De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
Caput XVII.
|
1. Melior est buccella sicca cum gaudio, quam domus plena victimis cum jurgio. | 1. Liever eene bete droog brood met blijdschapGa naar voetnoot1), dan een huis vol offervleesch met twist. |
2. Servus sapiens dominabitur filiis stultis, et inter fratres hereditatem dividet. Eccli X 28. | 2. Een verstandige dienstknecht zal heer worden over dwaze zonen, en onder de broeders zal hij de erfenis verdeelenGa naar voetnoot2). |
3. Sicut igne probatur argentum, et aurum camino: ita corda probat Dominus. | 3. Gelijk het zilver beproefd wordt door het vuur en het goud door den oven, zoo beproeft de Heer de hartenGa naar voetnoot3). |
4. Malus obedit linguae iniquae: et fallax obtemperat labiis mendacibus. | 4. Een slecht mensch leent het oor aan eene booze tong; en een bedrieger geeft gehoor aan leugenachtige lippenGa naar voetnoot4). |
5. Qui despicit pauperem, exprobrat factori ejus: et qui ruina laetatur alterius, non erit impunitus. Supra XIV 31. | 5. Die den arme veracht, hoont diens Maker; en die zich verheugt over een andermans ongeluk, blijft niet ongestraftGa naar voetnoot5). |
6. Corona senum filii filiorum: | 6. De kroon der grijsaards zijn |
[pagina 78]
et gloria filiorum patres eorum. | kindskinderen; en de roem der kinderen zijn hunne vaderenGa naar voetnoot6). |
7. Non decent stultum verba composita: nec principem labium mentiens. | 7. Laatdunkende taal past niet aan den dwaas, noch eene bedrieglijke lip aan den vorstGa naar voetnoot7). |
8. Gemma gratissima, exspectatio praestolantis: quocumque se vertit, prudenter intelligit. | 8. Een allerdierbaarst kleinood is hetgeen iemand reikhalzend verbeidt; werwaarts hij zich ook wende, hij houdt het voorzichtig in het oogGa naar voetnoot8). |
9. Qui celat delictum, quaerit amicitias: qui altero sermone repetit, separat foederatos. | 9. Die eenen misslag verborgen houdt, streeft naar vriendschap; die eene zaak telkens weer ophaalt, vervreemdt van elkander hen, die in bond vereenigd zijnGa naar voetnoot9). |
10. Plus proficit correptio apud prudentem, quam centum plagae apud stultum. | 10. Meer nut doetGa naar voetnoot10) eene terechtwijzing bij den verstandige dan honderd slagen bij den dwaze. |
11. Semper jurgia quaerit malus: angelus autem crudelis mittetur contra eum. | 11. De booswicht zoekt voortdurend twist; maar een gruwzame bode zal tegen hem uitgezonden wordenGa naar voetnoot11). |
12. Expedit magis ursae occurrere raptis foetibus, quam fatuo confidenti in stultitia sua. | 12. Beter is het eene berin tegen te komen, aan wie de welpen zijn ontroofd, dan eenen onzinnige, die groot gaat op zijne dwaasheidGa naar voetnoot12). |
[pagina 79]
13. Qui reddit mala pro bonis, non recedet malum de domo ejus. Rom. XII 17; I Thess. V 15; I Petr. III 9. | 13. Die kwaad vergeldt voor goed, - van diens huis zal niet wijken het kwaadGa naar voetnoot13). |
14. Qui dimittit aquam, caput est jurgiorum: et antequam patiatur contumeliam, judicium deserit. | 14. Die vrijen loop geeft aan het water, is een aanlegger van twisten; en voordat hij schande op zich laadt, maakt hij zich af van het gedingGa naar voetnoot14). |
15. Qui justificat impium, et qui condemnat justum, abominabilis est uterque apud Deum. Is. V 23. | 15. Die den goddelooze vrijspreekt, en die den rechtvaardige veroordeelt, - beiden zijn zij een gruwel voor GodGa naar voetnoot15). |
16. Quid prodest stulto habere divitias, cum sapientiam emere non possit?
Qui altam facit domum suam, quaerit ruinam: et qui evitat discere, incidet in mala. |
16. Wat baat het den dwaas rijkdommen te bezitten, aangezien hij wijsheid niet kan koopenGa naar voetnoot16).
Die zijn huis te hoog optrekt, zoekt den ondergang; en die niet verkiest te leeren, zal neerstorten in ellenden. |
17. Omni tempore diligit qui amicus est: et frater in angustiis comprobatur. | 17. Te allen tijde heeft hij lief, die een waar vriend is; en als een broeder doet hij zich kennen in den noodGa naar voetnoot17). |
18. Stultus homo plaudet manibus cum spoponderit pro amico suo. | 18. Een dwaas mensch klapt in de handen, als hij borg is gebleven voor zijnen naasteGa naar voetnoot18). |
19. Qui meditatur discordias, di- | 19. Die zint op oneenigheden, houdt |
[pagina 80]
ligit rixas: et qui exaltat ostium, quaerit ruinam. | van twisten; en die zijne deur hoog maakt, zoekt den ondergangGa naar voetnoot19). |
20. Qui perversi cordis est, non inveniet bonum: et qui vertit linguam, incidet in malum. | 20. Die verdorven van harte is, zal geen geluk vinden; en die zijne tong verdraaitGa naar voetnoot20), zal neerstorten in ellende. |
21. Natus est stultus in ignominiam suam: sed nec pater in fatuo laetabitur. | 21. De dwaas is geboren tot zijne schandeGa naar voetnoot21); maar ook de vader zal geene vreugde hebben aan een dwaas kind. |
22. Animus gaudens aetatem floridam facit: spiritus tristis exsiccat ossa. Supra XV 13 et XVI 24. | 22. Een vroolijk hart geeft bloeiende levensjaren; een neerslachtige geest maakt de beenderen dorGa naar voetnoot22). |
23. Munera de sinu impius accipit, ut pervertat semitas judicii. | 23. De goddelooze neemt geschenken aan uit den boezemGa naar voetnoot23), om te krommen de paden des rechts. |
24. In facie prudentis lucet sapientia: oculi stultorum in finibus terrae. Eccles. II 14 et VIII 1. | 24. Op het gelaat van den verstandige straalt de wijsheid; de oogen der dwazen staren op de uiteinden der aardeGa naar voetnoot24). |
25. Ira patris, filius stultis: et dolor matris quae genuit eum. | 25. Een dwaze zoon is eene kwelling voor zijnen vader, en een hartzeer voor de moeder, die hem het leven schonkGa naar voetnoot25). |
26. Non est bonum, damnum inferre justo: nec percutere principem, qui recta judicat. | 26. Het is niet goed nadeel te berokkenen aan den rechtvaardige; noch de hand op te heffen tegen den vorst, die naar gerechtigheid vonnistGa naar voetnoot26). |
[pagina 81]
27. Qui moderatur sermones suos, doctus et prudens est: et pretiosi spiritus vir eruditus. Jac. I 19. | 27. Die spaarzaam is met zijne woorden, is wijs en voorzichtig; en die kostelijk is van geest, is een man van doorzichtGa naar voetnoot27). |
28. Stultus quoque si tacuerit sapiens reputabitur: et si compresserit labia sua, intelligens. Job. XIII 5. | 28. Zelfs een dwaas, als hij het stilzwijgen bewaart, zal voor wijs gehouden worden, en voor verstandig, als hij zijne lippen gesloten houdtGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Met blijdschap, Hebr. en rust daarbij. Rust, vrede en blijdschap maken ook eenen soberen maaltijd smakelijk; vgl. XV 17. Offervleesch, vgl. VII 14.
- voetnoot2)
- Een dienstknecht, die trouw en nauwgezet zijne plichten vervult, zal achting en aanzien verwerven en niet zelden zich opwerken boven de kinderen des huizes, die door hun wangedrag tot schande verstrekken (Hebr.). Zulk een dienaar zal dan belast worden met de verdeeling der erfenis, of zelf begiftigd worden met een deel der goederen. De H. Schrift toont in enkele voorbeelden aan, hoe getrouwe dienaren beloond werden. Vgl. Gen. XV 2; XXIV 2; XXXIX; II Reg. IX en XVI 4.
- voetnoot3)
- God alleen kan ten volle het menschelijk hart beproeven en kennen; vgl. XIV 10; XVI 2; XX 24. Maar de Vulgaat duidt door de vergelijking iets meer aan. Gelijk de menschen in het vuur en in den oven de edele metalen louteren, zou beproeft God de harten in den smeltkroes des lijdens. Vgl. Sap. III 6; Eccli. II 5; Mal. II 2, 3; I Petr. I 7.
- voetnoot4)
- Dit doen zij om gelijkheid in denken en streven. Naar het Hebr. kan deze spreuk omgezet worden in dezen zin: Die gaarne luistert naar booze, leugenachtige gesprekken, toont daardoor een slecht mensch, een bedrieger te zijn.
- voetnoot5)
- Vgl. XIV 31. Den arme om zijne armoede verachten, of zich verheugen over een anders ongeluk is ook strijdig met den eerbied, verschuldigd aan God, die armen en rijken heeft gemaakt, en in zijne wijze voorzienigheid een ongeluk over den mensch laat komen.
- voetnoot6)
- Het is een blijk van Gods zegen, als grijsaards met vreugde en rechtmatigen trots aanschouwen mogen het talrijke kroost hunner kinderen; vgl. Ps. CXXVII 6. Evenzeer gelukkig het kind, dat nog geëerd wordt om den roemruchtigen naam zijner vaderen, en in dien naam een prikkel vindt tot goede en groote daden. - Achter v. 6 volgt bij de LXX eene spreuk, meermalen door de H.H. Vaders aangehaald, waarvan de zin is: De geloovige, de brave is zoo gelukkig alsof hem de geheele wereld toebehoorde, de ongeloovige zoo ongelukkig alsof hij geenen penning bezat.
- voetnoot7)
- Laatdunkende taal past aan niemand, allerminst aan den dwaas; nog minder bedrog aan den vorst, die, als plaatsbekleeder Gods, waarheid en gerechtigheid hoog moet houden.
- voetnoot8)
- Die reikhalzend eene zaak begeert, zal haar als een kleinood hoog waardeeren, en bij al zijn doen en laten onafgebroken het oog er op gevestigd houden. Hebr.: ‘Een edel kleinood is het geschenk in de oogen van zijnen meester; werwaarts het zich ook wende, het heeft een gunstig gevolg’. Eene satire op de omkoopbaarheid der rechters: Die met een geschenk eenen rechter wil omkoopen, waardeert dat geschenk als een kleinood van hooge waarde; bij wien het ook terecht moge komen, hij weet, dat het schier onfeilbaar de gewenschte uitwerking zal hebben.
- voetnoot9)
- Die eenen misslag, vooral tegen vriendschap en onderlinge liefde, weet te ontveinzen, toont prijs te stellen op vrede en vriendschap; vgl. X 12. Het telkens weer terugkomen op een ondervonden ongelijk is in staat ook de beste vrienden van elkander te vervreemden.
- voetnoot10)
- Meer nut doet, Hebr. gaat dieper in, treft gevoeliger.
- voetnoot11)
- God zal door middel van ziekten en rampen, maar zeker eens door den engel des doods eenen gruwzamen bode afzenden op den halsstarrigen booswicht; vgl. Ps. LXXVII 49. In het Hebr. ‘Niets dan kwaad zoekt de oproermaker’ enz., wordt meer bijzonder bedoelt de bestraffing van oproermakers; vgl. III Reg. II 28 volg.
- voetnoot12)
- De groote bruine beer geldt in Palestina als het beeld van de grootste woestheid en de geweldigste wreedheid; hoeveel te meer de berin, tot woede geprikkeld door den roof harer welpen; vgl. II Reg. XVII 8; IV Reg. II 24; Os. XIII 8. Maar nog gevaarlijker is de goddelooze, de zedelooze, die groot gaat op zijne boosheid en zielen in het verderf tracht te storten.
- voetnoot13)
- Ondank vindt meestal in dit leven reeds zijne vergelding.
- voetnoot14)
- Terwijl de Vulgaat rechtstreeks slechts een feit in het licht stelt, geeft het Hebr. uitdrukkelijk eene vermaning: ‘Hij laat het water afloopen, die begint met twisten; eer de twist ten volle ontbrandt, laat er van af’. Gelijk iemand, die aan het afgedamde water eenen uitgang geeft, den stroom later niet kan tegenhouden, zoo is het ook met iemand, die twist verwekt. Daarom, is eenmaal eene dergelijke dwaasheid begaan, dan is het ten hoogste geraden bij den aanvang de zaak te beslechten, om niet in groote moeilijkheden gewikkeld en met schande overladen te worden.
- voetnoot15)
- Elke rechtsverkrachting is een gruwel voor God, ook wanneer uit menschelijk opzicht of onedele berekening een schuldige wordt vrijgesproken.
- voetnoot16)
- Wel is waar kan zelfs de hoogste wijsheid verkregen worden door den vrijwilligen afstand van aardsche goederen (vgl. IV 7; Matth. XIX 21); maar een dergelijk gebruik der rijkdommen is reeds een bewijs van wijsheid, en kan niet verwacht worden van den dwaas in zijne dwaasheid. - Die zijn huis enz. ontbreekt in het Hebr. Hoogmoed komt vóór den val, èn voor hem, die zijn huis te hoog optrekt (vgl. v. 19), èn voor hem, die in dwazen overmoed zich boven alle onderrichting verheven acht.
- voetnoot17)
- Ware vriendschap hangt niet af van voor- of tegenspoed; integendeel in druk en nood vindt zij juist gelegenheid hare volle kracht te openbaren; dan wordt een ware vriend naar de kracht van het Hebr. als herboren tot eenen broeder.
- voetnoot18)
- Het is een teeken van groote dwaasheid onbezonnen voor den eerste den beste borg te blijven, en dan nog te juichen; want: borgen baart zorgen. Hebr. ‘Een dwaas mensch is hij, die zich bij handslag verbindt, die zich borg stelt bij den naaste’. Vgl. VI 1-5; XI 15.
- voetnoot19)
- Die zint op oneenigheden, houdt van twisten, Hebr. ‘hij houdt van ongerechtigheden, die houdt van twisten’. Want zucht naar twisten is aanleiding tot velerlei ongerechtigheden en bereidt daardoor eenen wissen ondergang. Eveneens zal hij zeker ten val komen, die in ijdele hoovaardij zijne deur hoog maakt, boven zijnen staat wil leven.
- voetnoot20)
- Die zijne tong verdraait, d.i. die dubbeltongig, valsch van tong is; vgl. VIII 13; X 31; XI 20.
- voetnoot21)
- Hebr. ‘Die aan eenen dwaas het leven schonk, dien is het tot hartzeer, en de vader’ enz. Waarschuwing aan de ouders, om met het oog op hun eigen geluk hunne kinderen op te voeden in wijsheid en deugd. Vgl. X 1; XV 20.
- voetnoot22)
- Vgl. XV 13; XVI 24. Ook voor het geestelijk leven eene les van hoog gewicht: ware opgeruimdheid stelt den mensch tot hooge deugdoefening in staat, terwijl misplaatste, ongeregelde neerslachtigheid aanleiding geeft tot veel verzuim en vele zonden.
- voetnoot23)
- Uit den boezem doelt op de wijde plooien van het Oostersch gewaad, waarin heimelijk de geschenken bewaard werden, die den trouweloozen rechter werden aangeboden; vgl. v. 8; Exod. XXIII 8; Eccli. XX 31; Is. I 23. Anderen meenen: de goddelooze rechter, belust op geschenken, tast in die plooien om het geschenk er uit te halen.
- voetnoot24)
- De hemelsche wijsheid, waarop de rechtvaardige altijd het oog gevestigd houdt, werpt eenen glans van rust, geluk en vreugde op zijn gelaat; maar de dwaze vindt nergens een rustpunt; strak staren zijne oogen in het vage, eindelooze heen, en geven aan zijn gelaat eene uitdrukking van vreeselijke onzekerheid en deerniswekkenden twijfel. Vgl. XIV 6; Eccl. VIII 1.
- voetnoot25)
- Vgl. v. 21; X 1; XV 20.
- voetnoot26)
- Eene spreuk voor overheid en onderdanen: de overheid moet strikt rechtvaardig zijn en de onschuld beschermen; daarin vindt zij eenen waarborg te meer, dat ook de onderdanen haar zullen gehoorzamen en eerbiedigen. Hebr. wellicht: ‘Ook den recht vaardige (slechts) te beboeten is niet goed, de edelen te slaan om wille der gerechtigheid’.
- voetnoot27)
- Beide versleden hebben dezelfde strekking: het is een teeken van wijsheid, zijne woorden te wikken, bedachtzaam te zijn in het spreken. Vgl. X 14, 19; Jac. I 19. Kostelijk van geest is hij, die zijne kennis te hoog waardeert om er mede te pronken; volgens eene andere Hebr. lezing ‘koel van geest’, d.i. die zich bij slechte bejegening niet laat verleiden tot kwetsende en dwaze uitvallen.
- voetnoot28)
- De hooge waarde der stilzwijgendheid blijkt wel daaruit, dat zij zelfs den dwaze wijs doet schijnen. Vgl. Job XII 5.