De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput X.
|
Parabolae Salomonis. | Spreuken van SalomonGa naar voetnoot1). |
1. Filius sapiens laetificat patrem: filius vero stultus moestitia est matris suae. | 1. Een wijs kind verblijdt den vader, maar een dwaas kind is het hartzeer zijner moederGa naar voetnoot2). |
[pagina 47]
2. Nil proderunt thesauri impietatis: justitia vero liberabit a morte. Infra XI 4. | 2. Niets baten schatten der goddeloosheid, maar gerechtigheid redt van den doodGa naar voetnoot3). |
3. Non affliget Dominus fame animam justi, et insidias impiorum subvertet. | 3. De Heer laat de kwelling van den honger niet komen over de ziel van den rechtvaardige, maar de bedekte aanslagen van de goddeloozen verijdelt HijGa naar voetnoot4). |
4. Egestatem operata est manus remissa: manus autem fortium divitias parat.
Qui nititur mendaciis, hic pascit ventos: idem autem ipse sequitur aves volantes. |
4. Eene trage hand kweekt armoede, maar de hand der ijverigen brengt rijkdom aan.
Die zich verlaat op leugens, hij weidt winden, en zelf loopt hij vliegende vogels naGa naar voetnoot5). |
5. Qui congregat in messe, filius sapiens est: qui autem stertit aestate, filius confusionis. | 5. Die in den oogsttijd vergaart, is een wijs zoon; maar die ligt te ronken in den zomer, is een zoon der schandeGa naar voetnoot6). |
6. Benedictio Domini super caput justi: os autem impiorum operit iniquitas. | 6. De zegen des Heeren rust op het hoofd van den rechtvaardige, maar den mond der goddeloozen bedekt onrechtGa naar voetnoot7). |
7. Memoria justi cum laudibus: et nomen impiorum putrescet. | 7. De gedachtenis van den rechtvaardige blijft in zegening, maar de naam der goddeloozen vergaatGa naar voetnoot8). |
8. Sapiens corde praecepta suscipit: stultus caeditur labiis. | 8. Die wijs van harte is, neemt de geboden aan, maar de dwaas wordt gestraft door de lippenGa naar voetnoot9). |
[pagina 48]
9. Qui ambulat simpliciter, ambulat confidenter: qui autem depravat vias suas, manifestus erit. | 9. Die wandelt in oprechtheid, wandelt zonder schroomGa naar voetnoot10); maar die slinksche wegen inslaat, zal ontmaskerd worden. |
10. Qui annuit oculo, dabit dolorem: et stultus labiis verberabitur. Eccli. XXVII 25. | 10. Die gluipt met het oog, veroorzaakt leedGa naar voetnoot11); en die dwaas van lippen is, zal gekastijd worden. |
11. Vena vitae, os justi: et os impiorum operit iniquitatem. | 11. Eene bron des levens is de mond van den rechtvaardige, maar de mond der goddeloozen bedekt onrechtGa naar voetnoot12). |
12. Odium suscitat rixas: et universa delicta operit caritas. I Cor. XIII 4; I Petr. IV 8. | 12. Haat wekt twisten, maar alle misslagen bedekt de liefdeGa naar voetnoot13). |
13. In labiis sapientis invenitur sapientia: et virga in dorso ejus qui indiget corde. | 13. Op de lippen van den wijze wordt wijsheid gevonden; maar de tuchtroede is voor den rug van hem, dien het aan verstand ontbreektGa naar voetnoot14). |
14. Sapientes abscondunt scientiam: os autem stulti confusioni proximum est. | 14. Wijze menschen verhelen hunne kennis, maar de mond van den dwaas is der beschaming nabijGa naar voetnoot15). |
15. Substantia divitis, urbs fortitudinis ejus: pavor pauperum, egestas eorum. | 15. De schatten van den rijke zijn hem eene sterke stad, de schrik der armen is hunne nooddruftGa naar voetnoot16). |
[pagina 49]
16. Opus justi ad vitam: fructus autem impii ad peccatum. | 16. De arbeid van den rechtvaardige is ten leven, maar het inkomen van den goddelooze is tot zondeGa naar voetnoot17). |
17. Via vitae, custodienti disciplinam: qui autem increpationes relinquit, errat. | 17. Een weg ten leven ligt open voor hem, die tucht in eere houdt; maar die zich aan terechtwijzingen niet stoort, dwaalt af. |
18. Abscondunt odium labia mendacia: qui profert contumeliam, insipiens est. | 18. Leugenachtige lippen verbergen haat; die lastertaal spreekt, is een dwaasGa naar voetnoot18). |
19. In multiloquio non deerit peccatum: qui autem moderatur labia sua prudentissimus est. | 19. Bij veel spreken blijft de zonde niet uit; maar die zijne lippen bedwingt, is verstandig in hooge mateGa naar voetnoot19). |
20. Argentum electum, lingua justi: cor autem impiorum pro nihilo. | 20. Uitgelezen zilver is de tong van den rechtvaardige, maar het hart der goddeloozen is zonder waardeGa naar voetnoot20). |
21. Labia justi erudiunt plurimos: qui autem indocti sunt, in cordis egestate morientur. | 21. De lippen van den rechtvaardige geven onderricht aan zeer velen; maar die geene leering aannemen, komen om door gebrek aan verstandGa naar voetnoot21). |
22. Benedictio Domini divites facit, nec sociabitur eis afflictio. | 22. De zegen des Heeren maakt (de menschen) rijk, en daarmede gaat voor hen geen kommer gepaardGa naar voetnoot22). |
23. Quasi per risum stultus operatur scelus: sapientia autem est viro prudentia. | 23. Als het ware lachende pleegt de dwaze eene euveldaad, maar wijsheid is voor den man verstandig handelenGa naar voetnoot23). |
24. Quod timet impius, veniet su- | 24. Wat de goddelooze vreest, zal |
[pagina 50]
per eum: desiderium suum justis dabitur. | over hem komen; wat de rechtvaardigen begeeren, zal hun gegeven wordenGa naar voetnoot24). |
25. Quasi tempestas transiens non erit impius: justus autem quasi fundamentum sempiternum. | 25. Als de stormwind, die voorbij vaart, zoo vergaat de goddelooze; maar de rechtvaardige is als eene grondveste voor eeuwigGa naar voetnoot25). |
26. Sicut acetum dentibus, et fumus oculis, sic piger his, qui miserunt eum. | 26. Als azijn voor de tanden en als rook voor de oogen, zooGa naar voetnoot26) is de luiaard voor hen, die hem uitzenden. |
27. Timor Domini apponet dies: et anni impiorum breviabuntur. | 27. De vreeze des Heeren verlengt de levensdagen, maar de jaren der goddeloozen worden afgekortGa naar voetnoot27). |
28. Exspectatio justorum laetitia: spes autem impiorum peribit. | 28. De verwachting der rechtvaardigen is blijdschapGa naar voetnoot28), maar de hoop der goddeloozen wordt verijdeld. |
29. Fortitudo simplicis via Domini: et pavor his, qui operantur malum. | 29. Eene sterkte voor den oprechte is de weg des Heeren, maar eene verschrikking voor hen, die ongerechtigheid plegenGa naar voetnoot29). |
30. Justus in aeternum non commovebitur: impii autem non habitabunt super terram. | 30. De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet wankelen, maar de goddeloozen zullen het land niet bewonenGa naar voetnoot30). |
31. Os justi parturiet sapientiam: lingua pravorum peribit. | 31. De mond der rechtvaardigen brengt wijsheid voort, de tong der booswichten verdortGa naar voetnoot31). |
32. Labia justi considerant placita: et os impiorum perversa. | 32. De lippen van den rechtvaardige zijn bedacht op hetgeen welgevallig is, maar de mond der goddeloozen op hetgeen verkeerd isGa naar voetnoot32). |
- voetnoot1)
- Vgl. Inleiding blz. 12.
- voetnoot2)
- De lessen der Wijsheid gelden allereerst de kleinen; daarom waarschuwing aan de ouders om te zorgen voor de goede opvoeding hunner kinderen, waarschuwing aan de kinderen om door deugd en godsvrucht hunne ouders gelukkig te maken.
- voetnoot3)
- Schatten der goddeloosheid, d.i. schatten wederrechtelijk verkregen of behouden kunnen noch den tijdelijken noch den eeuwigen ondergang afweren; maar gerechtigheid, vooral waar deze zich openbaart in weldoende liefde, brengt een gelukkig leven en redt van den eeuwigen dood; vgl. III 33; Matth. XVI 26. - Bij deze en soortgelijke spreuken wordt niet eene voor altijd geldende wet uitgesproken, maar aangeduid wat dikwerf geschiedt.
- voetnoot4)
- In zijne vaderlijke Voorzienigheid bevredigt God het verlangen van den rechtvaardige naar lichamelijk en geestelijk voedsel; vgl. Ps. XXXVI 25; maar de aanslagen (Hebr. hebzucht), door de hebzucht der goddeloozen gevormd, verijdelt Hij.
- voetnoot5)
- Dit tweede vers ontbreekt in het Hebr. en staat in het Gr. IX 12. Wind, vogels: beeld van het vluchtige, onberekenbare: die meent door leugen en bedrog tot geluk en aanzien te kunnen komen, vermoeit en bedriegtzich zelven.
- voetnoot6)
- De zomer is in Palestina ook de oogsttijd, de tijd van groote bedrijvigheid en drukke werkzaamheid. Die dan weigert te arbeiden, stelt zich bloot aan de schande van door eigen vadsigheid in armoede te vervallen. Zoon der schande, iedere betrekking van afhankelijkheid wordt in de H. Schrift dikwerf door het woord zoon, kind aangeduid.
- voetnoot7)
- De zegen des Heeren, afgeroepen door de goede werken, siert het hoofd van den rechtvaardige met eene eerekroon; maar het onrecht der goddeloozen roept Gods vloek af, en bedekt hunnen mond (het deel genomen voor het geheel), hun gelaat, met schande. Hebr. meestal vertaald: ‘Zegeningen op het hoofd van den rechtvaardige, maar de mond der goddeloozen bedekt gewelddaad’.
- voetnoot8)
- Vergaat, eigenlijk verrot. De naam van Gods Heiligen wordt met lof en eere vermeld; vgl. Luc. I 48; de naam der goddeloozen wordt genoemd met afgrijzen en vervloeking.
- voetnoot9)
- De deugdzame onderhoudt de geboden en vindt het leven; vgl. Luc. X 28; maar de dwaas, de goddelooze of naar het Hebr. die dwaas van lippen is, die zijn tong niet bedwingt, zal voor zijne ijdele hoovaardij gestraft worden, den ondergang vinden.
- voetnoot10)
- Zoo iemand heeft niets te verbergen, niets te vreezen; maar die veinst, die slinksche wegen inslaat, loopt altijd gevaar ontmaskerd te worden, mist alle gevoel van veiligheid, alle rust en vrede.
- voetnoot11)
- Die gluipt met het oog, die valsch en spottend rondgluurt, veroorzaakt leed, nl. allereerst aan anderen, maar in gerechte straf toch ook, en wel het meest, aan zich zelven; eveneens zal ook hij, die dwaas van lippen is (vgl. noot 9), door en voor die dwaasheid gekastijd worden. LXX: Die arglistig wenkt met de oogen, veroorzaakt veel droefenis aan de menschen, maar die met vrijmoedigheid berispt, sticht vrede.
- voetnoot12)
- De mond is de tolk des harten: in het hart van den rechtvaardige heerschen wijsheid en hooger leven, zijne woorden brengen overal licht en leven, troost en kracht; maar de woorden van den goddelooze, zij mogen goed en schoon klinken en de boosheid des harten verbergen, zij brengen dood en verderf.
- voetnoot13)
- Die door haat verblind is, legt elke handeling van den naaste verkeerd uit en wekt daardoor twisten; maar de liefde denkt geen kwaad (vgl. I Cor. XIII 4-7), en die haar beoefent, is bij alle misslagen van den naaste gereed, alles met den mantel der liefde te bedekken.
- voetnoot14)
- De taal van een wijs mensch toont, dat hij de wijsheid bezit, en dus niet gelijk de onverstandige door de tuchtroede tot het betrachten der wijsheid behoeft gedreven te worden:
- voetnoot15)
- Wijze menschen maken een bescheiden en voorzichtig gebruik van hunne kennis tot nut van zich zelven en van anderen; maar de dwaas kraamt allerlei onzinnigheden uit en is der beschaming nabij of, gelijk het Hebr. zegt, is een instortende muur, die hem zelven en anderen kan bedelven.
- voetnoot16)
- Dit vers is eigenlijk geene zedenspreuk, tenzij men onder rijke versta de deugdzame, door God gezegend, onder arme de door eigen schuld behoeftige. Anders wordt slechts een feit in het licht gesteld, vooral met het oog op den tijd, toen het ‘Zalig de armen’, Luc. VI 20, nog niet was gesproken: het feit namelijk, dat de rijke in zijne rijkdommen een middel vindt ter afwering of ter verzachting van velerlei ongevallen, terwijl de arme in zijne nooddruft bij naderend gevaar steeds grooter ellende te duchten heeft.
- voetnoot17)
- De arbeid, d.i. de vrucht van zijnen arbeid, wordt door den rechtvaardige goed gebruikt tot een gelukkig, Gode welgevallig leven; het inkomen, al of niet uit arbeid verkregen, voert den goddelooze ten verderve, hij misbruikt het in weelde en zingenot, ter voldoening zijner booze lusten.
- voetnoot18)
- Hebr. Die haat verbergt met leugenachtige lippen en enz. Beiden zijn dwaas, slecht, zoowel degene, die huichelachtig zijnen haat verbergt, als die onbeschaamd lastertaal spreekt.
- voetnoot19)
- Vgl. Jac. I 26; III 2 vv.
- voetnoot20)
- Uitgelezen, gelouterd zilver is de taal van den rechtvaardige, maar het hart en dus ook de tong, die de tolk is des harten, der goddeloozen is zonder waarde, als het schuim van het gelouterd zilver.
- voetnoot21)
- De rechtvaardige biedt in zijn onderricht geestelijk voedsel aan velen, maar die geene leering aannemen, de dwazen, de goddeloozen, kunnen anderen dat geestelijk voedsel niet aanbieden, zij sterven zelf den geestelijken en eeuwigen dood.
- voetnoot22)
- De zegen des Heeren geeft rijkdommen, die den mensch gelukkig maken, terwijl de Heer hem vrijwaart voor den kommer en de onheilen, die dikwerf het bezit van rijkdommen vergezellen.
- voetnoot23)
- De dwaas, die niet denkt om God of eeuwigheid, handelt altijd luchthartig; al lachende pleegt hij gruwelen, maar de wijsheid vrijwaart den man voor alle lichtzinnigheid en overdrijving, leert hem in alles verstandig handelen. Naar het Hebr. is hier sprake van de kracht der gewoonte, zoowel ten goede als ten kwade: is het een spel voor den dwaas misdaden te plegen, zoo ook voor den man van verstand de wijsheid te betrachten.
- voetnoot24)
- Een ieder ontvangt naar zijne werken loon of straf in dit of in het ander leven.
- voetnoot25)
- De stormwind, die een wijle heerscht en schrik verspreidt, is het beeld van den goddelooze in zijne grootheid en in zijnen overmoed; de grondveste voor eeuwig, beeld van het bestendig geluk van den rechtvaardige.
- voetnoot26)
- d.i. Even schadelijk is de luiaard voor hen, die hem hunne belangen toevertrouwen.
- voetnoot27)
- Vgl. III 2; IX 11; I Tim. IV 8.
- voetnoot28)
- Ook te midden van het lijden; vgl. Rom. XII 11; I Petr. IV 13. De H. Bernardus (Serm. IV in Ps. 90) zegt: ‘Als de verwachting der rechtvaardigen blijdschap is, en wel zoo groote blijdschap, dat al wat men in de wereld kan begeeren niet met haar vergeleken kan worden, wat zal dan hetgeen verwacht wordt zelf zijn’? De hoop daarentegen der goddeloozen, beperkt tot dit leven, wordt weldra verijdeld.
- voetnoot29)
- De weg des Heeren, aangewezen door zijne leer en zijne geboden, geleidt den oprechte, den vrome, tot God en schenkt hem moed en kracht, maar is tevens eene verschrikking, eene voortdurende bedreiging, voor allen, die ongerechtigheid plegen. Zoo is ook Christus, de Weg en de Waarheid en het Leven, tot val en opstanding van velen. Joan. XIV 6; Luc. II 34.
- voetnoot30)
- Vgl. v. 25; II 21; Ps. XIV 5.
- voetnoot31)
- De mond van den rechtvaardige is als een boom, die heerlijke vruchten van wijsheid voortbrengt, de tong van den booswicht als een verdorde stam, die uitgeroeid wordt (Hebr.).
- voetnoot32)
- De rechtvaardigen zijn voorzichtig en spreken slechts hetgeen Gode welgevallig en den naaste dienstig is.