De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VIII.
|
1. Numquid non sapientia clamitat, et prudentia dat vocem suam? | 1. Roept de WijsheidGa naar voetnoot1) niet luide, en verheft de Verstandigheid niet hare stemGa naar voetnoot2)? |
2. In summis, excelsisque verticibus supra viam, in mediis semitis stans, | 2. Op de hoogten en de meest verheven punten aan den weg, midden op de paden, daar staat Zij. |
3. Juxta portas civitatis in ipsis foribus loquitur, dicens: | 3. Nabij de poorten der stad, aan den ingang zelf spreekt Zij en zegt: |
4. O viri, ad vos clamito, et vox mea ad filios hominum. | 4. O, mannen, tot u gaat mijn roep, en mijne stem tot de kinderen der menschenGa naar voetnoot3). |
5. Intelligite parvuli astutiam, et insipientes animadvertite. | 5. Onderricht u, o, kleinen, in schranderheid, en gij, dwazen, streeft naar inzicht. |
6. Audite, quoniam de rebus magnis locutura sum: et aperientur labia mea, ut recta praedicent. | 6. Luistert, want van grootsche dingen ga Ik spreken, en mijne lippen zullen zich openen om hetgeen recht is te verkondigen. |
7. Veritatem meditabitur guttur meum, et labia mea detestabuntur impium. | 7. Waarheid zal mijn gehemelte betrachten, en mijne lippen zullen goddeloosheid verfoeienGa naar voetnoot4). |
[pagina 40]
8. Justi sunt omnes sermones mei, non est in eis pravum quid, neque perversum. | 8. Gerechtig zijn al mijne reden, daar is niets in wat kwaad is of verkeerdGa naar voetnoot5). |
9. Recti sunt intelligentibus, et aequi invenientibus scientiam. | 9. Gerecht zijn zij voor de verstandigen, en rechtmatig voor die kennis gevonden hebbenGa naar voetnoot6). |
10. Accipite disciplinam meam, et non pecuniam: doctrinam magis, quam aurum eligite. | 10. Aanvaardt mijne tucht liever dan zilver, kiest mijn onderricht eerder dan goudGa naar voetnoot7). |
11. Melior est enim sapientia cunctis pretiosissimis: et omne desiderabile ei non potest comparari. | 11. Want wijsheid is beter dan alle kostbaarheden; en al wat men kan begeeren, is met haar niet te vergelijken. |
12. Ego sapientia habito in consilio, et eruditis intersum cogitationibus. | 12. Ik, de Wijsheid, heb mijne woonstee bij de schranderheid, en bij weldoordachte overleggingen ben Ik tegenwoordigGa naar voetnoot8). |
13. Timor Domini odit malum: arrogantiam, et superbiam, et viam pravam, et os bilingue detestor. | 13. De vreeze des Heeren haat het kwaad; verwatenheid en trots en slechten wandel en dubbeltongige monden verafschuw IkGa naar voetnoot9). |
14. Meum est consilium, et aequitas, mea est prudentia, mea est fortitudo. | 14. Bij Mij is beradenheid en recht, bij Mij doorzicht, bij Mij sterkteGa naar voetnoot10). |
15. Per me reges regnant, et legum conditores justa decernunt: | 15. Door Mij regeeren de koningen, en verordenen de wetgevers hetgeen recht is. |
16. Per me principes imperant, et potentes decernunt justitiam. | 16. Door Mij voeren de vorsten de heerschappij, en doen de machthebbers rechtGa naar voetnoot11). |
[pagina 41]
17. Ego diligentes me diligo: et qui mane vigilant ad me, invenient me. | 17. Ik bemin die Mij beminnen; en die 's morgens vroeg om Mij waken, zullen Mij vindenGa naar voetnoot12). |
18. Mecum sunt divitiae, et gloria, opes superbae, et justitia. | 18. Bij Mij zijn rijkdommen en eer, heerlijke schatten en gerechtigheidGa naar voetnoot13). |
19. Melior est enim fructus meus auro, et lapide pretioso, et genimina mea argento electo. | 19. Want de vrucht, die Ik afwerp, is beter dan goud en edelgesteente, en wat van Mij geoogst wordt, is beter dan uitgelezen zilverGa naar voetnoot14). |
20. In viis justitiae ambulo, in medio semitarum judicii, | 20. Ik wandel op de wegen der gerechtigheid, midden op de paden van het recht, |
21. Ut ditem diligentes me, et thesauros eorum repleam. | 21. om die mij beminnen rijk te maken en hunne schatkamers te vullenGa naar voetnoot15). |
22. Dominus possedit me in initio | 22. De HeerGa naar voetnoot16) bezat MijGa naar voetnoot17) in het |
[pagina 42]
viarum suarum, antequam quidquam faceret a principio. | begin zijner wegenGa naar voetnoot18), eer Hij iets maakte, van den beginne afGa naar voetnoot19). |
23. Ab aeterno ordinata sum, et ex antiquis antequam terra fieret. | 23. Van eeuwigheid ben Ik verordendGa naar voetnoot20), en van de oude dagen af, eer de aarde is geworden. |
24. Nondum erant abyssi, et ego jam concepta eram: necdum fontes aquarum eruperant: | 24. Nog waren er geene afgronden, en Ik was reeds ontvangen; nog waren de waterbronnen niet opgeweldGa naar voetnoot21); |
25. Necdum montes gravi mole constiterant: ante colles ego parturiebar: | 25. nog waren de bergen in hun grootsch gevaarte niet gegrondvest, vóór de heuvelen werd Ik geboren; |
26. Adhuc terram non fecerat, et flumina, et cardines orbis terrae. | 26. nog had Hij de aarde niet gemaakt en de vloeden en de hengsels van den aardbolGa naar voetnoot22). |
27. Quando praeparabat coelos, aderam: quando certa lege, et gyro vallabat abyssos: | 27. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daarGa naar voetnoot23); toen Hij naar vaste wet de afgronden met eenen ringwal omslootGa naar voetnoot24), |
28. Quando aethera firmabat sursum, et librabat fontes aquarum: | 28. toen Hij het zwerk vastmaakte in de hoogte en de waterbronnen afwoog, |
29. Quando circumdabat mari terminum suum, et legem ponebat | 29. toen Hij om de zee hare grenslijn trok en de wet stelde aan de |
[pagina 43]
aquis, ne transirent fines suos: quando appendebat fundamenta terrae. | wateren, hunne perken niet te overschrijden; toen Hij de grondvesten der aarde toewoogGa naar voetnoot25), |
30. Cum eo eram cuncta componens: et delectabar per singulos dies, ludens coram eo omni tempore; | 30. was Ik bij Hem en beschikte allesGa naar voetnoot26); en Ik vermaakte MijGa naar voetnoot27) telken dage, spelendeGa naar voetnoot28) voor zijn aanschijn te allen tijde, |
31. Ludens in orbe terrarum: et deliciae meae, esse cum filiis hominum. | 31. spelende op den aardbodemGa naar voetnoot29); en mijn vermaak is het te zijn met de kinderen der menschen. |
32. Nunc ergo filii audite me: Beati, qui custodiunt vias meas. | 32. Nu dan, kinderen, luistert naar MijGa naar voetnoot30): Gelukzalig zij, die mijne wegen bewaren. |
33. Audite disciplinam, et estote sapientes, et nolite abjicere eam. | 33. Luistert naar tucht en weest wijs en verwerpt haar niet. |
34. Beatus homo qui audit me, et qui vigilat ad fores meas quotidie, et observat ad postes ostii mei. | 34. Gelukzalig de mensch, die naar Mij luistert, en die waakt aan mijne poorten dag aan dagGa naar voetnoot31), en de wacht houdt aan de posten mijner deur. |
35. Qui me invenerit, inveniet vitam, et hauriet salutem a Domino: | 35. Die Mij vindt, zal het levenGa naar voetnoot32) vinden en zaligheid erlangen van den Heer; |
36. Qui autem in me peccaverit, laedet animam suam. Omnes, qui me oderunt, diligunt mortem. | 36. maar die tegen Mij zondigt, brengt schade toe aan zijne ziel. Allen, die Mij haten, minnen den dood. |
- voetnoot1)
- Onder de Wijsheid kan hier verstaan worden of de geschapen wijsheid, die als afstraling van Gods wijsheid ligt uitgespreid over geheel de schepping; of beter de eeuwige, ongeschapen Wijsheid, God zelf. Zij treedt sprekend op om den mensch uit te noodigen, door het opvolgen harer lessen te verwerven die ware menschelijke wijsheid, die eene kostbare gave des H. Geestes, eene eindige mededeeling der Wijsheid Gods is. Vgl. Inleiding blz. 11.
- voetnoot2)
- De verleiding schuwt het licht, zoekt de duisternis (vgl. VII 9 vv.); de Wijsheid treedt openlijk op, Zij verheft hare stem, op de hoogten, nabij de poorten enz., v. 2 en 3, overal, waar de menschen plegen saam te stroomen, waar hare roepstem de menigte kan bereiken.
- voetnoot3)
- Allen noodigt zij uit: de mannen, die reeds gevorderd zijn op den weg van deugd en godsvrucht, de kleinen, v. 5, of die nog slechts de eerste beginselen der wijsheid volgen, en zelfs de dwazen, die tot dusverre hare lessen veronachtzaamd hebben.
- voetnoot4)
- Afkeerig van alle goddeloosheid in leer en leven (tegenstelling van de waarheid) tracht Zij immer het rijk van waarheid, deugd en godsvrucht uit te breiden.
- voetnoot5)
- In de lessen der wereldsche wijsheid is dikwijls waar en valsch, goed en kwaad vermengd; de lessen der hemelsche Wijsheid zijn gerechtig, geheel betrouwbaar, in alle deelen beantwoordend aan waarheid en recht.
- voetnoot6)
- Wereldsche wijsheid wordt aangeboden in diepzinnige, ingewikkelde redeneeringen; de lessen der hemelsche Wijsheid zijn eenvoudig en duidelijk, bevattelijk voor een ieder; dat niet ieder den zin er van verstaat, de waarde inziet, ligt aan de gesteldheid des harten, maar die verstandig is en deugdzaam of slechts in geringe mate kennis heeft gevonden, zal ze gemakkelijk begrijpen en waardeeren.
- voetnoot7)
- Aardsche wijsheid moge allereerst streven naar aardsche schatten, de hemelsche Wijsheid biedt hoogere en daarom meer verkieslijke goederen. Vgl. v. 11 en III 14-18.
- voetnoot8)
- Onder de gaven, die de Wijsheid schenkt, behoort allereerst raad in twijfel, hulp in nood. Daar Zij hare woonstee heeft bij de schranderheid, deze als haar eigendom bewoont en beheert, tegenwoordig is bij weldoordachte overleggingen, weet Zij immer raad te geven, overleggingen voor te lichten en te steunen.
- voetnoot9)
- Ook na goeden raad ontvangen te hebben behoort men zich te wachten tegen de veelvuldige openbaringen van het kwaad: de Wijsheid biedt in de vreeze des Heeren, die immer haar beginsel is en blijft, den veiligen weg om het kwaad, hoe en waar ook optredend, te vermijden.
- voetnoot10)
- Zij geeft niet slechts raad, maar ook recht (Hebr. heil, LXX veiligheid) en sterkte, de kracht om veilig de welberaden plannen uit te voeren.
- voetnoot11)
- De gave der wijsheid is vooral onontbeerlijk voor vorsten en overheden. Alle macht komt van God (vgl. Rom. XIII 1 vv.); maar vooral, dat de overheden verordenen hetgeen recht is en recht doen, dat zij in waarheid tot heil der onderhoorigen de macht uitoefenen, is aan de voorlichting en den steun der Wijsheid te danken.
- voetnoot12)
- De Wijsheid, hoe hoog ook van oorsprong en aanzien, is toch toegankelijk voor allen, die slechts met ijver en toewijding haar zoeken.
- voetnoot13)
- Vgl. III 16 noot 10. Zonderde wijsheid zijn rijkdommen dikwijls gevaarlijk en schadelijk, met haar kunnen zij den mensch brengen eer en gerechtigheid, geluk en aanzien.
- voetnoot14)
- De Wijsheid vergeleken bij eenen vruchtbaren akker.
- voetnoot15)
- De Wijsheid wijst den veiligen weg der gerechtigheid; zoo gaat Zij, als het ware, hare volgelingen voor, om hen met stoffelijke en geestelijke goederen te verrijken.
- voetnoot16)
- De volgende verzen, beschouwd in het volle licht der openbaring van het N.T., doen ons kennen de Wijsheid als Persoon, van eeuwigheid uit den Heer geboren, in Hem zijnde, alles makende en haar vermaak vindende te zijn met de kinderen der menschen; vgl. Joan. I 1, 2, 3, 14, 18; Sap. VII 21 vv. - ‘Dezelfde woorden’, zegt Z.H. Pius IX in de Bulla Ineffabilis, ‘waarmede de goddelijke Schriften spreken over de ongeschapen Wijsheid, en haren eeuwigen oorsprong verkondigen, pleegt (de Kerk) zoowel in het kerkelijk Officie als in de H. Liturgie te gebruiken en over te brengen op den oorsprong der H. Maagd, welke (oorsprong) door een en hetzelfde raadsbesluit met de menschwording van de goddelijke Wijsheid is vastgesteld’. Namelijk om de innige betrekking waarin de Allerheiligste Maagd Maria staat tot de menschgeworden Wijsheid, kan zij wel niet in de orde van tijd, maar in de orde van waardigheid, deugd en glorie naast de H. Menschheid van Christus, beschouwd worden als de eerste van alle schepselen, en als zoodanig in de gedachten Gods van eeuwigheid verordend enz.
- voetnoot17)
- Bezat Mij, Hebr. kanani; het woord kana wordt bijna overal vertaald door verwerven, bezitten, voortbrengen, en wanneer Eva Gen. IV 1, hetzelfde woord gebruikende bij de geboorte van haren eerstgeborene zegt: ‘ik heb eenen mensch verkregen door God’, geldt dat begrip veel meer hier, waar sprake is van het Woord, dat was bij den Vader, van den Zoon, die, uit den Vader geboren, blijft in den schoot des Vaders; vgl. Joan. I 1, 18. - De vertalingen van Aq., Symm. en Theod. geven eenzelfden zin als de Vulgaat; de LXX heeft blijkbaar in plaats van kanani gelezen barani en vertaalt: heeft mij geschapen; eene onwaarschijnlijke en verdachte lezing, waarin dan het woord scheppen verstaan zou kunnen worden in den zin van voortbrengen of van maken, toegepast op de menschelijke natuur, door de ongeschapen Wijsheid aangenomen in den tijd. Opmerkelijk voorzeker is het feit, dat de HH. Vaders, ook waar zij in hunnen strijd met de Arianen de lezing der LXX volgden, toch vasthielden aan de meening, dat hier spraak is van den 2en Persoon der H. Drievuldigheid; zie verder Inleiding.
- voetnoot18)
- In het begin zijner wegen, d.i. zijner werkzaamheid als Schepper, toen Hij aan iets buiten zichzelven het aanzijn zou geven, dus van eeuwigheid, eer Hij iets maakte, van den beginne af, Hebr. van oudsher, hetgeen in v. 23 tot driemaal toe herhaald wordt: van eeuwigheid, van de oude dagen af, Hebr. van den beginne af, eer de aarde is geworden.
- voetnoot19)
- Dat in dit vers gedoeld wordt op de eeuwige geboorte der Wijsheid uit den Vader, wordt bevestigd door de uitdrukkingen in v. 24 en 25: Ik was reeds ontvangen, werd Ik geboren, waar ook in het Hebr. op beide plaatsen hetzelfde woord wordt gebezigd: was Ik geboren.
- voetnoot20)
- Verordend, d.i. plechtig aangesteld, of, gelijk anderen het Hebr. vertalen, gezalfd tot Koningin der geheele schepping.
- voetnoot21)
- Afgronden, d.i. de wateren, die na het eerste scheppingswoord de wereld overdekten; vgl. Gen. I 2. Waterbronnen niet opgeweld, Hebr. nog waren er geen bronnen, zwaar van water, de bronnen, die, uit de aarde opgeweld, de stroomen voeden.
- voetnoot22)
- De vloeden, Hebr. de vlakten, terwijl de vloeden reeds v. 24 worden aangeduid. De hengsels van den aardbol, Hebr. meestal vertaald de grondstoffen der aarde: daar was nog niets, geen grondstof, waaruit de aarde enz. gevormd zou worden; terwijl echter reeds vroeger bergen, stroomen enz. vermeld worden, zou wellicht hier naast de woeste vlakten gedacht kunnen worden aan de hoogere, betere lagen der vruchtbare, bewoonbare aarde, Hebr. tebel.
- voetnoot23)
- De Wijsheid was niet slechts bestaande vóór de schepping maar ook mede werkzaam bij de schepping; vgl. v. 30. In het tweede halfvers begint de voorzin, waarvan de nazin volgt v. 30.
- voetnoot24)
- De vv. 27 en 28 geven weer Gen. I 6 en 7. Toen Hij de hemelen bereidde, d.i. het uitspansel schiep, en naar menschelijke voorstelling als eenen ringwal trok om den baaierd, toen Hij verder een gedeelte der wateren vastmaakte in de wolken des hemels en ook op aarde de waterbronnen afwoog, d.i. de scheiding maakte van de wateren boven en beneden den dampkring.
- voetnoot25)
- Scheiding van land en water; vgl. Gen. I 9 en 10. Toewoog, Hebr. vaststelde.
- voetnoot26)
- Vgl. Sap. VII 21 vv.; Joan. I 3. Alles is door Hetzelve, het Woord, de Wijsheid, gemaakt.
- voetnoot27)
- Ik vermaakte Mij, Hebr., Syr. en LXX Ik was (zijne) verlustiging: God verlustigde zich in het werken der Wijsheid en zag aan het einde van elken scheppingsdag, dat het goed was; vgl. Gen. I. De Vader vindt altijd welgevallen in Zijnen Zoon; vgl. Matth. III 17; XVII 5.
- voetnoot28)
- Spelende, met vreugde, gemak en vaardigheid die wonderbare werken verrichtend: de schepping als een kinderspel!
- voetnoot29)
- Onder de werken, door de Wijsheid spelende gemaakt, wordt bijzonder vermeld de aardbodem, die bereid werd tot eene woonplaats voor den mensch, het pronkstuk der schepping, het evenbeeld Gods, het voorwerp van der Wijsheid blijvende liefde. Die liefde, door den mensch in de zonde miskend, is gebleven; in de volheid der tijden is de Wijsheid mensch geworden en heeft onder ons gewoond; en na den mensch met God te hebben verzoend, blijft het haar vermaak te zijn met de kinderen der menschen tot aan de voleinding der eeuwen; vgl. Baruch III 38; Joan. I 14, XIII 1.
- voetnoot30)
- Practische gevolgtrekking uit het voorgaande: de mensch beijvere zich de lessen dier goddelijke Wijsheid op te volgen, de door haar aangewezen wegen te bewandelen.
- voetnoot31)
- Die begeerig de wijsheid te erlangen waakt aan mijne poorten als een arme aan de deur der rijken, als de Levieten in de voorhoven des tempels; vgl. Ps. CXXXIII 1.
- voetnoot32)
- De Wijsheid is ook het Licht en het Leven; vgl. Joan. I 4.