De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Filius sapiens, doctrina patris: qui autem illusor est, non audit cum arguitur. | 1. Een wijs zoon is de tuchtGa naar voetnoot1) zijns vaders; maar die een spotter is, luistert niet naar terechtwijzing. |
2. De fructu oris sui homo satiabitur bonis: anima autem praevaricatorum iniqua. | 2. Van de vrucht zijns monds zal een menschGa naar voetnoot2) met goed verzadigd worden; maar het hart der zondaars is boos. |
3. Qui custodit os suum, custodit animam suam: qui autem inconsi- | 3. Die zijnen mond bewaakt, bewaakt zijne zielGa naar voetnoot3); maar die onbe- |
[pagina 60]
deratus est ad loquendum, sentiet mala. | dachtzaam is in het spreken, zal straf ondergaan. |
4. Vult et non vult piger: anima autem operantium impinguabitur. | 4. Hij wil en hij wil niet, de luiaardGa naar voetnoot4); maar de arbeidzamen zullen overvloed hebben. |
5. Verbum mendax justus detestabitur: impius autem confundit, et confundetur. | 5. De rechtvaardige verfoeit leugenachtige taal; maar de goddelooze doet schande aan en zal zelf te schande wordenGa naar voetnoot5). |
6. Justitia custodit innocentis viam: impietas autem peccatorem supplantat. | 6. Gerechtigheid waakt over den weg van den deugdzame; maar goddeloosheid brengt den zondaar ten valGa naar voetnoot6). |
7. Est quasi dives cum nihil habeat: et est quasi pauper, cum in multis divitiis sit. | 7. Daar zijn er, die zich rijk voordoen, terwijl zij niemendal hebben; en daar zijn er, die zich arm voordoen, terwijl zij in grooten rijkdom zittenGa naar voetnoot7). |
8. Redemptio animae viri, divitiae suae: qui autem pauper est, increpationem non sustinet. | 8. Losgeld voor eens menschen leven is zijn rijkdom; maar die arm is, krijgt geene bedreiging te hoorenGa naar voetnoot8). |
9. Lux justorum laetificat: lucerna autem impiorum exstinguetur. | 9. Het licht der rechtvaardigen brandt vroolijk, maar de lamp der goddeloozen gaat uitGa naar voetnoot9). |
10. Inter superbos semper jurgia sunt: qui autem agunt omnia cum consilio, reguntur sapientia. | 10. Onder hoovaardigen is altijd gekrakeel; maar die in alles met beradenheid handelen, laten zich geleiden door wijsheidGa naar voetnoot10). |
[pagina 61]
11. Substantia festinata minuetur: quae autem paulatim colligitur manu, multiplicabitur. | 11. Een haastig verkregen fortuin zal afbrokkelen; maar wat men allengskens met de hand heeft bijeengegaard, zal aangroeienGa naar voetnoot11). |
12. Spes, quae differtur, affligit animam: lignum vitae desiderium veniens. | 12. Eene verwachting die uitstel lijdt, kwelt het hart; een wensch, die in vervulling gaat, is een boom des levensGa naar voetnoot12). |
13. Qui detrahit alicui rei, ipse se in futurum obligat: qui autem timet praeceptum, in pace versabitur.
Animae dolosae errant in peccatis: justi autem misericordes sunt, et miserantur. |
13. Die eenige zaak minacht, bindt zich zelven voor de toekomst; maar die het gebod eerbiedigt, zal in vrede verkeerenGa naar voetnoot13).
Arglistige zielen dolen om in zondenGa naar voetnoot14); maar rechtvaardigen zijn barmhartig en oefenen barmhartigheid. |
14. Lex sapientis fons vitae, ut declinet a ruina mortis. | 14. De lessen van den wijze zijn eene bron des levens, ten einde te ontkomen aan het verderf des doodsGa naar voetnoot15). |
15. Doctrina bona dabit gratiam: in itinere contemptorum vorago. | 15. Goede leer verwerft welwillende gezindheid; op den weg der spotters gaapt een afgrondGa naar voetnoot16). |
16. Astutus omnia agit cum consilio: qui autem fatuus est, aperit stultitiam. | 16. Een schrander mensch doet alles met overleg; maar die onverstandig is, spreidt zijne dwaasheid ten toon. |
[pagina 62]
17. Nuntius impii cadet in malum: legatus autem fidelis, sanitas. | 17. De bode van eenen goddeloozeGa naar voetnoot17) vervalt tot kwaad, maar een trouwe gezant brengt heil. |
18. Egestas, et ignominia ei, qui deserit disciplinam: qui autem acquiescit arguenti, glorificabitur. | 18. Armoede en schande komen over hem, die het juk der tucht afwerpt; maar die gehoor geeft aan eene terechtwijzing, komt tot aanzienGa naar voetnoot18). |
19. Desiderium si compleatur, delectat animam: detestantur stulti eos, qui fugiunt mala. | 19. Eene begeerte, die in vervulling gaat, doet goed aan het hart; de dwazen zijn afkeerig van hen, die het kwaad vluchtenGa naar voetnoot19). |
20. Qui cum sapientibus graditur, sapiens erit: amicus stultorum similis efficietur. | 20. Die met wijzen omgaat, wordt wijs; die met dwazen heult, wordt aan hen gelijk. |
21. Peccatores persequitur malum: et justis retribuentur bona. | 21. Het kwaadGa naar voetnoot20) achtervolgt de zondaars; maar den rechtvaardigen wordt het goede vergolden. |
22. Bonus relinquit heredes filios, et nepotes: et custoditur justo substantia peccatoris. | 22. De deugdzame laat kinderen en kindskinderen achter in het bezit van het erfgoed; maar de bezitting van den zondaar wordt bewaard voor den rechtvaardigeGa naar voetnoot21). |
23. Multi cibi in novalibus patrum: et aliis congregantur absque judicio. | 23. Voedsel in overvloed groeit er op de nieuw ontgonnen akkers der vaderen; maar voor anderen wordt het bijeenverzameld zonder overlegGa naar voetnoot22). |
[pagina 63]
24. Qui parcit virgae, odit filium suum: qui autem diligit illum, instanter erudit. Infra XXIII 13. | 24. Die de roede spaart, haat zijnen zoon; maar die hem lief heeft, tuchtigt hem tijdigGa naar voetnoot23). |
25. Justus comedit, et replet animam suam: venter autem impiorum insaturabilis. | 25. De rechtvaardige eet en vindt verzadiging voor zijne ziel; maar de buik der goddeloozen is niet te verzadigenGa naar voetnoot24). |
- voetnoot1)
- d.i. De vrucht van de tucht zijns vaders, gelijk omgekeerd iemand een spotter met God en godsdienst is geworden, doordat hij niet heeft willen luisteren naar terechtwijzing.
- voetnoot2)
- Een mensch, d.i. krachtens de tegenstelling, een deugdzame, die zijne tong goed gebruikt heeft tot eer van God en tot heil van den naaste, zal rijkelijk gezegend worden; maar de zondaar, die in de boosheid zijns harten ongerechtigheid wil plegen, zal zelf de wrange vruchten daarvan moeten eten; vgl. XII 14.
- voetnoot3)
- Bedachtzaamheid in het spreken vrijwaart de ziel voor vele zonden, bespaart haar veel kommer en onaangenaamheden; vgl. Jac. III 2 volg.
- voetnoot4)
- De luiaard wil een aangenaam leven genieten, welvaart, eer en grootheid; maar hij wil niet, althans niet ernstig en gestadig arbeiden, en daarom valt hij tegen zijnen wil in armoede. - Hebr.: ‘De luiaard koestert begeerten en zijne ziel vindt niets, maar de ziel der rechtvaardigen zal vet gemaakt worden’, d.i. de luiaard bij voorkeur wenscht een lui en lekker leven te leiden en daarom wordt hip des te meer gekweld, daar zijne ziel mets vindt om die begeerten te bevredigen (vgl. XXI 25); maar de begeerten der rechtvaardigen worden overvloedig bevredigd.
- voetnoot5)
- De rechtvaardige verfoeit alle lasterlijke en eerroovende taal; de smaad en de schande, door den goddelooze op anderen geworpen, vallen op hem zelven terug.
- voetnoot6)
- Gerechtigheid, waarnaar de deugdzame streeft, vrijwaart hem voor afdwaling van den rechten weg, voor val op dien weg; goddeloosheid stelt hindernissen op den levensweg of leidt door zijwegen ten verderve.
- voetnoot7)
- Oordeel niet naar den uitwendigen schijn, want daar zijn enz. Ook in geestelijken zin is dit dikwijls waar: velen zijn rijk en aanzienlijk in de oogen der wereld, maar arm in de oogen van God, en omgekeerd.
- voetnoot8)
- Alles heeft zijn voor en zijn tegen: de rijke staat aan velerlei bedreigingen en afpersingen bloot, maar kan ook somtijds door zijnen rijkdom zich redden uit een dreigend levensgevaar; de arme staat zelfs niet bloot aan dergelijke bedreigingen. Ook in geestelijken zin toegepast: De rijke kan door aalmoezen en werken van barmhartigheid zijne ziel vrijkoopen, terwijl de arme voor veel verleiding wordt gevrijwaard; vgl. Tob. IV 11.
- voetnoot9)
- Een vroolijk brandend licht is het zinnebeeld van een waarlijk gelukkig leven, eene uitgaande lamp van een kwijnend bestaan, van eenen naderenden ondergang.
- voetnoot10)
- Hoovaardigen willen altijd hunne eigen zienswijze doordrijven en aan anderen opleggen; in hunne dwaasheid achten zij het beneden zich ook voor het beter inzicht van anderen te wijken; vandaar voortdurend gekrakeel, dat hunne dwaasheid in het licht stelt. Maar die in alles met beradenheid handelen of die (Hebr.) zich laten raden, twisten niet, doch, bereid het beste gevoelen te omhelzen, toonen zij waarlijk wijs te zijn.
- voetnoot11)
- Een haastig (d.i. naar het Hebr. en krachtens de tegenstelling door onrecht of althans niet door vlijt) verkregen fortuin zal afbrokkelen; zoo gewonnen, zoo geronnen. Maar de vrucht van vlijt en stage arbeidzaamheid zal onder Gods zegen steeds aangroeien.
- voetnoot12)
- Een boom des levens, d.i. gelijk aan den levensboom in het Paradijs, die steeds frissche levenskracht en blijden levenslust geeft; vgl. III 18.
- voetnoot13)
- Die eenige zaak (Hebr. het woord), door God of de wettige overheid voorgeschreven, minacht, zich daaraan onttrekt, wordt niet vrij, integendeel hij bindt zich zelven voor de toekomst: hij zal, hetzij vrijwillig in rouw en boete, hetzij gedwongen in het komende strafgericht, zijne weerspannigheid moeten uitboeten. Maar die het gebod eerbiedigt, zal in vrede zijn, Hebr.: die vindt vergelding, hij zal als loon ontvangen den waren zielevrede, die gesmaakt wordt door de vrije kinderen Gods.
- voetnoot14)
- Dit vers ontbreekt in het Hebr. en staat in de LXX na v. 9. Arglistige zielen hebben een voor hen zelven en voor anderen treurig bestaan; rechtvaardigen zijn gelukkig en worden door den drang des harten tot daden van barmhartigheid geprest.
- voetnoot15)
- De lessen van den wijze, evenals de vreeze des Heeren (vgl. XIV 27), zijn bestemd voortdurend het leven der genade in den dienst Gods aan te kweeken en te bevestigen, opdat men wete te ontkomen aan het verderf, Hebr. aan de strikken van den eeuwigen dood.
- voetnoot16)
- Goede leer, naarstig beoefend in het leven, maakt gelukkig, welgevallig bij God en bij de menschen, terwijl de weg van hen, die spotten met onderricht, ten afgrond leidt. Hebr.: Fijn verstand (vroomheid) verwerft gunst, maar de weg der trouweloozen is ruw, hard.
- voetnoot17)
- De bode van eenen goddelooze, Hebr.: een goddelooze bode, vervalt tot kwaad, wordt trouweloos en brengt onheil aan zijnen lastgever. - Wil men in de vertaling der Vulgaat eene tegenstelling vinden, dan kan men vertalen: De bode van eenen goddelooze valt in het ongeluk, d.i. deelt met zijnen meester in de straf der goddeloosheid; de gezant van eenen getrouwe, d.i. van eenen vrome, is veilig.
- voetnoot18)
- Vgl. III 35; IV 8.
- voetnoot19)
- De rechtvaardigen zijn gelukkig bij de vervulling hunner wenschen, ook al worden zij gehaat door de goddeloozen; zij leven in de liefde en in de vriendschap Gods. Maar voor de goddeloozen is het altijd eene oorzaak van ontstemming en van wrevel, te zien, dat de rechtvaardigen zich onttrekken aan hunne wegen, eene voortdurende veroordeeling zijn van hunne goddeloosheid. Het tweede verslid luidt in het Hebr.: maar het is een gruwel voor de dwazen het kwaad te vermijden, d.i. daarom is het voor de dwazen, die hunne booze hartstochten verlangen te bevredigen, altijd iets verschrikkelijks het kwaad te moeten vermijden.
- voetnoot20)
- Het kwaad, zoowel van de schuld in de wroeging des gewetens, als van de straf in de wraak Gods, achtervolgt de zondaars; zelfs tijdelijke voorspoed is voor hen eene ramp; maar aan hen, die God liefhebben, werkt alles mede ten goede, Rom. VIII 28.
- voetnoot21)
- Eerlijk gewonnen goed blijft aan de kinderen van den rechtvaardige verzekerd, onrechtvaardig verworven schatten vallen aan anderen ten deel; vgl. Job. XXVII 17.
- voetnoot22)
- De kinderen zouden overvloed van voedsel kunnen hebben uit de nieuw ontgonnen akkers der vaderen, maar omdat zij geen overleg, geene wijsheid bezitten, genieten dikwijls anderen de vruchten dier akkers. Wellicht beteekent het Hebr. Voedsel in overvloed is er op de nieuw ontgonnen akkers der armen, maar er worden er weggerukt wegens onrecht, d.i. daar zijn armen, die zich door vlijt en deugd een goed bestaan verwerven, terwijl anderen, zij mogen veel of weinig bezitten, te gronde gaan wegens hunne ongerechtigheid.
- voetnoot23)
- Tijdig, Hebr. is er vroeg bij, hem te kastijden, d.i. laat niet eerst het kwaad voortwoekeren in het hart, maar reeds vroegtijdig in de jeugd of zonder verwijl na het misdrijf tuchtigt hij zijnen zoon. Vgl. XXIII 13; Eccli. XXX 1.
- voetnoot24)
- Gods zegen geeft aan den rechtvaardige wat hij behoeft tot onderhoud van zijn leven, maar de goddelooze lijdt gebrek, Hebr.; vgl. X 3.