulneris absterget mala: et plagae in secretioribus ventris. | 30. Blauwe striemen en slagen in de diepten der ingewanden nemen het kwaad wegGa naar voetnoot30). |
- voetnoot1)
- Wijn en sterke dranken prikkelen de dierlijke en woeste lusten in den mensch, en maken hem afkeerig van het hoogere en bovenzinnelijke. Vgl. Eph. V 18. Hebr. Een spotter is de wijn, een luidruchtige de geestrijke drank; en een ieder, die zich daarin verloopt, enz. Misbruik van sterken drank doet spotten met God en het heilige, maakt overmoedig en onontvankelijk voor de wijsheid.
- voetnoot2)
- Zondigt tegen zijne ziel, d.i. brengt zijn leven in gevaar, vooral bij eenen Oosterschen alleenheerscher. Vgl. XVI 14; XIX 12.
- voetnoot3)
- Maar allen enz. Hebr.: maar elke dwaas twist, of laat de tanden zien. Die zich vrijwaart voor twisten, is waarlijk wijs, en eer zal hem ten deel vallen; maar de dwazen mengen zich in allerlei twisten, en worden daardoor ook gewikkeld in alle smaadheden. Vgl. XVII 11, 14; XVIII 6.
- voetnoot4)
- Frigus is niet zoozeer de koude, als wel de regenachtige najaarstijd, waarin geploegd en gezaaid moet worden. Zoo iemand niet wil werken, dat hij ook niet ete. II Thess. III 10.
- voetnoot5)
- Het is niet gemakkelijk water te putten uit eene in de diepte verborgen bronwel; zoo liggen ook de geheime ontwerpen in het hart van den man; maar een wijs, scherpzinnig mensch weet dikwerf ook die geheimen te leeren kennen.
- voetnoot6)
- Hebr. ‘Velen roemen, ieder voor zich, hunne barmhartigheid’. Bij velen bestaan medelijden en hulpvaardigheid meer in woorden dan in daden. Vgl. I Joan. III 18.
- voetnoot7)
- Een talrijk nakroost was in het O. Verbond eene belooning voor de deugd; hoeveel te meer als die kinderen gelukkig mogen zijn; vgl. XIII 22; XIV 26; Ps. CXI 2.
- voetnoot8)
- Als een koning, in het Oosten tevens opperste rechter, gezeten is op den rechterstoel, slechts toont het recht te willen handhaven, zal hij niet vele vonnissen behoeven te vellen; het toezicht, door hem uitgeoefend, het ontzag voor zijne rechtspraak zal veel kwaad voorkomen.
- voetnoot9)
- Het getuigenis, door Salomon afgelegd bij de inwijding van den tempel (vgl. III Reg. VIII 46), moet ieder kind van Adam, in zonde geboren, naar waarheid herhalen. Vgl. I Joan. I 8.
- voetnoot10)
- Vgl. v. 23; XI 1. - De H. Gregorius de Groote past dit vers ook toe op de verschillende wijze, waarop de mensch dikwerf zichzelven en anderen beoordeelt: afkeuren en bestraffen in anderen wat men verontschuldigt in zichzelven. Vgl. XVII 15.
- voetnoot11)
- Kinderen plegen niet te veinzen; uit hunnen omgang, hunne spelen enz. kan men gemakkelijk opmaken, welke goede of kwade neigingen er sluimeren in het hart. Het is de plicht van ouders en overheden het goede vroegtijdig aan te kweeken, het kwade te onderdrukken en het karakter te vormen voor de toekomst. Vgl. XXII 6.
- voetnoot12)
- Herinnering aan Gods alwetendheid; vgl. Ps. XCIII 9.
- voetnoot13)
- Eene waarschuwing tegen luiheid, eene vermaning tot arbeidzaamheid. Aperi, saturare: bij dergelijken dubbelen imperatief duidt de eerste de voorwaarde, de tweede het gevolg aan.
- voetnoot14)
- Eene waarschuwing tot omzichtigheid in den handel. Zoolang de koop niet gesloten is, spreekt de kooper slechts over de gebreken der aangeboden koopwaar; des te meer zal hij later hare waarde roemen.
- voetnoot15)
- Is reeds het bezit der wijsheid een schat, kostbaarder dan al het aardsche (vgl. III 14, 15; VIII 11), hoeveel te meer, als men van die wijsheid en wetenschap op gepaste wijze aan anderen weet mede te deelen. Vgl. XVI 21.
- voetnoot16)
- Eene zijdelingsche waarschuwing tegen het lichtvaardig borgen (vgl. VI 1 volg.). Wat tegenover eenen armen schuldenaar niet geoorloofd was (vgl. Exod. XXII 26; Deut. XXIV 10 volg.), wordt hier aanbevolen tegenover iemand, die door eigen lichtzinnigheid borg is gebleven voor vreemden. Neem zelfs zijn kleed of welk onderpand ook, om betaling te verkrijgen.
- voetnoot17)
- Wat door logen of bedrog verkregen wordt, is gelijk aan eene spijs, die als de verboden vrucht aanvankelijk zoet moge zijn, maar toch eenen hoogst onaangenamen nasmaak achterlaat.
- voetnoot18)
- Elke onderneming moet rijpelijk overwogen en met beleid uitgevoerd worden.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘Die met nieuwtjes of lasterpraatjes rondgaat, openbaart wat geheim is; houd u derhalve niet op met iemand, die zijne lippen wijd openzet’. Omgang met praatzieke, lichtzinnige menschen is gevaarlijk wat hun is toevertrouwd, kunnen zij niet zwijgen.
- voetnoot20)
- Bij de Wet (vgl. Exod. XXI 17; Levit. XX 9) was de doodstraf bepaald voor het ontaarde kind, dat zijne ouders vervloekte; niet op deze wet wordt hier gedoeld, maar op de wrekende hand Gods, die het kind zal treffen. De lamp is niet slechts het zinnebeeld van leven, maar ook van geluk en zegen, die lamp zal worden uitgebluscht midden in de duisternis, juist dan, wanneer men Gods zegen het meest noodig heeft.
- voetnoot21)
- Deze spreuk kan geleidelijk aan de voorgaande worden toegevoegd: kinderen, die verlangen naar den dood der ouders om in een erfbezit te treden, zullen geenen zegen inoogsten.
- voetnoot22)
- God is de wreker van het onrecht; aan Hem de wraak. Vgl. Rom. XII 17-19.
- voetnoot23)
- Vgl. v. 10. Niet goed, d.i. zeer slecht.
- voetnoot24)
- De mensch kan bij hetgeen hem overkomt in zijne kortzichtigheid dikwerf oorzaken en gevolgen niet kennen; in zijne zwakheid kan hij den gang van zaken niet regelen naar eigen inzicht en willekeur. Maar daarbij moet de gedachte hem troosten en sterken, dat God zijne schreden bestiert, en dat aan hen, die God liefhebben, alles ten goede medewerkt. Vgl. XIX 21; Ps. XXXVI 23; Rom. VIII 28.
- voetnoot25)
- Het Hebr. kan vertaald worden: Een strik is het voor den mensch ondoordacht te zeggen ‘Heilig’, en na (het afleggen van) geloften zich te beraden. Heilig is dan eene soortgelijke uitdrukking als corban (vgl. Marc. VII 11), waardoor iets aan God werd toegewijd; derhalve eene waarschuwing tegen lichtvaardigheid in het afleggen van geloften. De lezing der Vulgaat werd door de HH. Vaders gebezigd, om de straf Gods aan te kondigen over de vervolgers der Kerk, die zich aan de heiligen vergrepen.
- voetnoot26)
- Den zegeboog, of wellicht den kerker. Hebr.: ‘Een wijs koning want de goddeloozen en drijft over hen het rad’ van den dorschwagen. Het beeld is ontleend aan de wijze van dorschen bij de Israëlieten (vgl. Is. XXVIII 27, 28; XLI 15), en duidt de gestrenge straffen aan, waarmede een wijs koning de goddeloozen tuchtigt.
- voetnoot27)
- 's Menschen geest is eene lamp, door God ontstoken; bij het licht dier lamp kan de mensch de geheime begeerten des harten, de beweegredenen zijner daden kennen en beiden regelen naar de wet Gods; bij het licht dier lamp zal hij eens geoordeeld worden. Vgl. Rom. II 15.
- voetnoot28)
- Goedertierenheid, mildheid in het bestuur, waarheid, d.i. trouw aan de hooge beginselen van waarheid en recht, en aan het koninklijk woord, goedheid, oprechte, ware liefde tot het volk: zij wekken gevoelens van liefde en aanhankelijkheid bij het volk, zij vormen de trouwste lijfwacht des konings, den hechtsten steun van zijnen troon.
- voetnoot29)
- Iedere leeftijd heeft zijne voorrechten en plichten; gelijk slechts achtbare grijsheid den hoogbedaagden eene eerekroon is (vgl. XVI 31), zoo is ook frissche lichaamskracht een sieraad voor den jongeling, als zij gepaard gaat met hooge zedelijke kracht.
- voetnoot30)
- Ons spreekwoord zegt: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Met andere woorden wordt hier ongeveer hetzelfde aangeduid: blauwe striemen, d.i. harde tuchtiging des lichaams, en slagen enz., d.i. ernstige, inwendige versterving, zullen het kwaad, de doodelijke kwaal der ziel, wegnemen en genezen.