De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Melior est pauper, qui ambulat in simplicitate sua, quam dives torquens labia sua, et insipiens. | 1. Beter is een arme, die wandelt in zijne oprechtheid, dan een rijke, die zijne lippen verdraait en een dwaas isGa naar voetnoot1). |
2. Ubi non est scientia animae, non est bonum: et qui festinus est pedibus, offendet. | 2. Waar doorzicht ontbreekt aan de ziel, daar is geen heil; en die met overijling voortloopt, zal struikelenGa naar voetnoot2). |
3. Stultitia hominis supplantat gressus ejus: et contra Deum fervet animo suo. | 3. 's Menschen eigen dwaasheid brengt zijne schreden aan het wankelen; en tegen God wrokt hij in zijn hartGa naar voetnoot3). |
4. Divitiae addunt amicos plurimos: a paupere autem et hi, quos habuit, separantur. | 4. Rijkdom brengt nieuwe vrienden aan in menigte; van den arme daarentegen, - zelfs zij, die hij bezat, trekken zich terugGa naar voetnoot4). |
5. Testis falsus non erit impunitus: et qui mendacia loquitur, non effugiet. Dan. XIII 61. | 5. Een valsch getuige blijft niet ongestraft, en die leugentaal spreekt, zal niet ontkomenGa naar voetnoot5). |
[pagina 86]
6. Multi colunt personam potentis, et amici sunt dona tribuentis. | 6. Velen brengen hulde aan den persoon van den machtige, en zijn de vrienden van dengene, die geschenken uitdeeltGa naar voetnoot6). |
7. Fratres hominis pauperis oderunt eum: insuper et amici procul recesserunt ab eo.
Qui tantum verba sectatur, nihil habebit: |
7. De broeders van den armen man toonen hem hunnen afkeer; bovendien trekken ook zijne vrienden zich verre van hem terug.
Die alleen jacht maakt op woorden, zal niets verkrijgenGa naar voetnoot7); |
8. Qui autem possessor est mentis, diligit animam suam, et custos prudentiae inveniet bona. | 8. maar die zich in het bezit stelt van verstand, heeft zijne ziel lief; en die voorzichtigheid betracht, zal heil vindenGa naar voetnoot8). |
9. Falsus testis non erit impunitus: et qui loquitur mendacia, peribit. | 9. Een valsch getuige blijft niet ongestraft, en die leugentaal spreekt, zal te gronde gaanGa naar voetnoot9). |
10. Non decent stultum deliciae: nec servum dominari principibus. | 10. Het voegt den dwaze niet in weelde te leven, noch den slaaf te heerschen over vorstenGa naar voetnoot10). |
11. Doctrina viri per patientiam noscitur: et gloria ejus est iniqua praetergredi. | 11. Iemands wijsheid kent men aan zijne lankmoedigheid, en het is hem tot eer over verongelijkingen heen te stappenGa naar voetnoot11). |
12. Sicut fremitus leonis, ita et regis ira: et sicut ros super herbam, ita et hilaritas ejus. | 12. Als het brullen van eenen leeuw, zoo is des konings gramschap; en als de dauw op het jeugdig groen, zoo is zijne opgeruimdheidGa naar voetnoot12). |
13. Dolor patris, filius stultus: et tecta jugiter perstillantia, litigiosa mulier. | 13. Een dwaze zoon is zijns vaders hartzeer; en een twistziek wijf is een dak, dat gestadig doorlektGa naar voetnoot13). |
14. Domus, et divitiae dantur a | 14. Huis en rijkdom verkrijgt men |
[pagina 87]
parentibus: a Domino autem proprie uxor prudens. | van zijne ouders; maar van den Heer komt inzonderheid eene verstandige huisvrouwGa naar voetnoot14). |
15. Pigredo immittit soporem, et anima dissoluta esuriet. | 15. Luiheid doet in diepen slaap vallen, en eene vadsige ziel moet honger lijdenGa naar voetnoot15). |
16. Qui custodit mandatum, custodit animam suam: qui autem negligit viam suam, mortificabitur. | 16. Die het gebod bewaart, bewaart zijne ziel; maar die geen acht geeft op zijnen wandel, moet den dood stervenGa naar voetnoot16). |
17. Foeneratur Domino qui miseretur pauperis: et vicissitudinem suam reddet ei. | 17. Die zich ontfermt over den arme, leent aan den Heer; en Hij zal hem zijne goede daad vergeldenGa naar voetnoot17). |
18. Erudi filium tuum, ne desperes: ad interfectionem autem ejus ne ponas animam tuam. | 18. Tuchtig uwen zoon, wanhoop niet; maar laat het niet opkomen in uwe ziel om hem te doodenGa naar voetnoot18). |
19. Qui impatiens est, sustinebit damnum: et cum rapuerit. aliud apponet. | 19. Die doldriftig is, moet daarvoor boeten; en als hij met geweld iets wegneemt, moet hij iets anders in de plaats stellenGa naar voetnoot19). |
20. Audi consilium, et suscipe disciplinam, ut sis sapiens in novissimis tuis. | 20. Luister naar raad en neem terechtwijzing aan, opdat gij in uwe latere dagen wijs moogt zijnGa naar voetnoot20). |
[pagina 88]
21. Multae cogitationes in corde viri: voluntas autem Domini permanebit. | 21. Talrijk zijn de plannen in het hart van den mensch; maar de wil des Heeren blijft onveranderdGa naar voetnoot21). |
22. Homo indigens misericors est: et melior est pauper quam vir mendax. | 22. Een behoeftig mensch heeft mededoogen; en beter is een arme dan een leugenaarGa naar voetnoot22). |
23. Timor Domini ad vitam: et in plenitudine commorabitur, absque visitatione pessima. | 23. De vreeze des Heeren is ten leven; en in overvloed zal men verkeeren zonder door onheil bezocht te wordenGa naar voetnoot23). |
24. Abscondit piger manum suam sub ascella, nec ad os suum applicat eam. Infra XXVI 15. | 24. De luiaard steekt zijne hand onder den oksel, en brengt haar niet aan zijnen mondGa naar voetnoot24). |
25. Pestilente flagellato stultus sapientior erit: si autem corripueris sapientem, intelliget disciplinam. Infra XXI 11. | 25. Tuchtigt gij den verdorvene, dan zal de onervarene wijzer worden; maar geeft gij eene terechtwijzing aan den wijze, dan zal hij wijsheid leerenGa naar voetnoot25). |
26. Qui affligit patrem, et fugat matrem, ignominiosus est et infelix. | 26. Die zijnen vader grieft en zijne moeder wegjaagt, is geschandvlekt en rampzaligGa naar voetnoot26). |
27. Non cesses fili audire doctrinam, nec ignores sermones scientiae. | 27. Houd niet op, mijn zoon, te luisteren naar onderricht, en blijf niet onkundig van de lessen der wijsheidGa naar voetnoot27). |
[pagina 89]
28. Testis iniquus deridet judicium: et os impiorum devorat iniquitatem. | 28. Een valsch getuige spot met het recht; en de mond der goddeloozen zwelgt ongerechtigheid inGa naar voetnoot28). |
29. Parata sunt derisoribus judicia: et mallei percutientes stultorum corporibus. | 29. Strafgerichten zijn bereid voor de spotters en hamerslagen voor het lijf der dwazenGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- Een arme, die wandelt in zijne oprechtheid, wordt door zijnen godsdienstigen wandel gevrijwaard voor vele gevaren en zonden; een rijke daarentegen, die de boosheid des harten openbaart in de valschheid zijner lippen, vindt in zijne rijkdommen eene gelegenheid te meer tot dwaasheden en ongerechtigheden. Vgl. XXVIII 6.
- voetnoot2)
- Geen heil, maar wel allerlei ongelukken zijn te wachten, waar eene zaak onbezonnen en met overijling wordt ondernomen.
- voetnoot3)
- Waar de mensch zijnen val, zijn ongeluk aan eigen dwaasheid heeft te wijten, gebeurt het niet zelden, dat hij in nog grootere boosheid de schuld daarvan aan God zou willen geven. Vgl. Eccli. XV 11 volg.; Ezech. XVIII 25 volg.; XXXIII 17 volg.; Jac. I 13.
- voetnoot4)
- Vgl. XIV 20; Eccli. XXXVII 4.
- voetnoot5)
- Vgl. v. 9; VI 19; XIV 5.
- voetnoot6)
- De rijken en machtigen kunnen zich door gunsten en geschenken tal van vleiers en vrienden verwerven. Daarentegen (v. 7) wordt de arme zelfs door zijne bloedverwanten, hoeveel te meer (Hebr.) door zijne vrienden, verlaten. Vgl. v. 4.
- voetnoot7)
- Die alleen enz. Hebr.: ‘Hij jaagt woorden na, zij zijn niets’, of naar eene andere lezing: ‘hij heeft ze’. Terwijl deze woorden in het Hebr. waarschijnlijk slechts een overgebleven deel van eene zelfstandige spreuk zijn, worden zij in de Vulgaat met de volgende spreuk verbonden. De zin is: Die enkel jacht maakt op woorden, zich verlaat op schoone beloften, mag dat ijdel genot bevredigd zien; verder zal hij ook niets verkrijgen dan teleurstelling.
- voetnoot8)
- Tegenover het ijdel genot van schoone woorden wordt geplaatst het blijvend geluk, verkregen uit het streven naar en het beoefenen van de wijsheid.
- voetnoot9)
- Vgl. v. 5.
- voetnoot10)
- De zedelijk dwaze zou, in weelde levend, slechts tot grootere ongerechtigheden vervallen; evenzeer zou de slaaf, zijnen slavenaard behoudend, slechts tot nadeel van zichzelven en van anderen tot eene hooge waardigheid verheven worden.
- voetnoot11)
- Het is een teeken van wijsheid lankmoedig te zijn in lijden en tegenspoed, en verongelijkingen ongemerkt voorbij te laten gaan. Vgl. XIV 29; XVI 32.
- voetnoot12)
- Vgl. XVI 14, 15; XX 2. Zijne opgeruimdheid, Hebr. zijn welgevallen.
- voetnoot13)
- Vgl. X 1; XVII 21, 25; XXVII 15.
- voetnoot14)
- Aardsche goederen kunnen eene gave Gods zijn; zij kunnen ook door goeden en kwaden bij erfenis verkregen worden; maar eene brave, verstandige huisvrouw, die groote waarborg van vrede en geluk, is inzonderheid eene kostbare gave, waarmede God zijne trouwe dienaren begiftigt. Vgl. XVIII 22; Eccli. XXVI 3. Inzonderheid is een verklarend bijvoegsel van de Vulgaat.
- voetnoot15)
- Luiheid ontzenuwt den mensch en brengt hem in eenen toestand van verdooving, die het hervatten van den arbeid steeds moeilijker maakt. Vgl. VI 10, 11; X 4; XVIII 8, 9.
- voetnoot16)
- Het onderhouden van het gebod, de geboden Gods, is de eenige weg ten leven; vgl. V 23; XV 10; XVI 17; Matth. XIX 17.
- voetnoot17)
- De H. Schrift, zoo spreekt ongeveer de H. Basilius, kent den hebzuchtigen aard van den mensch; daarom zegt zij niet: die zich over den arme ontfermt, geeft aan God, maar belegt bij God, geeft op rente aan God, opdat de mensch door het vooruitzicht op winst gestemd zou worden tot barmhartigheid. Vgl. XIV 31; Matth. XXV 40.
- voetnoot18)
- Eene les van wijze opvoedkunde: men moet het kind met zachtheid, zorgvuldigheid en volharding terechtwijzen, zonder ontmoedigd te worden of tot overmatige gestrengheid over te gaan. Wanhoop niet, Hebr. terwijl (of want) er nog hoop is.
- voetnoot19)
- Naar de Vulgaat moet de doldriftige boeten voor zijne opvliegendheid, te meer als hij in zijn drift met geweld iets heeft weggenomen. - En als hij enz., Hebr. ‘want als gij (hem) zoudt uitredden, zult gij het nog meer moeten doen’, d.i. vergeefs zoudt gij trachten den doldriftige te vrijwaren voor, of te redden uit den neteligen toestand, waarin hij zich door zijne dwaasheid heeft gebracht; zoo iemand moet op gevoelige wijze, door eigen schade en schande wijs worden; hoe eer zulks gebeurt, des te beter is het. Wellicht zou naar dezen zin de Vulgaat verstaan kunnen worden: en als hij zich uitredt, zal er iets anders voor in de plaats komen.
- voetnoot20)
- Les aan jongelieden om vroegtijdig de wijsheid te beoefenen; vgl. VIII 33; XII 15. In uwe latere dagen, eigenlijk in uwe laatste dagen; de wijsheid leert ons juist allereerst goed te leven, opdat wij daardoor ook zouden leeren goed te sterven.
- voetnoot21)
- Het wisselende, wankelende in de plannen van den mensch, geplaatst tegenover het eeuwig onveranderlijke in het raadsbesluit Gods. Anderen vertalen permanebit met ‘komt tot stand’: de mensch wikt, God beschikt; vgl. XVI 1, 9.
- voetnoot22)
- Een behoeftige heeft door eigen ondervinding het harde lot van den lijdende leeren kennen, maar daardoor ook geleerd medelijden te hebben met anderen; vgl. Hebr. II 17. Ondanks zijne armoede zal hij dikwerf beter anderen bijstaan in hunnen nood dan een leugenaar, een rijke, die zijne hardvochtigheid onder allerlei voorwendsels verbergt. Hebr.: ‘De begeerte van eenen mensch’ of volgens anderen ‘het begeerlijke, het sieraad van eenen mensch, is zijne weldadigheid’, d.i. de gezindheid des harten, de begeerte om wel te doen is het wezenlijke bij de beoefening der weldadigheid, zij geeft aan de daad hare waarde en hare verdienste.
- voetnoot23)
- Vgl. X 27; XIV 26, 27. De vreeze Gods schenkt rust en tevredenheid, en onder Gods hoede tevens een gevoel van veiligheid en geluk. Men, d.i. een ieder, die in de vreeze Gods wandelt.
- voetnoot24)
- Vgl. XXVI 15. Naar Vulgaat en Septuagint is de zin: die niet werkt, zal ook niet eten. Onder den oksel, Hebr. in den schotel: in het Oosten gebruikt men geene borden, men eet uit den schotel; den luiaard is het te groote moeite om de spijs aan den mond te brengen. Treffende voorstelling van den luiaard vooral in het Oosten, waar de mensch bij mindere behoefte aan voedsel, des te meer aan luiheid is blootgesteld.
- voetnoot25)
- Is eene terechtwijzing vruchteloos voor den verdorvene, Hebr. den spotter, daarom mag zij niet achterwege blijven; anderen, nog onervaren op het pad der wijsheid, zullen er door gewaarschuwd worden. Vgl. I Tim. V 20. Maar bij den wijze zal eene terechtwijzing niet slechts tot heil van anderen, maar ook van hem zelven strekken.
- voetnoot26)
- Vgl. X 1. Hebr.: Die zijnen vader te gronde richt.... is een zoon, die schande en smaad brengt.
- voetnoot27)
- In het Hebr. ontbreekt non; dan is de zin ironisch: laat af, mijn zoon, te luisteren naar onderricht, om (vrij en ongehinderd) af te dwalen van de lessen der wijsheid.
- voetnoot28)
- Een valsch getuige lacht om recht en gerechtigheid; hij bekommert zich niet om het onrechtvaardig vonnis, dat wegens zijn getuigenis wordt geveld; integendeel ongerechtigheid wordt voor hem als een geliefkoosd voedsel. Vgl. X 23; Job XV 16.
- voetnoot29)
- Menschelijk en goddelijk recht zal eindelijk wraak oefenen over de halsstarrige boosheid van spotters en goddeloozen.