De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Sapiens mulier aedificat domum suam: insipiens exstructam quoque manibus destruet. | 1. Eene wijze vrouw bouwt haar huis op; maar eene dwaze breekt hetgeen reeds gebouwd is met eigen handen afGa naar voetnoot1). |
2. Ambulans recto itinere, et timens Deum, despicitur ab eo, qui infami graditur via. Job. XII 4. | 2. Die den rechten weg bewandelt en God vreest, wordt veracht door hem, die het pad der schande betreedtGa naar voetnoot2). |
3. in ore stulti virga superbiae: labia autem sapientium custodiunt eos. | 3. In den mond van den dwaas is eene roede der hoovaardij; maar de lippen der wijzen behoeden henGa naar voetnoot3). |
4. Ubi non sunt boves, praesepe vacuum est: ubi autem plurimae | 4. Waar geen runderen zijn, is de kribbe ledig; maar waar een rijke |
[pagina 64]
segetes, ibi manifesta est fortitudo bovis. | oogst is, daar ontwaart men de kracht van het rundGa naar voetnoot4). |
5. Testis fidelis non mentitur: profert autem mendacium dolosus testis. | 5. Een waarheidlievend getuige liegt niet; maar een onbetrouwbaar getuige spreekt leugentaalGa naar voetnoot5). |
6. Quaerit derisor sapientiam, et non invenit: doctrina prudentium facilis. | 6. De spotter zoekt wijsheid, maar vindt ze niet; de onderrichting der verstandigen is gemakkelijkGa naar voetnoot6). |
7. Vade contra virum stultum, et nescit labia prudentiae. | 7. Treed op tegen een dwaas mensch, en.... hij verstaat geen verstandige taalGa naar voetnoot7). |
8. Sapientia callidi est intelligere viam suam: et imprudentia stultorum errans. | 8. De wijsheid van den verstandige is zijnen weg te kennen, maar het onverstand der dwazen verdooltGa naar voetnoot8). |
9. Stultus illudet peccatum, et inter justos morabitur gratia. | 9. De dwaze spot met zonde, maar onder de rechtvaardigen woont welgevallenGa naar voetnoot9). |
10. Cor quod novit amaritudinem animae suae, in gaudio ejus non miscebitur extraneus. | 10. Het is het hart, dat de eigen zielesmart kent, in zijne vreugde kan een vreemde niet deelenGa naar voetnoot10). |
11. Domus impiorum delebitur: tabernacula vero justorum germinabunt. | 11. Het huis der goddeloozen zal verwoest worden; maar de woontenten der rechtvaardigen zullen bloeienGa naar voetnoot11). |
[pagina 65]
12. Est via, quae videtur homini justa: novissima autem ejus deducunt ad mortem. | 12. Daar is een weg, die iemand recht toeschijnt; maar het einde daarvan leidt tot den doodGa naar voetnoot12). |
13. Risus dolore miscebitur, et extrema gaudii luctus occupat. | 13. Het lachen is met leed vermengd, en de wegstervende vreugde maakt plaats voor rouwGa naar voetnoot13). |
14. Viis suis replebitur stultus, et super eum erit vir bonus. | 14. Van zijne wegen zal de dwaze verzadigd worden, maar boven hem zal staan een deugdzaam manGa naar voetnoot14). |
15. Innocens credit omni verbo: astutus considerat gressus suos.
Filio doloso nihil erit boni: servo autem sapienti prosperi erunt actus, et dirigetur via ejus. |
15. De kortzichtige slaat geloof aan ieder gezegde; de schrandere let op zijne schredenGa naar voetnoot15).
Aan eenen arglistigen zoon zal niets goeds gelukken; maar een verstandige dienstknecht zal slagen in zijne handelingen en de weg zal hem gebaand wordenGa naar voetnoot16). |
16. Sapiens timet, et declinat a malo: stultus transilit, et confidit. | 16. De wijze is in vreeze en vliedt het kwaad; de dwaze springt uit den band en acht zich veiligGa naar voetnoot17). |
17. Impatiens operabitur stultitiam: et vir versutus odiosus est. | 17. Die lichtgeraakt is, begaat dwaasheden; maar die met streken omgaat, maakt zich gehaatGa naar voetnoot18). |
18. Possidebunt parvuli stultitiam, et exspectabunt astuti scientiam. | 18. Onverstandigen krijgen dwaasheid ten deel, maar verstandigen mogen wijsheid verwachtenGa naar voetnoot19). |
19. Jacebunt mali ante bonos: et impii ante portas justorum. | 19. De boozen moeten zich nederbuigen voor de deugdzamen, en de goddeloozen aan de poorten der rechtvaardigenGa naar voetnoot20). |
[pagina 66]
20. Etiam proximo suo pauper odiosus erit: amici vero divitum multi. | 20. Zelfs bij zijnen nabestaande is de arme gehaatGa naar voetnoot21); maar de vrienden der rijken zijn velen. |
21. Qui despicit proximum suum, peccat: qui autem miseretur pauperis, beatus erit.
Qui credit in Domino, misericordiam diligit. |
21. Die zijnen evenmensch veracht, doet zonde; maar die zich over den arme ontfermt, zal gelukkig zijnGa naar voetnoot22).
Die gelooft in den Heer, heeft de barmhartigheid lief. |
22. Errant qui operantur malum: misericordia et veritas praeparant bona. | 22. Zij dwalen, die kwaad bedrijven; barmhartigheid en waarheid brengen heil aanGa naar voetnoot23). |
23. In omni opere erit abundantia: ubi autem verba sunt plurima, ibi frequenter egestas. | 23. Bij elken arbeid zal overvloed zijn; maar waar vele woorden gebezigd worden, daar is dikwerf gebrekGa naar voetnoot24). |
24. Corona sapientium, divitiae eorum: fatuitas stultorum, imprudentia. | 24. Eene kroon voor de wijzen is hun rijkdom; de dwaasheid der zotten is onverstandGa naar voetnoot25). |
25. Liberat animas testis fidelis: et profert mendacia versipellis. | 25. Een betrouwbaar getuige is een levensredder; maar een bedrieger spreekt leugentaalGa naar voetnoot26). |
26. In timore Domini fiducia fortitudinis, et filiis ejus erit spes. | 26. In de vreeze des Heeren is een onwrikbaar vertrouwen, en zijne kinderen mogen blijven hopenGa naar voetnoot27). |
27. Timor Domini fons vitae, ut declinent a ruina mortis. | 27. De vreeze des Heeren is eene bron des levens, ten einde te ontkomen aan het verderf des doodsGa naar voetnoot28). |
28. In multitudine populi dignitas | 28. In de talrijkheid van het volk |
[pagina 67]
regis: et in paucitate plebis ignominia principis. | bestaat des konings luister; maar in gebrek aan volk des vorsten oneerGa naar voetnoot29). |
29. Qui patiens est, multa gubernatur prudentia: qui autem impatiens est, exaltat stultitiam suam. | 29. Die geduldig is, wordt geleid door groote wijsheid; maar die ongeduldig is, stelt zijn onverstand ten toonGa naar voetnoot30). |
30. Vita carnium, sanitas cordis: putredo ossium, invidia. | 30. Een gezond hartGa naar voetnoot31) is leven voor het lichaam; afgunst is een kanker voor het gebeente. |
31. Qui calumniatur egentem, exprobrat factori ejus: honorat autem eum, qui miseretur pauperis. Infra XVII 5. | 31. Die den behoeftige verdrukt, hoont diens Maker; maar die zich over den arme ontfermt, geeft Hem eereGa naar voetnoot32). |
32. In malitia sua expelletur impius: sperat autem justus in morte sua. | 32. In zijne boosheid wordt de goddelooze weggerukt; maar de rechtvaardige blijft stervend nog hopenGa naar voetnoot33). |
33. In corde prudentis requiescit sapientia, et indoctos quosque erudiet. | 33. In het hart van den voorzichtige rust de wijsheid, en aan alle onwetenden geeft zij onderrichtGa naar voetnoot34). |
34. Justitia elevat gentem: miseros autem facit populos peccatum. | 34. Gerechtigheid verhoogt een volk; maar de zonde maakt de volkeren ongelukkig. |
35. Acceptus est regi minister intelligens: iracundiam ejus inutilis sustinebit. | 35. De verstandige dienaar is des konings gunsteling; maar de nietswaardigeGa naar voetnoot35) zal zijnen toorn ondervinden. |
- voetnoot1)
- De vrouw, van nature geroepen om in den huiselijken kring te verkeeren en de eerste schreden van het kind te leiden, kan dikwerf, meer nog dan de man, eenen beslissenden invloed uitoefenen op den gang des huisgezins, hetzij ten goede, hetzij ten kwade.
- voetnoot2)
- Innig verband tusschen deugd en godsdienst; vgl. XIII 19. Hebr.: ‘In zijne oprechtheid wandelt hij, die den Heer vreest; maar op kromme wegen gaat hij, die Hem veracht’.
- voetnoot3)
- De tong van den hoovaardigen dwaas is als eene uit het hart opgroeiende geeselroede, die ook wel anderen, maar allereerst den hoovaardige zelven treft; de bezonnen taal der wijzen vrijwaart hen voor die zelfkastijding.
- voetnoot4)
- Opdat de kribben, de schuren gevuld mogen worden bij rijken oogst, moet de kracht der runderen gebruikt, het land bearbeid worden. De HH. Vaders passen deze spreuk ook toe op de predikers van het Evangelie, die door hunnen apostolischen ijver eenen rijken zielenoogst moeten voorbereiden
- voetnoot5)
- Die in het dagelijksch leven gruwt van leugentaal, zal ook voor het gerecht der waarheid hulde doen; maar die leugenachtig van aard is, ziet ook in het gerecht niet op tegen eene valsche getuigenis; vgl. XII 17.
- voetnoot6)
- De vrijgeest, die spot met God en alle hoogere waarheid, zoekt tevergeefs in het aardsche, in de ijdelheid enz. de waarheid, die alleen in God te vinden is; en toch, gelijk de grondtekst duidelijker zegt, den deugdzame valt het niet lastig, door de vreeze des Heeren geleid, tot de kennis van alle godsdienstige en zedelijke waarheid te komen.
- voetnoot7)
- Vergeefsche moeite is het eenen dwaas te willen onderrichten; beproeft gij dit, het zal u spoedig blijken, dat hij geen verstandige taal verstaat. Het Hebr. geeft denzelfden zin: ‘Ga weg van een dwaas mensch, en gij hebt niet leeren kennen lippen van verstand’.
- voetnoot8)
- De wijsheid van den verstandige bestaat daarin, dat hij zijnen weg, zijn doel, kent, en, recht daarop afgaande, dat doel gemakkelijk bereikt; het onverstand der dwazen verdoolt, Hebr. is bedrog, d.i. brengt hem op dwaalwegen, doet hem zijn doel missen en bedrogen uitkomen.
- voetnoot9)
- De dwaze spot met zonde, maar daarom vindt hij ook niet, gelijk de vromen, het welgevallen van God. Hebr. wellicht: ‘Het zoenoffer lacht met de dwazen’, een zoenoffer door goddeloozen opgedragen baat hun niet, omdat de ware gesteltenis van schuldbesef, rouw en boete ontbreekt.
- voetnoot10)
- Hoe troostrijk het ook moge zijn bij vreemden deelneming te vinden in leed en smart, de innigste gewaarwordingen der ziel kent en gevoelt slechts het eigen hart. Vgl. I Cor. II 11.
- voetnoot11)
- De goddeloozen, die slechts streven naar tijdelijke goederen en aardsch geluk, zien zich dikwerf reeds bij hun leven, maar zeker bij den dood van alles beroofd; de rechtvaardigen, overtuigd, dat zij hier geene blijvende woonstee hebben, zien hunne woontenten bloeien, als zij worden opgenomen in het hemelsch Jerusalem.
- voetnoot12)
- Vgl. XII 15; XVI 25.
- voetnoot13)
- Door Gods wijze bestiering wisselen dikwerf vreugde en droefheid elkander af in het menschelijk leven, opdat de mensch het vergankelijke van alle aardsche vreugde beseffe, den waren vrede behoude ook te midden der beproeving en blijve verlangen naar de eeuwige vreugde des hemels.
- voetnoot14)
- Een ieder verkrijgt loon naar werken. Met den brave zal het derhalve beter gesteld zijn dan met den goddelooze, omdat, gelijk het Hebr. anders zegt ‘de deugdzame uit hetgeen bij hem is’, d.i. uit zijne daden, zal verzadigd worden.
- voetnoot15)
- Kortzichtige menschen wandelen zonder behoedzaamheid en overleg, en worden dikwerf misleid; ongeloovigen zijn dikwerf zeer lichtgeloovig en bijgeloovig; vgl. Joan. V 43.
- voetnoot16)
- Dit vers ontbreekt in het Hebr. en staat in de LXX bij XIII 13. Tegenover het ijdel pogen van eenen arglistigen, dwazen zoon wordt gesteld het welslagen van eenen verstandigen dienstknecht.
- voetnoot17)
- De deugdzame mistrouwt zichzelven en, in de heilige en heilzame vreeze Gods alle kwaad vliedend, heeft hij niets te duchten; de zondaar kent geen vreeze Gods; ook te midden zijner uitspattingen acht hij zich in zijnen overmoed beveiligd tegen Gods strafgericht.
- voetnoot18)
- Een opvliegend mensch maakt zich belachelijk door zijne dwaasheden, maar die zijnen toorn verbergt, om in het geniep zich te kunnen wreken, maakt zich terecht gehaat.
- voetnoot19)
- Onverstandigen, de kleinen, die afkeerig zijn van de wijsheid, hebben in dit en in het ander leven slechts te verwachten dwaasheid, zonde en schande; maar de verstandigen vlechten zich door de beoefening der deugd eene kroon der wijsheid (Hebr.) voor de eeuwigheid.
- voetnoot20)
- Eens zal de deugd overwinnen, de waarheid zegepralen; vgl. Luc. XVI 20 volg.
- voetnoot21)
- Gehaat, d.i. minder vriendelijk of met minachting bejegend; de rijke daarentegen kan zoogenaamde vrienden vinden in menigte.
- voetnoot22)
- Vgl. I Joan. III 17; Matth. V 7. - In het derde verslid ‘Die gelooft’ enz., noch in het Hebr. noch in het Gr. voorkomende, wordt de grondslag aangeduid der deugd van barmhartigheid. Het geloof in God leert, niet uit een louter natuurlijk gevoel, maar uit hooger beginsel aan den naar Gods beeld geschapen evenmensch ter eere en ter liefde Gods barmhartigheid te betoonen.
- voetnoot23)
- Zij dwalen, en op dien dwaalweg vinden zij den ondergang; maar de trouwe beoefening van barmhartigheid en waarheid brengt heil aan. Hebr. ‘Dwalen zij niet (van God en menschen verlaten), die kwaad stichten? maar welwillendheid en trouw (valt ten deel) aan hen, die goed stichten’.
- voetnoot24)
- Die zijnen tijd niet verbeuzelt in veel ijdel gepraat, zal bij elken arbeid overvloedige verdiensten vinden.
- voetnoot25)
- Rijkdommen, door den wijze goed besteed, strekken hem tot eer en luister; maar rijkdommen maken den dwaas niet wijs; integendeel, slecht besteed, zullen zij zijne dwaasheid nog meer in het licht stellen.
- voetnoot26)
- Spreekt leugentaal en brengt daardoor het leven van anderen in gevaar. Vgl. v. 5; XII 17.
- voetnoot27)
- ‘Gelijk de vrees der wereld zwakheid is, zoo is de vreeze Gods eene groote kracht’, zegt de H. Ambrosius. Uit die heilige vreeze put het kind Gods een onwrikbaar vertrouwen te midden der beproeving, en blijde hoop op de eeuwige vergelding. Volgens anderen zal God die blijde hoop om wille van den godvreezende ook aan diens kinderen schenken.
- voetnoot28)
- Wat XIII 14 werd toegeschreven aan de lessen van den wijze, wordt hier gezegd van de vreeze des Heeren; vgl. aldaar noot 15.
- voetnoot29)
- Het strekt eenen vorst tot eer als door zijn weldadig bestuur, door wijze wetten vrede en orde heerschen, en de bloei en de vermeerdering des volks bevorderd worden; maar schandelijk is het voor hem en eene oorzaak van ondergang (Hebr.), als ten gevolge van zijne ongerechtigheden, van eerzuchtige oorlogen, bevordering van zedenbederf enz., de bevolking kwijnt en afneemt.
- voetnoot30)
- Vgl. v. 17; XII 16.
- voetnoot31)
- Gezond in den volsten zin van het woord; een hart, dat rein is en niet beheerscht wordt door ongeregelde driften, dat het goede in anderen weet te waardeeren en te deelen in hun geluk. Zulk een hart geeft leven, kracht en bloei, aan het lichaam.
- voetnoot32)
- Vgl. XXII 2; Matth. XXV 40 volg.; Marc. XIV 7; Jac. I 27.
- voetnoot33)
- Midden in zijne ongerechtigheden wordt de goddelooze weggerukt uit dit leven, terwijl alle aardsche hoop vervliegt en hij niet kan hopen op een eeuwig geluk. De rechtvaardige blijft te midden van alle beproevingen, ook in den hoogsten nood, hopen op God en betrouwend uitzien op de eeuwige belooning; vgl. Job. XIII 15.
- voetnoot34)
- De wijsheid, met welgevallen rustend en werkend in het hart van den rechtvaardige, deelt zich ook gaarne mede aan de onwetenden, die haar onderricht willen aanvaarden. Naar dezen zin kan ook het Hebr. vertaald worden: ‘en in het midden der dwazen maakt zij zich bekend’. Anderen zien in het Hebr. eene tegenstelling: De wijsheid rust in het hart van den verstandige, is bescheiden, houdt zich schuil; maar hetgeen in het binnenste der dwazen is, hun onverstand, wordt aanstonds bekend gemaakt; vgl. XII 23.
- voetnoot35)
- De nietswaardige, Hebr. die te schande maakt, te weten, den koning.