De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XVI.
|
1. Hominis est animam praeparare: et Domini gubernare linguam. | 1. De mensch kan beschikkingen maken in het hart; maar de Heer is het, die de tong bestiertGa naar voetnoot1). |
2. Omnes viae hominis patent oculis ejus: spirituum ponderator est Dominus. Infra XX 24 et XXI 2. | 2. Alle wegen van eenen mensch liggen open voor zijne oogen; die de geesten weegt, is de HeerGa naar voetnoot2). |
3. Revela Domino opera tua, et dirigentur cogitationes tuae. | 3. Leg den Heer uwe daden bloot, en gij zult slagen in uwe plannenGa naar voetnoot3). |
[pagina 73]
4. Universa propter semetipsum operatus est Dominus: impium quoque ad diem malum. | 4. Alles heeft de Heer gewrocht om wille van zich zelven, ook den goddelooze voor den dag des onheilsGa naar voetnoot4). |
5. Abominatio Domini est omnis arrogans: etiam si manus ad manum fuerit, non est innocens.
Initium viae bonae, facere justitiam: accepta est autem apud Deum magis, quam immolare hostias. |
5. Een gruwel voor den Heer is ieder hooghartige; ja gewis, hand op hand, hij blijft niet ongestraftGa naar voetnoot5).
Het begin van den goeden weg is gerechtigheid te beoefenen; en dit is Gode meer welgevallig dan het brengen van slachtoffersGa naar voetnoot6). |
6. Misericordia et veritate redimitur iniquitas: et in timore Domini declinatur a malo. Supra XV 27. | 6. Door barmhartigheid en trouw wordt de ongerechtigheid uitgeboet; en door de vreeze des Heeren houdt men zich verwijderd van het kwaadGa naar voetnoot7). |
7. Cum placuerint Domino viae hominis, inimicos quoque ejus convertet ad pacem. | 7. Als de wegen van eenen mensch den Heere welgevallig zijn, zal Hij diens vijanden zelfs ten vrede stemmenGa naar voetnoot8). |
8. Melius est parum cum justitia, quam multi fructus cum iniquitate. | 8. Beter een weinig met rechtvaardigheid dan groote inkomsten met ongerechtigheidGa naar voetnoot9). |
9. Cor hominis disponit viam suam: sed Domini est dirigere gressus ejus. | 9. Het hart van den mensch bepaalt zijnen weg; maar de Heer richt zijne schredenGa naar voetnoot10). |
10. Divinatio in labiis regis, in judicio non errabit os ejus. | 10. Godspraak is op de lippen des konings; in het gericht mag zijn mond niet falenGa naar voetnoot11). |
[pagina 74]
11. Pondus et statera judicia Domini sunt: et opera ejus omnes lapides sacculi. | 11. Gewicht en weegschaal zijn gerichten des Heeren; en zijn werk zijn alle de weegsteenen in den buidelGa naar voetnoot12). |
12. Abominabiles regi qui agunt impie: quoniam justitia firmatur solium. | 12. Die goddeloos handelen, moeten een gruwel zijn voor den koning; want door gerechtigheid wordt de troon geschraagd. |
13. Voluntas regum labia justa: qui recta loquitur, diligetur: | 13. Der koningen welgevallen zijn rechtvaardige lippen; die onbewimpelde taal spreekt, hij wordt bemindGa naar voetnoot13). |
14. Indignatio regis, nuntii mortis: et vir sapiens placabit eam. | 14. Des konings verbolgenheid is een bode des doods, maar een wijs man kan haar tot bedaren brengenGa naar voetnoot14). |
15. In hilaritate vultus regis, vita: et clementia ejus quasi imber serotinus. | 15. In den vreugdeglans van 's konings gelaat ligt leven; en zijne goedertierenheid is als de spade regenGa naar voetnoot15). |
16. Posside sapientiam, quia auro melior est: et acquire prudentiam, quia pretiosior est argento. | 16. Streef naar wijsheid, want zij is beter dan goud; en haak naar kennis, want zij is meer waard dan zilverGa naar voetnoot16). |
17. Semita justorum declinat mala: custos animae suae servat viam suam. | 17. Het pad der rechtvaardigen wijkt af van het kwaad; die zorg heeft voor zijne ziel, houdt zijnen wegGa naar voetnoot17). |
18. Contritionem praecedit super- | 18. Vóór de vernedering gaat de |
[pagina 75]
bia: et ante ruinam exaltatur spiritus. | trotschheid; en vóór den val komt de hoovaardij des geestesGa naar voetnoot18). |
19. Melius est humiliari cum mitibus, quam dividere spolia cum superbis. | 19. Beter is het nederig te zijn met zachtmoedigen dan buit te deelen met trotschaardsGa naar voetnoot19). |
20. Eruditus in verbo reperiet bona: et qui sperat in Domino, beatus est. | 20. Die onderwezen is in het woord, zal heil vinden; en die op den Heer vertrouwt, hij is gelukkigGa naar voetnoot20). |
21. Qui sapiens est corde, appellabitur prudens: et qui dulcis eloquio, majora percipiet. | 21. Die wijs van harte is, zal verstandig genoemd worden; en die wel ter tale is, zal grootere dingen erlangenGa naar voetnoot21). |
22. Fons vitae eruditio possidentis: doctrina stultorum, fatuitas. | 22. Eene bron van leven is wetenschap voor die haar bezitten; de onderrichting der dwazen is de dwaasheidGa naar voetnoot22). |
23. Cor sapientis erudiet os ejus: et labiis ejus addet gratiam. | 23. Het hart van den wijze maakt zijnen mond bedachtzaam en siert zijne lippen met lieftalligheidGa naar voetnoot23). |
24. Favus mellis, composita verba: dulcedo animae, sanitas ossium. Supra XV 13; Infra XVII 22. | 24. UitgelezenGa naar voetnoot24) woorden zijn honigzeem, zoetigheid voor de ziel, artsenij voor het gebeente. |
25. Est via, quae videtur homini recta: et novissima ejus ducunt ad mortem. | 25. Daar is een weg, die iemand recht toeschijnt; maar het einde daarvan leidt tot den doodGa naar voetnoot25). |
26. Anima laborantis laborat sibi, quia compulit eum os suum: | 26. Het levenGa naar voetnoot26) van den arbeider arbeidt voor zichzelven; want zijn mond prest hem daartoe. |
[pagina 76]
27. Vir impius fodit malum, et in labiis ejus ignis ardescit. | 27. Een goddeloos mensch graaft eenen kuil des verderfs, en op zijne lippen brandt een vuurGa naar voetnoot27). |
28. Homo perversus suscitat lites: et verbosus separat principes. | 28. Een verdorven mensch verwekt twisten; en een oorblazer brengt scheiding tusschen vorstenGa naar voetnoot28). |
29. Vir iniquus lactat amicum suum: et ducit eum per viam non bonam. | 29. Een slecht mensch verleidt zijnen vriend en brengt hem op eenen weg, die niet goed isGa naar voetnoot29). |
30. Qui attonitis oculis cogitat prava, mordens labia sua perficit malum. | 30. Die met starende oogen zint op euveldaden, hij bijt zich op de lippen en volvoert het kwaadGa naar voetnoot30). |
31. Corona dignitatis senectus, quae in viis justitiae reperietur. | 31. Grijsheid is eene eerekroon, welke op de paden der gerechtigheid is te vindenGa naar voetnoot31). |
32. Melior est patiens viro forti: et qui dominatur animo suo, expugnatore urbium. | 32. Beter een lankmoedige dan een krijgsheld, en die meester is van zichzelven dan een bedwinger van stedenGa naar voetnoot32). |
33. Sortes mittuntur in sinum, sed a Domino temperantur. | 33. De loten worden geworpen in den schootGa naar voetnoot33), maar de Heer is het, die ze beschikt. |
- voetnoot1)
- Hebr. van den Heer het antwoord der tong. De mensch moge beschikkingen maken in het hart, niet slechts in zijne daden, maar zelfs in het gebruik zijner woorden is hij geheel afhankelijk van God. Vgl. Num. XXIII 1 volg. De mensch wikt, maar God beschikt. Daarom is het woord van den goddelijken Meester zoo troostvol voor den waren Christen: Als zij u zullen overleveren enz., Matth. X 19, 20.
- voetnoot2)
- De mensch ziet slechts het uitwendige der zaken, en in zijne kortzichtigheid acht hij dikwerf zijne wegen rein (Hebr.), onberispelijk (vgl. XII 15); maar de Heer doorgrondt harten en nieren, weegt niet slechts de daden, maar ook de geesten, de gezindheid des harten. Vgl. I Cor. IV 4.
- voetnoot3)
- Die in het besef zijner onmacht met vertrouwen zijne daden den Heer blootlegt en aanbeveelt, zal, vrij van overtollige zorgen, toegerust met Gods zegen, slagen in zijne ondernemingen. Vgl. Ps. XXXVI 5.
- voetnoot4)
- Om zijne oneindige grootheid en volstrekte onafhankelijkheid moet God zelf het eerste en laatste doel zijn van al zijne werken. Ook de mensch, die God niet heeft willen verheerlijken door het onderhouden zijner heilige geboden, zal om zijne goddeloosheid op den dag des onheils in de wrekende straffen Gods rechtvaardigheid moeten verkondigen. De zin van het Hebr. is volgens sommigen: aan ieder schepsel heeft God eene eigene bestemming gegeven, en daarom eischt de natuurlijke orde van zaken eenen dag des onheils voor dengene, die zichzelven tot eenen booswicht heeft gemaakt.
- voetnoot5)
- Etiam si fuerit ontbreekt in het Hebr.; vgl. verder XI 21 met de aanteekening.
- voetnoot6)
- Gelijk de vreeze des Heeren het begin der wijsheid is (vgl. I 7), zoo wordt hier als het begin van den goeden weg aangeduid het beoefenen van gerechtigheid, het onderhouden van Gods geboden (vgl. Matth. XIX 17); want zonder dit baat al het andere niets, zelfs niet het opdragen van offers, die zonder godvreezendheid een gruwel zijn in Gods oogen (vgl. XV 8); maar voortgaande op dien weg der gerechtigheid zal men, gelijk de Septuagint er bijvoegt, wijsheid en vrede vinden. - Deze spreuk ontbreekt in den grondtekst.
- voetnoot7)
- Waar de mensch door werken van barmhartigheid zijne ongerechtigheden kan uitboeten, daar moet hij door de vreeze des Heeren behoed worden voor nieuwe zonden.
- voetnoot8)
- De vriendschap Gods moet den rechtvaardige schadeloos stellen voor den haat zijner vijanden, maar mag hem bovendien met vertrouwen bezielen, dat God, die de harten neigt, ook vijanden zelfs in vrienden kan omscheppen.
- voetnoot9)
- Vgl. Eccl. IV 6. ‘Rechtvaardigheid brengt rust, onrecht smart’, zegt de H. Hiëronymus
- voetnoot10)
- Vgl. v. 1.
- voetnoot11)
- Waar de vorst in den naam en bij de gratie Gods een volk bestuurt, moeten zijne wetten en zijne rechtspraak geëerbiedigd worden als godspraken. Maar terwijl God hem bij het bestuur zijn licht en zijne kracht verleent, moet ook de vorst bedenken altijd op te treden als plaatsbekleeder Gods, als handhaver van waarheid en recht.
- voetnoot12)
- Voor gewicht en weegsteenen vgl. XI 1 en de aanteekening aldaar. Hier wordt in beide versleden dezelfde gedachte uitgesproken. Gewicht en weegschaal (Hebr.: juiste balans en schalen zijn van den Heer) en weegsteenen zijn geene willekeurige zaken, maar gerichten, het werk Gods; Hij heeft ze verordend, vervalsching en bedrog zal Hij richten.
- voetnoot13)
- De vorst, die in Gods plaats het volk bestuurt, vindt den hechtsten steun voor zijnen troon in hen, die in woord (v. 13) en daad (v. 12) gerechtigheid en waarheid huldigen en beoefenen. Daarom moet hij de goddeloozen als zijne grootste vijanden verafschuwen (v. 12) en de rechtvaardigen beminnen (v. 13), die hem niet vleien, maar oprecht en onbeschroomd voor recht en waarheid opkomen.
- voetnoot14)
- Beide verzen, 14 en 15, behooren bij elkander. De vorst, gebieder over leven en dood, mag zich in onstuimige drift niet laten vervoeren dood en verderf aan te richten, maar hij moet veeleer, geleid door de wijsheid, leven, heil en geluk brengen over zijn volk. Vgl. XIX 1
- voetnoot15)
- Spade regen, d.i. malsche, verkwikkende lenteregen, die de zaadkorrels doet zwellen en eenen rijken oogst voorbereidt, is het zinnebeeld van hoogen en milden zegen; vgl. Job. XXXI 3; Jer. III 3.
- voetnoot16)
- Vgl. III 14, 15; VIII 10, 11, 19.
- voetnoot17)
- Het pad, door de rechtvaardigen bewandeld, loopt zoo, dat zij verwijderd blijven van het kwaad; daarom behoeft hij, die zijne ziel wil behouden, slechts dat pad getrouw te volgen. Hebr.: De gebaande (veilige) weg der vromen is het kwaad te ontwijken, hij bewaart zijne ziel, die acht geeft op zijnen weg.
- voetnoot18)
- Vgl. XI 2; XVIII 12. Gelijk de beoefening der nederigheid de voorbode is van eer en glorie (vgl. XV 33), zoo komt ook hoogmoed vóór den val. Vgl. Jac. IV 6.
- voetnoot19)
- Want men zal gelijk worden aan hen, met wie men verkeert, en in hun lot deelen. Trotschaards missen den vrede des harten, waardoor de zachtmoedigen en ootmoedigen gelukkig zijn. Vgl. Ps. LXXXIII 11.
- voetnoot20)
- Die onderwezen is, Hebr. die acht geeft op het woord, d.i. die de geopenbaarde waarheid en het gebod Gods voor oogen houdt, naarstig in beoefening brengt en daardoor komt tot een onwrikbaar vertrouwen op God, zal heil en geluk vinden. Anderen vertalen verbum met zaak en verklaren: die eene zaak zoo ijverig ter hand neemt, alsof het welslagen afhangt van zijne pogingen, maar tevens zoozeer op God vertrouwt, dat hij van God alle hulp verwacht, zal gezegend en gelukkig zijn.
- voetnoot21)
- Alle ware wijsheid zal eere, erkenning vinden; maar toch zal hij, die daarbij de gave bezit de wijsheid met vaardigheid en kennis aan anderen mede te deelen, hoogere eer en grooter loon ontvangen. Hebr.: zoetheid der lippen verrijkt het onderricht, geeft daaraan meer kracht en klem.
- voetnoot22)
- Wetenschap, de beoefening der wijsheid, is voor den wijze eene bron van leven, van licht en geluk, terwijl de dwaasheid de onderrichting (Hebr. de tuchtiging) is der dwazen, d.i. hare straf medebrengt, en daardoor wellicht nog eene harde leerschool ter wijsheid kan zijn.
- voetnoot23)
- De woorden van den wijze komen uit het hart en gaan tot het hart; met bedachtzaamheid, te juister tijd en met overtuiging uitgesproken, worden zij gretig opgenomen.
- voetnoot24)
- Uitgelezen, Hebr. liefderijke; zij hebben eenen weldadigen invloed op ziel en lichaam.
- voetnoot25)
- Vgl. XIV 12.
- voetnoot26)
- Het leven, d.i. de natuurlijke aandrift tot levensbehoud, de honger is een machtige prikkel om te arbeiden; want zijn mond, die naar voedsel verlangt, (wij zouden zeggen: zijne maag) prest hem daartoe.
- voetnoot27)
- Door woord en daad, met vuigen laster en looze streken tracht zulk een goddeloos mensch anderen in het verderf te storten. Een vuur; vgl. Jac. III 5, 6.
- voetnoot28)
- Vgl. VI 13; XXVI 22. Vorsten, Hebr. vertrouwde vrienden.
- voetnoot29)
- Een slecht mensch, Hebr. de man van geweld, huichelt vriendschap, misbruikt zijne overmacht om zijnen vriend te verleiden en dienstbaar te maken aan de volvoering zijner booze plannen.
- voetnoot30)
- Hebr. wellicht: ‘Die zijne oogen toeknijpt om kwaad te verzinnen, die zich op de lippen bijt, hij heeft het kwaad volvoerd’. Eene gelaatkundige opmerking: Die met starende of toegeknepen oogen zich geheel wijdt aan het beramen zijner booze plannen, die zich op de lippen bijt, om niets van die plannen te verraden, zoo iemand is in staat de grootste euveldaden te volvoeren.
- voetnoot31)
- De eerekroon der grijsheid moet als belooning van wijsheid en deugd verworven worden op de paden der gerechtigheid; vgl. III 2; IV 10; IX 11.
- voetnoot32)
- Geen edeler, moeilijker en roemrijker zegepraal dan die door den lankmoedige met geduld en volharding bevochten wordt op de eigen hartstochten en verkeerde neigingen.
- voetnoot33)
- In den schoot, d.i. in de wijde plooien of slippen van het gewaad. Zelfs bij schijnbaar toevallige aanwijzing van het lot, komt de beslissing van den Heer; vgl. Jos. VII 14; Jon. I 7; Act. I 26.