De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Caput XI.
|
1. Statera dolosa, abominatio est apud Dominum: et pondus aequum, voluntas ejus. Infra XX 10. | 1. Eene bedrieglijke weegschaal is een gruwel voor den Heer, maar juist gewicht is zijn welbehagenGa naar voetnoot1). |
2. Ubi fuerit superbia, ibi erit et contumelia: ubi autem est humilitas, ibi et sapientia. | 2. Waar hoovaardij is, daar komt ook beschaming; doch waar nederigheid is, daar is ook wijsheidGa naar voetnoot2). |
3. Simplicitas justorum diriget eos: et supplantatio perversorum vastabit illos. | 3. De eenvoud der rechtvaardigen strekt hun ten geleide, maar de arglist der boozen stort hen in het verderfGa naar voetnoot3). |
4. Non proderunt divitiae in die ultionis: justitia autem liberabit a morte. Supra X 2. | 4. Zonder nut is rijkdom ten dage der wraak, maar gerechtigheid redt van den doodGa naar voetnoot4). |
5. Justitia simplicis diriget viam ejus: et in impietate sua corruet impius. | 5. De rechtvaardigheid van den vrome effent hem den weg, maar door zijne eigen goddeloosheid komt de goddelooze ten val. |
6. Justitia rectorum liberabit eos: et in insidiis suis capientur iniqui. | 6. De rechtvaardigheid der braven brengt hun redding, maar in hunne eigen strikken worden de boozen gevangenGa naar voetnoot5). |
7. Mortuo homine impio, nulla erit | 7. Als een goddeloos mensch sterft, |
[pagina 52]
ultra spes: et exspectatio sollicitorum peribit. | vervliegt al zijne hoop, en de verwachting der eerzuchtigen gaat te nietGa naar voetnoot6). |
8. Justus de angustia liberatus est: et tradetur impius pro eo. | 8. De rechtvaardige wordt uit den nood gered, en de goddelooze wordt prijsgegeven in zijne plaatsGa naar voetnoot7), |
9. Simulator ore decipit amicum suum: justi autem liberabuntur scientia. | 9. De huichelaar bedriegt met den mond zijnen naaste; maar de rechtvaardigen redden zich door kennisGa naar voetnoot8). |
10. In bonis justorum exsultabit civitas: et in perditione impiorum erit laudatio. | 10. Bij de welvaart der rechtvaardigen verheugt zich de stad, en bij den ondergang der goddeloozen is er gejuichGa naar voetnoot9). |
11. Benedictione justorum exaltabitur civitas: et ore impiorum subvertetur. | 11. Door de zegenbeden der rechtvaardigen komt eene stad tot bloei, maar door den mond der goddeloozen gaat zij te grondeGa naar voetnoot10). |
12. Qui despicit amicum suum, indigens corde est: vir autem prudens tacebit. | 12. Die zijnen naaste veracht, is misdeeld van verstand; maar de man van doorzicht bewaart het stilzwijgenGa naar voetnoot11). |
13. Qui ambulat fraudulenter, revelat arcana: qui autem fidelis est animi, celat amici commissum. | 13. Die bedrieglijk wandeltGa naar voetnoot12), brengt verborgenheden aan het licht; maar die trouw van harte is, houdt verborgen wat een vriend hem heeft toevertrouwdGa naar voetnoot13). |
14. Ubi non est gubernator, populus corruet: salus autem, ubi multa consilia. | 14. Waar geen bestuurder is, gaat een volk te gronde; doch heil is daar, waar veel overleg wordt gepleegdGa naar voetnoot14). |
[pagina 53]
15. Affligetur malo, qui fidem facit pro extraneo: qui autem cavet laqueos, securus erit. | 15. Die borg blijft voor eenen vreemde, zal door kommer gekweld worden; maar die de strikken vermijdt, is veiligGa naar voetnoot15). |
16. Mulier gratiosa inveniet gloriam: et robusti habebunt divitias. | 16. Eene lieftallige vrouw zal hooge eere vinden, en kloeke mannen zullen zich schatten verwervenGa naar voetnoot16). |
17. Benefacit animae suae vir misericors: qui autem crudelis est, etiam propinquos abjicit. | 17. Een barmhartig mensch is goed voor zich zelven; maar die wreed is, stoot zelfs zijne nabestaanden van zich wegGa naar voetnoot17). |
18. Impius facit opus instabile: seminanti autem justitiam merces fidelis. | 18. De goddelooze doet een werk, dat geen stand houdt; maar die gerechtigheid zaait, is verzekerd van het loonGa naar voetnoot18). |
19. Clementia praeparat vitam: et sectatio malorum mortem. | 19. GoedertierenheidGa naar voetnoot19) brengt het leven, maar het najagen van het kwaad den dood. |
20. Abominabile Domino cor pravum: et voluntas ejus in iis, qui simpliciter ambulant. | 20. Een arglistig hart is een gruwel voor den Heer; maar zijn welgevallen rust op hen, die in eenvoud wandelenGa naar voetnoot20). |
21. Manus in manu non erit innocens malus: semen autem justorum salvabitur. | 21. Hand op handGa naar voetnoot21), de booswicht blijft niet ongestraft, maar het kroost der rechtvaardigen vindt behoudenis. |
22. Circulus aureus in naribus | 22. Een gouden ring in eenen var- |
[pagina 54]
suis, mulier pulchra et fatua. | kenssnuit is eene schoone, maar dwaze vrouwGa naar voetnoot22). |
23. Desiderium justorum omne bonum est: praestolatio impiorum furor. | 23. De begeerte der rechtvaardigen is al wat goed isGa naar voetnoot23), de verwachting der goddeloozen is gramschap. |
24. Alii dividunt propria, et ditiores fiunt: alii rapiunt non sua, et semper in egestate sunt. | 24. Eenigen deelen van hunne eigen goederen uit en zij worden rijker; anderen nemen hetgeen hun niet toekomtGa naar voetnoot24) en zij verkeeren steeds in nooddruft. |
25. Anima, quae benedicit, impinguabitur: et qui inebriat, ipse quoque inebriabitur. | 25. Eene ziel, die zegening verspreidt, zal overvloedig gespijzigd worden; en die rijkelijk te drinken geeft, zal ook zelf rijkelijk gedrenkt wordenGa naar voetnoot25). |
26. Qui abscondit frumenta, maledicetur in populis: benedictio autem super caput vendentium. | 26. Die koren inhoudt, wordt gevloekt onder het volk; maar zegenbeden komen op het hoofd der verkoopersGa naar voetnoot26). |
27. Bene consurgit diluculo qui quaerit bona: qui autem investigator malorum est, opprimetur ab eis. | 27. Wel te moede staat hij 's ochtends op, die het goede zoekt; maar die het kwade nastreeft, zal er onder gedrukt gaanGa naar voetnoot27). |
28. Qui confidit in divitiis suis, corruet: justi autem quasi virens folium germinabunt. | 28. Die zich verlaat op zijne rijkdommen, zal vallenGa naar voetnoot28); maar de rechtvaardigen zullen welig opgroeien als groenend loof. |
29. Qui conturbat domum suam, possidebit ventos: et qui stultus est, serviet sapienti. | 29. Die zijn gezin in beroering brengt, zal wind beërven; en die dwaas is, zal dienstbaar worden aan den wijzeGa naar voetnoot29). |
[pagina 55]
30. Fructus justi lignum vitae: et qui suscipit animas, sapiens est. | 30. De vrucht van den rechtvaardige is een boom des levens, en die zielen verovert, dat is de wijzeGa naar voetnoot30). |
31 Si justus in terra recipit, quanto magis impius et peccator? I Petr. IV 18. | 31. Als den rechtvaardige op aarde vergelding geschiedtGa naar voetnoot31), hoeveel meer den goddelooze en den zondaar? |
- voetnoot1)
- Waarschuwing tegen oneerlijkheid, dikwerf herhaald; vgl. XVI 11; XX 10, 23; Lev. XIX 36; Deut. XXV 13 volg.; Ezech. XLV 10 enz. ‘Schandelijk is elk bedrog... Ook in geringe zaken is vervalsching van weegschaal en valschheid in maat verfoeilijk’ (H. Ambrosius). - Het juist gewicht wordt in het Hebr. aangeduid als de weegsteen van volkomen juist gewicht. Om te wegen bediende men zich van steenen, die een bepaald gewicht aangaven en in eenen buidel werden medegenomen; vgl. XVI 11. Overeenkomstig de Wet werden weegsteenen als ijkgewicht in den tabernakel bewaard, later overgebracht in den tempel.
- voetnoot2)
- De hoovaardige richt zijn denken, streven, handelen boven het bereik zijner krachten; hij is in zijne dwaasheid eerzuchtig en bereidt zichzelven daardoor smaad en schande; vgl. XVI 18. De nederige treedt bescheiden op, koestert geene eerzuchtige plannen en toont geleid te worden door de ware wijsheid, die hem tot eer en glorie zal brengen; vgl. Matth. XXIII 12.
- voetnoot3)
- De rechtvaardigen hebben slechts één doel: de onschuld te bewaren; daardoor bewandelen zij veilig en vol vertrouwen den weg ten leven. De boozen meenen door sluwheid te kunnen ontkomen aan de gevolgen hunner ongerechtigheden, zij missen alle gevoel van veiligheid en worden verstrikt in het netwerk hunner arglistige plannen.
- voetnoot4)
- De mensch kan zijne schatten niet medenemen in het ander leven. Maar ‘zalig de dooden, die in den Heer sterven.... want hunne werken volgen hen’. Apoc. XIV 13.
- voetnoot5)
- Voor v. 5 en 6 vgl. noot 3.
- voetnoot6)
- De rechtvaardige kan gelaten den dood zien naderen en blijmoedig hem aanvaarden als den overgang tot een beter leven; voor den goddelooze vervliegt dan alle hoop op grootheid en geluk, voor den eerzuchtige (Hebr. de boozen) gaan dan te niet alle ijdele verwachtingen en blijde vooruitzichten.
- voetnoot7)
- Niet zelden vrijwaart God den rechtvaardige voor het leed, hem door den goddelooze bereid, en laat naar het recht der wedervergelding datzelfde leed neerkomen op den belager; vgl. Esth. VII 10; Dan. XIV 40 volg.
- voetnoot8)
- Waar de goddelooze met geveinsde vriendschap zijnen naaste in het verderf tracht te storten, weet de rechtvaardige, voorgelicht en geleid door de wijsheid, aan het gevaar te ontkomen.
- voetnoot9)
- Het den mensch ingeschapen gevoel voor recht wordt bevredigd, als de deugd beloond, de misdaad gestraft wordt. Wellicht wordt in het eerste verslid ook aangeduid de vreugde, dat de openlijk beloonde deugd navolging zal vinden, in het tweede de blijdschap, dat de overmoed der goddeloozen niet meer gevreesd behoeft te worden.
- voetnoot10)
- De vromen smeeken door hunne beden en werken den zegen Gods, bloei en welvaart af over eene stad; de goddeloozen met hunne godlasterende taal, met hunne gesprekken, die de zeden bederven, twist en tweedracht stoken, richten haar te gronde.
- voetnoot11)
- Die om een of ander gebrek in den naaste minachtend over hem spreekt, geeft blijk van groote kortzichtigheid. Een man van doorzicht weet, dat ieder mensch zijne gebreken heeft; daarom weet hij het stilzwijgen te bewaren.
- voetnoot12)
- Naar het Hebr. Iemand, die met nieuwtjes en lasterpraatjes rondloopt.
- voetnoot13)
- Alleen aan eenen wijzen en trouwhartigen vriend kan men zijn volle vertrouwen schenken.
- voetnoot14)
- Een volk zonder leiding is als een schip zonder stuur; heil en welvaart van het volk zijn nauw verbonden aan de wijsheid en het beleid zijner bestuurders.
- voetnoot15)
- Waarschuwing tegen onberaden borgtocht; vgl. VI 1 vv. Die de strikken vermijdt, nm. van onberaden borgtochten, of nog algemeener naar het Hebr. die een afkeer heeft van hen, die zich bij handslag verbinden.
- voetnoot16)
- Gratiosus wijst niet op louter uitwendige hoedanigheden (vgl. v. 22 en XXXI 30), maar veeleer op de natuurlijke gaven van geest en hart, zedigheid, reinheid enz. Met deze edele gaven zal de vrouw niet minder zeker hooge eere vinden, dan kloeke mannen (Hebr. geweldenaars) door kracht van lichaam en ziel zich schatten zullen verwerven. De LXX geven twee spreuken: ‘Eene lieftallige vrouw bezorgt eere aan haren man, maar eene vrouw, die gerechtigheid haat is een zetel der schande. Luiaards derven rijkdommen, maar kloeke mannen steunen op schatten’.
- voetnoot17)
- ‘Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven’, Matth. V 7. Hebr., maar die hardvochtig is, kwelt zijn eigen vleesch, d.i. zich zelven.
- voetnoot18)
- Wat de goddelooze werkt, kan hem in de eeuwigheid niet helpen; althans bij zijnen dood gaat het voor hem verloren; maar die gerechtigheid zaait, zal het eeuwig leven maaien. Gal. VI 8.
- voetnoot19)
- Goedertierenheid, d.i. naar het Hebr. gerechtigheid.
- voetnoot20)
- Reeds de mensch heeft eenen afkeer van valschheid, hoeveel te meer God, die de heiligheid zelve is!
- voetnoot21)
- Hier zou men met anderen kunnen vertalen ‘van geslacht tot geslacht’ in tegenstelling met kroost in het 2de verslid, en dan daarin eene aanduiding zien, dat de booswicht, zoo al niet in eigen persoon, althans in zijn nageslacht gestraft wordt. Maar die beteekenis heeft deze uitdrukking niet XVI 5, althans niet in de Vulgaat; daarom wordt zij beter als spreekwijze ter sterke bevestiging, door anderen vertaald gewis, zekerlijk, ons ‘de hand er op geven’.
- voetnoot22)
- Neusringen zijn nog bij Oostersche volken een bekend sieraad; vgl. ook Gen. XXIV 22; Ezech. XVI 12. Als lichamelijke schoonheid bij eene vrouw niet de afstraling is van reinheid en deugd, maar gepaard gaat met zedelijke dwaasheid, dan is zij gelijk aan een gouden ring in eenen varkenssnuit, een misplaatst sieraad, dat weldra bezoedeld zal worden.
- voetnoot23)
- Hebr. louter het goede, en daarom mogen de rechtvaardigen alle goed van God verhopen. De goddeloozen koesteren allerlei verwachtingen van welvaart en geluk; maar zoo zeker zal Gods gramschap hen treffen, dat zij eigenlijk niets anders te verwachten hebben.
- voetnoot24)
- Anderen nemen enz. Hebr. houden terug meer dan betaamt; niet slechts onrecht maar ook gierigheid, vrekkigheid zoowel ten opzichte van zich zelven als van anderen wordt gestraft.
- voetnoot25)
- Eene nadere toelichting tot het vorige vers. Milddadigheid jegens noodlijdenden brengt Gods milden zegen; vgl. Matth. X 42; Luc. VI 38; II Cor. IX 6 volg.
- voetnoot26)
- De vloek der menschen, gevolgd door den verschrikkelijken vloek Gods, komt over hem, die ten eigen bate partij wil trekken van den hongersnood of het lijden der menschheid. Gezegend daarentegen hij, die, met matige winst tevreden, armen en hongerigen zoekt te spijzen.
- voetnoot27)
- Naar de Vulgaat: Die het goede zoekt, mag in opgewekte stemming, met blijde verwachting den dag beginnen; de booswicht gaat reeds gebukt onder den druk van zijn kwaad geweten en het naderend strafgericht. Hebr.: ‘Die het goede zoekt, zoekt (en vindt) hetgeen welgevallig is (aan God en aan de menschen), en die het kwade najaagt, over dien zal het komen’.
- voetnoot28)
- nl. Afvallen als een verdord blad; vgl. verder X 2; XI 4; Ps. I 3.
- voetnoot29)
- Die door gierigheid, hardvochtigheid enz. zijn gezin in beroering brengt, daaruit vrede en eendracht bant, zal ook zijne welvaart zien vervliegen; hij zal gelijk worden aan den dwaas, die, tot armoede vervallen, zelf dienstbaar moet worden.
- voetnoot30)
- De rechtvaardige zal niet alleen zelf het loon ontvangen voor zijne deugd, maar zijne vrucht, zijn leven en zijn werken, zal ook voor anderen een boom des levens zijn; eene bezielende levenskracht zal van hem uitgaan; hij is de wijze, die door woord en voorbeeld zielen verovert voor de deugd en voor God. Zoo mag het 2de verslid vertaald worden naar het Hebr. en het parallelisme.
- voetnoot31)
- Zelfs de rechtvaardige, de vriend Gods, wordt voor zijne fouten gestraft in dit leven; zou dan de vijand Gods op straffeloosheid mogen hopen? De H. Petrus haalt in zijnen eersten brief IV 18 dit vers aan naar de vertaling der LXX: ‘Als de rechtvaardige nauwelijks zal zalig worden, waar zullen dan de goddeloozen en de zondaars verschijnen’?