De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVIII.
|
1. Occasiones quaerit qui vult recedere ab amico: omni tempore erit exprobrabilis. | 1. Die wil breken met eenen vriend, zoekt naar gelegenheden; voor immer geeft hij zich aan verachting prijsGa naar voetnoot1). |
2. Non recipit stultus verba prudentiae: nisi ea dixeris quae versantur in corde ejus. | 2. De dwaas neemt woorden van wijsheid niet aan, maar alleen als gij datgene bespreekt, wat er omgaat in zijn hartGa naar voetnoot2). |
3. Impius, cum in profundum venerit peccatorum, contemnit: sed | 3. Als een goddelooze in eenen afgrond van zonden is gevallen, dan |
[pagina 82]
sequitur eum ignominia et opprobrium. | spot hij; maar smaad en schande achtervolgen hemGa naar voetnoot3). |
4. Aqua profunda verba ex ore viri: et torrens redundans fons sapientiae. Infra XX 5. | 4. Diepe wateren zijn de woorden uit den mond van eenen man; en eene overstroomende beek is hetgeen ontwelt aan de wijsheidGa naar voetnoot4). |
5. Accipere personam impii non est bonum, ut declines a veritate judicii. | 5. Het is niet goed den persoon van den goddelooze aan te zien, om af te wijken van de waarheid in het gerichtGa naar voetnoot5). |
6. Labia stulti miscent se rixis: et os ejus jurgia provocat. | 6. De lippen van den dwaas mengen zich in gekijf; en zijn mond lokt vechtpartijen uitGa naar voetnoot6). |
7. Os stulti contritio ejus: et labia ipsius, ruina animae ejus. | 7. De mond van den dwaas is hem ten verderve; en zijne lippen zijn de ondergang zijner zielGa naar voetnoot7). |
8. Verba bilinguis, quasi simplicia: et ipsa perveniunt usque ad interiora ventris.
Pigrum dejicit timor: animae autem effeminatorum esurient. |
8. De woorden van den dubbeltongige hebben eenen schijn van oprechtheid; en zij dringen door tot in het binnenste van het hartGa naar voetnoot8).
Bangheid ontzenuwt den luiaard; maar hongeren zullen zij, de weekelingenGa naar voetnoot9). |
9. Qui mollis et dissolutus est in | 9. Die traag en vadsig is in zijnen |
[pagina 83]
opere suo, frater est sua opera dissipantis. | arbeid, is een broeder van hem, die zijn werkloon verkwistGa naar voetnoot10). |
10. Turris fortissima, nomen Domini: ad ipsum currit justus, et exaltabitur. | 10. Een allersterkste toren is de naam des Heeren; tot Hem ijlt de rechtvaardige, en hij staat op eene verheven plaatsGa naar voetnoot11). |
11. Substantia divitis urbs roboris ejus, et quasi murus validus circumdans eum. | 11. De have van den rijke is voor hem eene sterke stad, en als een stevige muur, die hem omringtGa naar voetnoot12). |
12. Antequam conteratur, exaltatur cor hominis: et antequam glorificetur, humiliatur. | 12. Alvorens gebroken te worden verheft zich het hart van den mensch; en eer hij verheerlijkt wordt, vernedert hij zichGa naar voetnoot13). |
13. Qui prius respondet quam audiat, stultum se esse demonstrat, et confusione dignum. Eccli. XI 8. | 13. Die antwoord geeft, voordat hij heeft toegeluisterd, toont dat hij dwaas is en beschaming verdientGa naar voetnoot14). |
14. Spiritus viri sustentat imbecillitatem suam: spiritum vero ad irascendum facilem quis poterit sustinere? | 14. De geest van een man geeft steun aan zijne zwakheid; maar een geest, die licht in toorn ontvlamt, - wie kan dien verdragenGa naar voetnoot15). |
15. Cor prudens possidebit scientiam: et auris sapientium quaerit doctrinam. | 15. Een verstandig hart zal wijsheid verwerven; en het oor der wijzen streeft naar kennisGa naar voetnoot16). |
16. Donum hominis dilatat viam ejus, et ante principes spatium ei facit. | 16. 's Menschen geschenk maakt hem ruim baan, en verschaft hem toegang tot de vorstenGa naar voetnoot17). |
17. Justus, prior est accusator sui: venit amicus ejus, et investigabit eum. | 17. De rechtvaardige beschuldigt zich zelven het eerst; komt zijn vriend, dan mag deze hem uitvorschenGa naar voetnoot18). |
[pagina 84]
18. Contradictiones comprimit sors, et inter potentes quoque dijudicat. | 18. Geschillen beslecht het lot, en zelfs tusschen machtigen doet het uitspraakGa naar voetnoot19). |
19. Frater, qui adjuvatur a fratre, quasi civitas firma: et judicia quasi vectes urbium. | 19. Een broeder, die door zijnen broeder geholpen wordt, is als eene sterke veste; en overleggingen zijn als de grendels der stedenGa naar voetnoot20). |
20. De fructu oris viri replebitur venter ejus: et genimina labiorum ipsius saturabunt eum. | 20. Van de vrucht van zijnen mond zal een ieder zich den buik vullen; en de voortbrengselen zijner lippen zullen hem verzadigenGa naar voetnoot21). |
21. Mors, et vita in manu linguae: qui diligunt eam, comedent fructus ejus. | 21. Dood en leven zijn in de macht der tong; die haar liefhebben zullen eten van hare vruchtGa naar voetnoot21). |
22. Qui invenit mulierem bonam, invenit bonum: et hauriet jucunditatem a Domino.
Qui expellit mulierem bonam, expellit bonum: qui autem tenet adulteram, stultus est et impius. |
22. Die eene goede huisvrouw gevonden heeft, die heeft geluk gevonden; en hij zal vreugde erlangen van den HeerGa naar voetnoot22).
Die eene goede huisvrouw verstoot, verstoot het geluk; maar die een overspelige behoudt, is dwaas en goddeloos. |
23. Cum obsecrationibus loquetur pauper: et dives effabitur rigide. | 23. Al smeekende spreekt de arme, maar de rijke geeft een barsch bescheidGa naar voetnoot23). |
[pagina 85]
24. Vir amabilis ad societatem, magis amicus erit, quam frater. | 24. Een mensch, die beminnelijk is in de samenleving, zal in hoogere mate vriend zijn dan een broederGa naar voetnoot24). |
- voetnoot1)
- Die aan eigen grillen toegevend naar gelegenheden zoekt, om onder nietige voorwendsels te breken met eenen vriend, geeft zich voor immer prijs aan verachting. Het Hebr. wordt verschillend vertaald en verklaard; wellicht is daar de zin: die zich afzondert, de egoïst, zoekt bevrediging van eigen lusten en geraakt in strijd met alle gezond verstand.
- voetnoot2)
- De dwaas gruwt van den omgang met wijzen (vgl. XV 12); hij heeft ook geen begrip van de hooge lessen der wijsheid; vgl. I Cor. II 14. Hebr. ‘De dwaas heeft geen welgevallen aan wijsheid, maar wel aan het blootleggen van zijn hart’.
- voetnoot3)
- De goddelooze, die door tal van zonden de wroeging des gewetens heeft gesmoord, komt door Gods rechtvaardige straf in eenen toestand van verblinding en verharding, zoodat hij nog lacht en spot in zijne ellende. Die halsstarrigheid belet zijne bekeering en levert hem over aan smaad en schande in dit leven, en eens aan Gods straffende gerechtigheid. Hebr.: ‘Als een goddelooze komt, dan komt ook spotternij, en met de schande smaad’, hetgeen doelt op het onafscheidelijk verband, dat er bestaat tusschen de zonde van den goddelooze en zijne spotternijen en schandelijke daden tegen anderen.
- voetnoot4)
- In het Hebr. vormen beide versleden éénen zin: ‘Diepe wateren zijn de woorden uit den mond van eenen man, eene overstroomende beek, eene bron van wijsheid’. De woorden van eenen man in den waren zin des woords, van eenen wijze, zijn als diepe wateren, diep van zin, helder en klaar; als eene bron, aan de wijsheid ontweld, verfrisschen zij geest en hart, en als eene overstroomende beek zijn zij rijk aan leering.
- voetnoot5)
- Het is niet goed, d.i. het is zeer slecht, den persoon van den goddelooze aan te zien, ter wille van zijne macht, rijkdommen enz., partij voor hem te trekken, en zoo af te wijken van de waarheid, of, gelijk het Hebr. zegt, den rechtvaardige, den onschuldige, af te wijzen in het gericht.
- voetnoot6)
- In plaats van naar best vermogen den twist bij te leggen, vuurt hij dien nog meer aan door zijne ophitsende taal; vgl. XV 18.
- voetnoot7)
- De ondergang zijner ziel, Hebr. een valstrik voor zijne ziel. Vgl. X 14; XII 13; XIII 3.
- voetnoot8)
- De dubbeltongige, de valschaard, neemt den schijn aan, als wil hij slechts de zegepraal van deugd en godsdienst bevorderen, en zoo dringen zijne woorden ongemerkt door in het hart en vervalschen het oordeel van ieder, die er argeloos naar luistert. Hebr. wellicht: ‘De woorden van den oorblazer zijn als lekkernijen en zij dalen af tot in de diepten van den buik’, d.i. als lekkere beten worden zij gretig ingezwolgen: eene waarschuwing tegen het aanhooren van laster en kwaadspreken.
- voetnoot9)
- Deze spreuk staat in het Hebr. niet hier, maar ongeveer in denzelfden zin XIX 15. De luiaard is bang voor alle inspanning, huivert voor allen arbeid; maar hij zal voor zijne luiheid moeten boeten; vgl. II Thess. III 10.
- voetnoot10)
- Luiheid en verkwisting zijn onder dit opzicht aan elkander verwant, dat zij beiden dezelfde ellende, armoede voortbrengen.
- voetnoot11)
- Wat de naam des Heeren, Jehovah, was voor de Israëlieten, dat is de zoete naam Jesus voor de Christenen, een sterke toren tegen alle vijanden, eene veilige toevlucht in allen nood. Tot Hem, Hebr. daarheen. Op eene verheven plaats, d.i. veilig, verheven boven gevaren.
- voetnoot12)
- Vgl. X 15. Die hem omringt, Hebr. in zijne verbeelding; terwijl de rechtvaardige in werkelijkheid een veilig toevluchtsoord vindt in den naam des Heeren (v. 10), meent de rijke in zijne schatten eene sterke veste te hebben gevonden, maar het is ook alleen in zijne verbeelding.
- voetnoot13)
- Vgl. XI 2; XV 33; XVI 18.
- voetnoot14)
- Overijlde antwoorden toonen kortzichtigheid en brengen dikwerf beschaming.
- voetnoot15)
- Een man, bezield met eenen mannelijken geest, weet uit dien geest de kracht te putten, om, gedrukt door eigen zwakheden, niet ontmoedigd of ongeduldig te worden; maar wie kan zijn geduld bewaren tegenover iemand, die bij iedere tegenspraak in toorn ontvlamt? Hebr. ‘De geest van eenen man verdraagt eigen zwakheid, maar een gebroken geest, - wie kan dien opbeuren’; d.i. zoo lang de geest wakker en moedig is, weet iemand met geduld eigen zwakheden te overwinnen; maar als de geest gebroken is, is geene menschelijke kracht in staat zoo iemand op te beuren.
- voetnoot16)
- Vgl. XIV 33; XV 14.
- voetnoot17)
- Naar Oostersche zeden, om niet zonder geschenken voor den vorst te verschijnen; vgl. I Reg. X 27; III Reg. IV 21; Matth. II 11.
- voetnoot18)
- De rechtvaardige erkent zonder moeite eigen ongelijk, en is daardoor bereid ook een onderzoek te ondergaan en eene terechtwijzing aan te nemen van eenen vriend, die hem voor afdwaling wil behoeden. Hebr.: ‘Gerecht is de eerste in zijn twistgeding, dan komt zijn naaste en vorscht hem uit’; d.i. zoolang iemand zijne zaak bepleit, schijnt het recht aan zijne zijde te zijn, maar de zaak wordt soms geheel anders als de tegenpartij optreedt, de bewijsvoering van den eerste weerspreekt of vernietigt enz. Derhalve: hoor beide partijen, eer gij een oordeel uitspreekt.
- voetnoot19)
- Waar geene gelegenheid is om naar wet en recht een einde te maken aan geschillen, is het lot een geschikt middel om ze te beslechten; daar kan de beslissing van het lot geëerbiedigd worden als de stem van God, die alles bestiert, en kan zelfs de machtige buigen voor die uitspraak; vgl. XVI 33.
- voetnoot20)
- Eendracht maakt macht, zoowel voor afzonderlijke personen als voor volken; vgl. Eccl. IV 9-12. Het Hebreeuwsch wordt verschillend vertaald; de zin is waarschijnlijk: broedertwisten zijn bijna niet te vereffenen, innige vriendschap, eenmaal verbroken, slaat dikwerf over in onverzoenlijke vijandschap.
- voetnoot21)
- De verzen 20 en 21 handelen over het gebruik der tong; naar gelang men zijne tong goed of kwaad gebruikt, zal men de gevolgen daarvan ondervinden voor het leven; vgl. XII 14; XIII 2; XV 4. Want hoe klein dit zintuig ook is, het kan dood of leven brengen; vgl. Jac. III 5 volg. Die haar liefhebben; Septuagint: die haar beheerschen, goed gebruiken, in waarheid liefhebben.
- voetnoot21)
- De verzen 20 en 21 handelen over het gebruik der tong; naar gelang men zijne tong goed of kwaad gebruikt, zal men de gevolgen daarvan ondervinden voor het leven; vgl. XII 14; XIII 2; XV 4. Want hoe klein dit zintuig ook is, het kan dood of leven brengen; vgl. Jac. III 5 volg. Die haar liefhebben; Septuagint: die haar beheerschen, goed gebruiken, in waarheid liefhebben.
- voetnoot22)
- Eene brave huisvrouw behoedt haren man voor vele gevaren, weerhoudt hem van veel kwaad en is voor hem eene bron van vreugde, geluk en zegen.
De hieraan toegevoegde spreuk ontbreekt in het Hebr., en is slechts de tegenstelling van de voorafgaande. Die eene overspelige vrouw behoudt, althans zoo daardoor haar overspel wordt gebillijkt, handelt dwaas en goddeloos.
- voetnoot23)
- Dikwijls is de rijke hard en barsch tegenover de smeekbeden van den arme; vgl. Luc. XVI 20; XVIII 11. - Dit vers met de volgende tot aan XIX 2 ontbreekt in de Septuagint.
- voetnoot24)
- Iemand, die oprecht en trouw is in de vriendschap en beminnelijk in de samenleving, is dikwerf meer waard dan een broeder. Hebr. ‘Een man van vrienden (iemand die vele vrienden heeft) dien zal het ten verderve zijn, maar er is een vriend, die meer verknocht is dan een broeder’, d.i. terwijl toch één ware vriend voor hem een groote schat is.