De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XII.
|
1. Qui diligit disciplinam, diligit scientiam: qui autem odit increpationes, insipiens est. | 1. Die tucht liefheeft, heeft kennis lief; maar die terechtwijzingen haat, is dwaasGa naar voetnoot1). |
2. Qui bonus est, hauriet gratiam a Domino: qui autem confidit in cogitationibus suis, impie agit, | 2. Die deugdzaam is, erlangt genade van den Heer; maar die zich verlaat op zijne eigen inzichtenGa naar voetnoot2), handelt goddeloos. |
3. Non roborabitur homo ex impietate: et radix justorum non commovebitur. | 3. Niet door goddeloosheid kan een mensch stand houden, maar de wortel der rechtvaardigen zal niet losgewrikt wordenGa naar voetnoot3). |
4. Mulier diligens, corona est viro | 4. Eene wakkereGa naar voetnoot4) huisvrouw is |
[pagina 56]
suo: et putredo in ossibus ejus, quae confusione res dignas gerit. | eene kroon voor haren man; maar een invretend kwaad voor zijn gebeente is zij, die schandelijke dingen doet. |
5. Cogitationes justorum judicia: et consilia impiorum fraudulenta. | 5. De overleggingen der rechtvaardigen zijn rechtGa naar voetnoot5), maar de berekeningen der goddeloozen zijn vol bedrog. |
6. Verba impiorum insidiantur sanguini: os justorum liberabit eos. | 6. De woorden der goddeloozen loeren op bloed, de mond der rechtvaardigen zal hun redding brengenGa naar voetnoot6). |
7. Verte impios, et non erunt: domus autem justorum permanebit. | 7. Wend de goddeloozen omGa naar voetnoot7) - en zij zijn niet meer, maar het huis der rechtvaardigen blijft staan. |
8. Doctrina sua noscetur vir: qui autem vanus et excors est, patebit contemptui. | 8. Naar zijne wijsheid zal een man geëerd worden; maar die ijdel en dwaas is, stelt zich bloot aan verachting. |
9. Melior est pauper et sufficiens sibi, quam gloriosus et indigens pane. Eccli. X 30. | 9. Beter een arme, die toch in eigen onderhoud voorziet, dan iemand, die groot doet en broodsgebrek lijdt. |
10. Novit justus jumentorum suorum animas: viscera autem impiorum crudelia. | 10. De rechtvaardige kent het leven van zijn veeGa naar voetnoot8), maar de ingewanden der goddeloozen zijn wreed. |
11. Qui operatur terram suam, satiabitur panibus: qui autem secta- | 11. Die zijn land bearbeidt, zal goed zijn brood hebbenGa naar voetnoot9); maar |
[pagina 57]
tur otium, stultissimus est. Eccli. XX 30.
Qui suavis est in vini demorationibus, in suis munitionibus relinquit contumeliam. |
die van leegloopen houdt, heeft grootelijks gebrek aan verstandGa naar voetnoot10).
Die zich vermeit in drinkgelagen, laat schande achter in zijne vestenGa naar voetnoot11). |
12. Desiderium impii munimentum est pessimorum: radix autem justorum proficiet. | 12. De goddelooze verlangt beveiliging tegen het kwaad; maar de wortel der rechtvaardigen zal welig opschietenGa naar voetnoot12). |
13. Propter peccata labiorum ruina proximat malo: effugiet autem justus de angustia. | 13. Om de zonden zijner lippen ijlt de booswicht den ondergang te gemoet; maar de rechtvaardige ontkomt uit den noodGa naar voetnoot13). |
14. De fructu oris sui unusquisque replebitur bonis, et juxta opera manuum suarum retribuetur ei. | 14. Van de vrucht zijns monds wordt een ieder met goed verzadigd, en naar de werken zijner handen wordt hem vergoldenGa naar voetnoot14). |
15. Via stulti recta in oculis ejus: qui autem sapiens est, audit consilia. | 15. De weg van den dwaas is recht in zijne oogenGa naar voetnoot15); maar die wijs is, luistert naar raad. |
16. Fatuus statim indicat iram suam: qui autem dissimulat injuriam, callidus est. | 16. De dwaas verraadt op staanden voet zijne gramschapGa naar voetnoot16); maar die de beleediging ontveinst, is verstandig. |
17. Qui quod novit loquitur, index justitiae est: qui autem mentitur, testis est fraudulentus. | 17. Die zegt wat hij weet, brengt aan het licht wat recht is; maar die leugentaal spreekt, is een valsch getuigeGa naar voetnoot17). |
[pagina 58]
18. Est qui promittit, et quasi gladio pungitur conscientiae: lingua autem sapientium sanitas est. | 18. Daar zijn er, die beloften doen en door hun geweten als met eenen dolk doorstoken worden; maar de tong der wijzen is artsenijGa naar voetnoot18). |
19. Labium veritatis firmum erit in perpetuum: qui autem testis est repentinus, concinnat linguam mendacii. | 19. De lip der waarheid blijft immer stand houden; maar die overijld als getuige optreedt, maakt zijne tong gereed om te liegenGa naar voetnoot19). |
20. Dolus in corde cogitantium mala: qui autem pacis ineunt consilia, sequitur eos gaudium. | 20. Bedrog is in het hart van hen, die zinnen op kwaad; maar vreugde volgt hen, die plannen des vredes beramenGa naar voetnoot20). |
21. Non contristabit justum quidquid ei acciderit: impii autem replebuntur malo. | 21. Niets deert den rechtvaardige, wat hem ook moge overkomenGa naar voetnoot21); maar de goddeloozen worden overladen met ellende. |
22. Abominatio est Domino labia mendacia: qui autem fideliter agunt, placent ei. | 22. Een gruwel voor den Heer zijn leugenachtige lippen; maar die trouwhartig handelen, zijn Hem welgevalligGa naar voetnoot22). |
23. Homo versutus celat scientiam: et cor insipientium provocat stultitiam. | 22. Een verstandig mensch houdt zijne kennis verborgen; maar het hart der onwijzen schreeuwt hunne dwaasheid uitGa naar voetnoot23). |
24. Manus fortium dominabitur: quae autem remissa est, tributis serviet. | 24. De hand der kloeken komt tot heerschappijGa naar voetnoot24); maar eene, die ontzenuwd is, zal cijnsplichtig worden. |
25. Moeror in corde viri humiliabit illum, et sermone bono laetificabitur. | 25. Kommer in het hart drukt eenen mensch ter neder, maar door goede woorden wordt hij opgebeurdGa naar voetnoot25). |
[pagina 59]
26. Qui negligit damnum propter amicum, justus est: iter autem impiorum decipiet eos. | 26. Die niet ziet op eenig nadeel ter wille van zijnen naaste, is een rechtvaardige; maar de wandel der goddeloozen zal hen teleurstellenGa naar voetnoot26). |
27. Non inveniet fraudulentus lucrum: et substantia hominis erit auri pretium. | 27. De bedrieger zal geene winst behalen; maar hetgeen iemand in eigendom bezit, is goud waardGa naar voetnoot27). |
28. In semita justitiae, vita: iter autem devium ducit ad mortem. | 28. Op het pad der gerechtigheid is leven, maar de dwaalweg leidt ten doodeGa naar voetnoot28). |
- voetnoot1)
- Tucht leert den mensch zijne fouten en gebreken kennen; zelfkennis is een eerste vereischte om tot de wijsheid te geraken.
- voetnoot2)
- Hebr. maar den man van slechte streken verklaart Hij voor een booswicht’ en behandelt hem als zoodanig, terwijl Hij zijne genade, zijne hooge gunst schenkt aan den deugdzame.
- voetnoot3)
- De goddelooze in zijne oogenblikkelijke welvaart is als een bladerrijke boom zonder wortel (vgl. X 25); maar de rechtvaardigen, in de liefde geworteld en gegrondvest, Eph. III 17, zijn als een krachtige boom, bestand tegen alle stormen.
- voetnoot4)
- Eene wakkere, d.i. deugdzame; sterke huisvrouw, zooals die XXXI 10 volg. bezongen wordt. Door haar huwelijk met den man is de vrouw gebeente van zijne beenderen, vleesch van zijn vleesch, Gen. II 23; daarom kan zij door wijsheid en deugd voor hem zijn eene kroon van eere, maar ook door hare schandelijke daden een invretend kwaad, dat geheel zijn levensgeluk verwoest.
- voetnoot5)
- d.i. Zij houden rekening met hetgeen recht en billijkheid eischen.
- voetnoot6)
- Overeenkomstig de overleggingen des harten (vgl. v. 5) zijn ook de woorden van den mond. Waar de goddeloozen door hunne valsche aantijgingen het leven van den rechtvaardige in gevaar brengen, zal deze door zijne eerlijke, vrijmoedige taal zijne eigen onschuld of ook die van valsch beschuldigden duidelijk aan het licht doên komen.
- voetnoot7)
- Of: laat de goddeloozen zich omkeeren, d.i. in een ommezien, is hunne oogenblikkelijke grootheid verdwenen; blijvend daarentegen is het geluk der rechtvaardigen; vgl. X 25; Ps. XXXVI 35 volg.
- voetnoot8)
- d.i. Weet welke behoeften het vee heeft, welke lasten het dragen kan; de rechtvaardige heeft er hart voor, en dit overeenkomstig de Wet, welke herhaaldelijk den mensch goedhartige zorg voor het vee aanbeveelt; vgl. Deut. V 14; XXII 6 volg.; XXV 4 enz., welke voorschriften, gelijk de H. Chrysost. zegt, ook daarom gegeven zijn, om den mensch te leeren barmhartig te zijn met den lijdenden evenmensch. Elk gevoel van wreedheid moet vreemd blijven aan het hart van den mensch. De goddeloozen daarentegen in hunne zelfzucht blijven hardvochtig bij het lijden van den naaste, en zelfs, wanneer zij de ingewanden hunner barmhartigheid openen, zijn zij wreed, als hunne aalmoezen en weldaden gepaard gaan met spottenden hoon en beleedigende verwijten.
- voetnoot9)
- Werken was den mensch geboden reeds in den staat van gerechtigheid (vgl. Gen. II 15); na den val als straf opgelegd (vgl. Gen. III 19), blijft het ook voor den in Christus verlosten mensch een eervolle plicht; vgl. I Thess. II 9; II Thess. III 8, 10.
- voetnoot10)
- In de tegenstelling zou men verwachten: die van leegloopen houdt of, naar het Hebr.: die beuzelachtigheden najaagt, lijdt broodsgebrek; maar scherper en vernuftiger wordt gezegd: zoo iemand blijkt zelfs grootelijks gebrek te hebben aan verstand.
- voetnoot11)
- Zoo ook in de LXX, maar in het Hebr. ontbreekt dit vers. De dronkaard moge zich in zijne vesten veilig achten tegen de aanslagen zijner vijanden, schande is toch zijn deel.
- voetnoot12)
- Wat de goddelooze, maar te vergeefs, verlangt, is te ontkomen aan het steeds dreigend wraakgericht, of, met de boozen veilig en gelukkig te zijn; de rechtvaardige ontkomt niet slechts aan het gevaar, maar ziet ook zijne verlangens vervuld, zijn geluk steeds toenemen. Vgl. XI 28.
- voetnoot13)
- De booswicht, die zich door leugen en lastertaal zoekt te redden, raakt verstrikt in zijne eigen netten en verhaast zijnen ondergang; de rechtvaardige, die een goed, bescheiden gebruik maakt van zijne tong, zal dat gevaar vermijden en gered worden uit allen nood.
- voetnoot14)
- Zoowel de woorden, vrucht des monds, als de daden, vrucht der handen, zullen door God naar verdienste vergolden worden.
- voetnoot15)
- Daarom neemt hij in zijne laatdunkendheid geenen raad aan, terwijl het juist een kenmerk der wijsheid is te luisteren naar raad.
- voetnoot16)
- Die zich lichtgeraakt toont, geeft een bewijs van zwakheid en van dwaasheid tevens: hij is geen meester over zijne aandoeningen en, het werkelijk of vermeend ongelijk hem aangedaan zelf verbreidend, verschaft hij nog leedvermaak aan kwaadwilligen.
- voetnoot17)
- Hebr. ‘Die waarheid ademt, maakt gerechtigheid openbaar, maar een leu genachtig getuige bedrog’. Met verplaatsing van de komma achter testis kan ook de Vulgaat in gelijken zin verstaan worden: Die voor het gerecht in oprechtheid en waarheid zegt wat hij weet, doet het recht zegepralen; maar een leugenachtig getuige, die het onrecht zoude willen dienen, bewerkt door zijne leugens het tegendeel: hij wordt ontmaskerd en brengt het bedrog aan het licht.
- voetnoot18)
- Onbezonnen beloften, zij mogen worden uitgevoerd of niet, kwellen het geweten; beter naar het Hebr. algemeen: die onbezonnen taal spreekt, kwetst zoo licht den naaste, terwijl de wijze door zijne woorden aan een ieder troost en hulp schenkt.
- voetnoot19)
- De lip der waarheid, d.i. de mond, die waarheid spreekt, blijft zich zelven altijd gelijk; maar die zich onbezonnen en vermetel als getuige opwerpt, zal, om niet van valschheid verdacht te worden, steeds tot nieuwe vermetele beweringen zijne toevlucht nemen en daardoor zich blootstellen aan leugentaal. Het 2e verslid duidelijker in het Hebr.: maar de leugentong duurt slechts een oogwenk: de waarheid zal zegepralen over de logen.
- voetnoot20)
- Bedrog is in het hart van hen, die zinnen op kwaad; want hoezeer zij ook veinzen gelukkig en tevreden te zijn, kwelt hen toch onrust en gewetenswroeging; maar ware vreugde volgt enz.; vgl. Job. XV 35; Matth. V 8. Anderen: Kwaadstokers bereiden bij alle geveinsde vriendschap onheil aan anderen, vredestichters brengen hun vreugde.
- voetnoot21)
- Ook zelfs de rampen kunnen de rechtvaardigen in waarheid niet deren; want zij ‘weten, dat hun, die God liefhebben, alles ten goede medewerkt’. Rom. VIII 28.
- voetnoot22)
- Vgl. XI 20.
- voetnoot23)
- Voorzichtig en bescheiden weet een verstandig mensch zijnen tijd te kiezen om te zwijgen en te spreken, terwijl de dwaas met zijn eigen onverstand te koop loopt.
- voetnoot24)
- d.i. Brengt den mensch tot een vrij, onafhankelijk bestaan, terwijl luiheid hem dienstbaar maakt.
- voetnoot25)
- De weldadige werking van een vriendelijk, troostend woord blijkt wel daaruit, dat het zelfs een door kommer neergedrukt hart vermag op te beuren.
- voetnoot26)
- Die om zijnen naaste te helpen zich gaarne eenig tijdelijk nadeel getroost, is een braaf mensch, en zal om zijne onbaatzuchtige liefde door God gezegend worden; maar de goddeloozen, die ook ten koste van den naaste slechts op eigen belang bedacht zijn, zullen in hun zelfzuchtig streven teleurstelling vinden. De tegenwoordige Hebreeuwsche tekst wordt zeer verschillend vertaald en verklaard.
- voetnoot27)
- Onrechtvaardig goed gedijt niet, maar een eigen erf is voor een braaf man een groote schat. Hebr.: ‘Traagheid zal haar wild niet vangen (of opjagen of braden), maar een kostelijk goed is het voor den mensch vlijtig te zijn’, d.i. de luiaard verkrijgt zelfs niet wat voor het grijpen ligt, maar de vlijtige verwerft zich een overvloedig bezit.
- voetnoot28)
- Vgl. VIII 35 en 36. Anderen verstaan het tweede verslid uit het Hebr. in dezen zin: en het bewandelen van den weg der gerechtigheid is onsterfelijkheid.