De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
Caput IX.
|
1. Sapientia aedificavit sibi domum, excidit columnas septem. | 1. De WijsheidGa naar voetnoot1) heeft zich een huis gebouwdGa naar voetnoot2), Zij heeft zich zuilen uitgehouwen, zeven in getalGa naar voetnoot3). |
2. Immolavit victimas suas, miscuit vinum, et proposuit mensam suam. | 2. Zij heeft hare offerdieren geslacht, Zij heeft den wijn gemengd en hare tafel aangerichtGa naar voetnoot4). |
3. Misit ancillas suas ut vocarent ad arcem, et ad moenia civitatis: | 3. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden, om uit te nooden naar den burg en naar de muren der stadGa naar voetnoot5): |
4. Si quis est parvulus, veniat ad me. Et insipientibus locuta est: | 4. Wie klein is, hij kome tot Mij. En tot de onverstandigen heeft Zij gesprokenGa naar voetnoot6): |
[pagina 45]
5. Venite, comedite panem meum, et bibite vinum quod miscui vobis. | 5. Komt, eet van mijn brood en drinkt van den wijn, dien Ik u heb gemengdGa naar voetnoot7). |
6. Relinquite infantiam, et vivite, et ambulate per vias prudentiae. | 6. Legt af de kindsheid en leeft, en wandelt op de paden des verstandsGa naar voetnoot8). |
7. Qui erudit derisorem, ipse injuriam sibi facit: et qui arguit impium, sibi maculam generat. | 7. Die den spotter onderricht, hij berokkent zich zelven smaad; en die den goddelooze berispt, bezoedelt zich zelvenGa naar voetnoot9). |
8. Noli arguere derisorem, ne oderit te. Argue sapientem, et diliget te. | 8. Berisp den spotter niet, opdat hij u niet hate. Berisp den verstandige, en hij zal u liefhebben. |
9. Da sapienti occasionem, et addetur ei sapientia. Doce justum, et festinabit accipere. | 9. Bied gelegenheidGa naar voetnoot10) aan den wijze, en hij zal nog wijzer worden. Geef onderricht aan den rechtvaardige, en hij zal het gretig aanvaarden. |
10. Principium sapientiae timor Domini: et scientia sanctorum, prudentia. Ps. CX 10; Supra I 7; Eccli. I 16. | 10. Het begin der wijsheid is de vreeze des Heeren, en de kennis van den Alheilige is verstandGa naar voetnoot11). |
11. Per me enim multiplicabuntur dies tui, et addentur tibi anni vitae. | 11. WantGa naar voetnoot12) door Mij zullen uwe dagen vermenigvuldigd en uwe levensjaren vermeerderd worden. |
12. Si sapiens fueris, tibimetipsi eris: si autem illusor, solus portabis malum. | 12. Indien gij wijs zijt, gij zult het zijn ten heil van u zelven; maar indien gij een spotter zijt, zult gij alleen den last dragen. |
13. Mulier stulta et clamosa, plenaque illecebris, et nihil omnino sciens, | 13. Eene vrouwGa naar voetnoot13), dwaas en roerig en vol verlokkelijkheid en volstrekt zonder eenige wijsheid, |
[pagina 46]
14. Sedit in foribus domus suae super sellam in excelso urbis loco, | 14. is gezeten aan de deur van haar huis op eenen zetel, op een hoog gelegen punt der stadGa naar voetnoot14), |
15. Ut vocaret transeuntes per viam, et pergentes itinere suo: | 15. om de uitnoodiging te richten tot hen, die voorbijgaan langs den weg en hunnen tocht vervolgenGa naar voetnoot15): |
16. Qui est parvulus, declinet ad me. Et vecordi locuta est: | 16. Die klein is, wende zich tot mij. En tot den onbezonnene zegt zijGa naar voetnoot16): |
17. A quae furtivae dulciores sunt, et panis absconditus suavior. | 17. Gestolen wateren zijn zoo zoet en heimelijk gegeten brood is zoo smakelijkGa naar voetnoot17). |
18. Et ignoravit quod ibi sint gigantes, et in profundis inferni convivae ejus. | 18. En hij weet niet, dat daar reuzen zijn, en dat hare gasten zijn in de diepten der helGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Dezelfde ongeschapen Wijsheid, die zich in het vorige hoofdstuk openbaarde als Persoon, wordt hier beschreven en verder sprekende ingevoerd, waar Zij de menschen uitnoodigt aan het gastmaal door Haar aangericht in hare stad, v. 3, in haar huis, v. 1, in haren tempel, v. 2. - Onder deze beelden wordt in het algemeen aangegeven, wat de Wijsheid heeft gedaan tot leering en heiliging der menschheid; maar op het voetspoor der HH. Vaders mag dit worden toegepast op de groote stichting Gods, de Kerk, hare leer en hare genademiddelen.
- voetnoot2)
- De Wijsheid, wier vermaak het is te zijn onder de kinderen der menschen, en die zalig prijst degenen, die de wacht houden aan hare poorten (vgl. VII 31, 34), heeft zich een huis, eene blijvende woonsteê, gebouwd onder de menschen. Dit huis is naar de verklaring van den H. Bernardus en de toepassing der Kerk in de H. Liturgie de schoot der H. Maagd; naar de verklaring van andere HH. VV. Athanasius, Leo, August, enz. de H. Menschheid van Christus, in Wien woont de gansche volheid der Godheid lichamelijk, Col. II 9; beter naar den samenhang en de verklaring van den H. Augustinus de Kerk, het mystieke lichaam van Christus.
- voetnoot3)
- De uit marmer uitgehouwen zuilen dienden om den voorgevel of de galerijen op het binnenhof der Oostersche paleizen te schragen en te sieren. Zeven, het heilig getal (vereeniging van het oneindige en het eindige), zinnebeeld van algeheele volkomenheid. De zeven zuilen zijn derhalve het zinnebeeld van alles, wat aan de Kerk, het huis der Wijsheid, volmaakte schoonheid en onvergankelijkheid schenkt. Door de HH. Vaders wordt het beeld in het bijzonder toegepast op de Apostelen (vgl. ad Ephes. II 20), op de zeven HH. Sacramenten, op de zeven gaven van den H. Geest enz.
- voetnoot4)
- Het huis, waarin de Wijsheid woont op aarde, is ook een tempel; Zij draagt daar haar Offer op, Zij richt daar haar offermaaltijd aan in het Offer der Mis; vgl. VII 14. Den wijn gemengd, d.i. naar het gebruik in Oostersche landen toebereid met water of met geurige kruiden.
- voetnoot5)
- Even als de Koning in de gelijkenis Matth. XXII 2, zendt nu ook de Wijsheid boden uit om de menschheid te nooden aan het gastmaal; de Wijsheid, voorgesteld als Koningin, daarom is hier spraak van dienstmaagden. Christus zendt zijne Apostelen tot aan de uiteinden der wereld om uit te nooden naar den burg enz.: de Kerk is de voor allen zichtbare, onvergankelijke H. stad Gods, op den berg geplaatst. Vgl. Matth. V 14.
- voetnoot6)
- De oproeping gaat tot allen, die klein en onverstandig zijn in eigen oogen, maar daardoor juist verkeeren in de vereischte stemming om de uitnoodiging gretig te volgen; vgl. Matth. V 3; Luc. X 21; I Cor. I 26 vv.
- voetnoot7)
- Het voedsel van waarheid en genade, in het bijzonder toepasselijk op het brood en den wijn der H. Eucharistie; vgl. Joan. VI 35 vv.
- voetnoot8)
- Komt terug van de dwaasheid der zonde, en, geleid en gesterkt door de Wijsheid, bewandelt hare wegen, dan zult gij leven het waarachtige leven in den dienst van God, voerende tot het eeuwig leven.
- voetnoot9)
- Van de uitnoodiging worden alleen uitgesloten de goddelooze spotters, die zich ontoegankelijk maken voor de lessen en de gaven der Wijsheid; de zinnelijke mensch verstaat niet wat is van den Geest Gods, I Cor. II 14. Zoo verbood ook Christus het heilige te geven aan de honden, de parelen te werpen voor de zwijnen, Matth. VII 6; dat zou slechts het heilige blootstellen aan vertreding, de verkondigers der waarheid aan spot en hoon.
- voetnoot10)
- d.i. Om onderricht te worden. Hebr. geef aan den wijze, nl. onderricht.
- voetnoot11)
- Hier wordt de reden gegeven van het voorgaande, zoowel van het uitnoodigen van wijzen en onverstandigen, als van het uitsluiten der spotters. Dezen toch missen volstrekt alle vreeze Gods en kunnen daarom ook de wijsheid niet erlangen; daarentegen is de ware kennis en heilige vreeze Gods het voortdurend blijvend beginsel der wijsheid. Parallelisme en Hebr. duiden aan, dat scientia sanctorum niet zoozeer is de kennis der Heiligen, als wel de kennis der heilige dingen, of beter van den Alheilige, d.i. God.
- voetnoot12)
- Want is redengevend van v. 6. Tijdelijke zegen naar den aard van het O.T. vgl. III 2, 16; IV 10.
- voetnoot13)
- Hebr.: De vrouw der dwaasheid (d.i. de verpersoonlijkte dwaasheid) is roerig, louter lichtzinnigheid enz. Tegenover de Wijsheid Gods wordt nu beschreven en met hare uitnoodiging tot een gastmaal sprekende ingevoerd de wijsheid dezer wereld, de ondeugd. Zij mist alle innerlijke waarheid en waardigheid, en tracht door uitwendigen tooi de zinnen der menschen tot zich te trekken.
- voetnoot14)
- In navolging der Wijsheid zoekt ook zij de scharen op.
- voetnoot15)
- Ook de volgelingen der Wijsheid tracht zij tot zich te trekken, gelijk uit het Hebr. blijkt.
- voetnoot16)
- Zij beschouwt allen, die haar niet volgen, als dwazen, onnoozelen.
- voetnoot17)
- Ook de dwaasheid heeft een gastmaal aangericht: hetgeen zij echter aanbiedt, moet steelsgewijze, in het verborgene genoten worden; zij geeft geen waar genot, geen waarachtig geluk. Maar op sluwe wijze rekent zij bij hare toespraak op den trek van het menschelijk hart naar het geheimzinnige, het verborgene en prikkelt de begeerlijkheid, de neiging naar het verbodene.
- voetnoot18)
- En hij, de ongelukkig verdwaasde, die de uitnoodiging der dwaasheid en zijne bedorvene neiging volgend, aanzit aan het bereide gastmaal, hij weet en beseft niet, dat hij daar valt in de handen van reuzen, duivelen en verdoemden, en dat hij levend reeds zich bevindt in de diepte der hel. Reuzen, toespeling op Gen. VI 4 v. Hebr. rephaim, wat ook vertaald kan worden met dooden, schimmen.