De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VII.
|
1. Fili mi, custodi sermones meos, et praecepta mea reconde tibi. Fili, | 1. Mijn zoon, bewaar mijne woorden en leg mijne voorschriften bij u weg. Mijn zoon, |
2. Serva mandata mea, et vives: et legem meam quasi pupillam oculi tui: | 2. onderhoud mijne geboden en gij zult levenGa naar voetnoot1), en mijne lessen als den appel van uw oog. |
3. Liga eam in digitis tuis, scribe illam in tabulis cordis tui. | 3. Wind zeGa naar voetnoot2) om uwe vingeren, schrijf ze op de tafelen van uw hart. |
4. Dic sapientiae, soror mea es: et prudentiam voca amicam tuam, | 4. Zeg tot de wijsheid: mijne zuster zijt gij, en noem de verstandigheid uwe beminde, |
5. Ut custodiat te a muliere extranea, et ab aliena, quae verba sua dulcia facit. | 5. opdat zij u behoede voor de vreemdelinge en voor een andermans vrouw, die zoetelijke woorden bezigtGa naar voetnoot3). |
6. De fenestra enim domus meae per cancellos prospexi, | 6. WantGa naar voetnoot4) uit het venster mijner woning zag ik uit door de tralies |
[pagina 37]
7. Et video parvulos, considero vecordem juvenem, | 7. en sloeg ik de onbezonnenen gade: ik bemerk eenen uitzinnigen jongeling, |
8. Qui transit per plateam juxta angulum, et prope viam domus illius, graditur | 8. die de straat inslaat bij den hoekGa naar voetnoot5), en langs den weg naar haar huis voortschrijdt, |
9. In obscuro, advesperascente die, in noctis tenebris, et caligine. | 9. in den schemer, bij het vallen van den avond, in de duisternis en in het holle van den nachtGa naar voetnoot6). |
10. Et ecce occurrit illi mulier ornatu meretricio, praeparata ad capiendas animas: garrula et vaga, | 10. En zie, daar treedt hem een vrouwspersoon te gemoet, in hoeren-opschik, gereed om zielen te vangenGa naar voetnoot7); - zij is rad van tong en dartelGa naar voetnoot8) |
11. Quietis impatiens, nec valens in domo consistere pedibus suis, | 11. zij kent geene rust, zij kan hare voeten niet binnenshuis houden, |
12. Nunc foris, nunc in plateis, nunc juxta angulos insidians. | 12. nu eens aan de deur, dan op de straat, dan weer aan de hoeken staat zij op de loer, - |
13. Apprehensumque deosculatur juvenem, et procaci vultu blanditur, dicens: | 13. en zij grijpt den jongeling aan en kust hem, en met schaamtelooze tronie vleit zij, zeggende: |
14. Victimas pro salute vovi, hodie reddidi vota mea. | 14. Vredeoffers had ik beloofd, heden heb ik mijne geloften volbrachtGa naar voetnoot9). |
15. Idcirco egressa sum in occursum tuum, desiderans te videre, et reperi. | 15. Daarom ben ik uitgegaan u te gemoet, verlangend u te zien, en ik heb u gevonden. |
16. Intexui funibus lectulum meum, stravi tapetibus pictis ex AEgypto. | 16. Ik heb mijn bedde op zeelen uitgespannen, ik heb het belegd met gestikte spreien uit EgypteGa naar voetnoot10). |
17. Aspersi cubile meum myrrha, et aloe, et cinnamomo. | 17. Ik heb mijne sponde besprenkeld met mirre en aloë en kaneelGa naar voetnoot11). |
[pagina 38]
18. Veni, inebriemur uberibus, et fruamur cupitis amplexibus, donec illucescat dies. | 18. Kom, laat ons dronken worden van minne en het genot der zoo begeerde omhelzingen smaken tot het krieken van den dag. |
19. Non est enim vir in domo sua, abiit via longissima. | 19. Want de man is niet tehuis, hij is uitgegaan, op reis, zeer verGa naar voetnoot12); |
20. Sacculum pecuniae secum tulit: in die plenae lunae reversurus est in domum suam. | 20. den geldbuidel heeft hij meegenomen, ten dage der volle maan zal hij naar huis terugkeeren. |
21. Irretivit eum multis sermonibus, et blanditiis labiorum protraxit illum. | 21. Zij verstrikt hem in het netwerk harer woorden, en door de vleitaal harer lippen troont zij hem mede. |
22. Statim eam sequitur quasi bos ductus ad victimam, et quasi agnus lasciviens, et ignorans quod ad vincula stultus trahatur, | 22. Op staanden voet volgt hij haar als een rund, ter slachting geleid, en als een dartel lam; en hij weet niet, de dwaas, dat hij in boeien wordt geslagenGa naar voetnoot13), |
23. Donec transfigat sagitta jecur ejus: velut si avis festinet ad laqueum, et nescit quod de periculo animae illius agitur. | 23. totdat de pijl zijne lever doorboort; - als een vogel, die zich rept naar den strik zonder te weten, dat het om den prijs van zijn leven gaat. |
24. Nunc ergo fili mi, audi me, et attende verbis oris mei. | 24. Nu dan, mijn zoon, luister naar mij en geef acht op de woorden van mijnen mond. |
25. Ne abstrahatur in viis illius mens tua: neque decipiaris semitis ejus. | 25. Dat uw hart zich niet late wegsleurenGa naar voetnoot14) op hare wegen, en dool niet af op hare paden. |
26. Multos enim vulneratos dejecit, et fortissimi quique interfecti sunt ab ea. | 26. Velen toch heeft zij verwond en neergeveld, ja zelfs de dappersten heeft zij doen snevenGa naar voetnoot15). |
[pagina 39]
27. Viae inferi domus ejus, penetrantes in interiora mortis. | 27. Eene veelheid van wegen ter helle is hare woning, zij loopen uit in de binnenkameren des doodsGa naar voetnoot16). |
- voetnoot1)
- Vgl. IV 4.
- voetnoot2)
- d.i. Mijne lessen, als eenen kostbaren ring om uwe vingeren, enz. om ze gestadig voor oogen te houden.
- voetnoot3)
- Vgl. II 16; VI 24.
- voetnoot4)
- d.i. Om het gevaar der verleiding in een voorbeeld levendig voor te stellen. Tralies: in het Oosten zijn de vensters niet door glas, maar door een soort blinden, jalousieën gesloten, waardoor men ongemerkt kan uitzien op straat; vgl. Cant. II 9.
- voetnoot5)
- Hebr.: bij haren hoek, d.i. den hoek der straat, waarin het huis der ontuchtige vrouw gelegen is.
- voetnoot6)
- Hij komt niet tot nadenken en inkeer, hoe lang hij ook moet wachten.
- voetnoot7)
- Hebr.: met huichelend harte of loos van zinnen: zij huichelt trouw aan haren man, liefde aan hare minnaars, in werkelijkheid zoekt zij alleen bevrediging van eigen lusten. Hier volgt nu in eene tusschenrede tot v. 12 de beschrijving van zulk eene ontuchtige vrouw.
- voetnoot8)
- Zij is rad van tong en dartel, Hebr. ‘zij is woelig en onbandig’.
- voetnoot9)
- Van de vredeoffers (sjelamim), vgl. Lev. III, noot 1; VII 15, 16, werd het grootste gedeelte teruggegeven aan dengene, die het offer bracht, om denzelfden dag tot eenen heiligen maaltijd gebruikt te worden. De vrouw geeft nu voor, dien maaltijd te hebben bereid, te zijn uitgegaan om den jongeling te zoeken en spreekt hare vreugde uit, hem eindelijk te hebben gevonden. Vroomheid huichelend, het heilige misbruikend en liefde veinzend, tracht zij mogelijken tegenstand te overwinnen.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Met spreien heb ik mijn bed belegd, met tapijtwerken van Egyptisch garen’. De tapijtwerken uit Egypte waren beroemd om hunne fijne borduursels en rijke kleurschakeering.
- voetnoot11)
- Vgl. Exod. XXX 23; Ps. XLIV 9; Cant. IV 14. Uit deze specerijen werden door overhaling aromatische oliën verkregen, die bij feestelijke gelegenheden ter besprenkeling en ter zalving gebruikt werden.
- voetnoot12)
- Van zijnen kant is derhalve niets te vreezen.
- voetnoot13)
- Onze Hebreeuwsche tekst en de vertalingen zijn beide hier in v. 22 en 23 duister. Blijkbaar wil de schrijver de dwaze handelwijze van den jongeling in het licht stellen. Volgens de Vulgaat is de zin: Gelijk een rund, een lam, een vogel dom en dartel en onbesuisd den dood te gemoet gaan, zoo ook die jongeling. Verstrikt in het netwerk harer redeneeringen en meegesleept door hare vleitaal, v. 21, volgt hij haar blindelings en bemerkt in zijne dwaasheid niet, dat hij, in de ketenen van den wellust geslagen, zijn zedelijk en lichamelijk leven gaat verwoesten, totdat de zonde gepleegd is en daardoor de pijl des doods hem getroffen heeft. Volgens de voorstelling der ouden is de lever de zetel der zinnelijke gevoelens en hartstochten; daarom is hier spraak van het doorboren van de lever. Voor ‘als een dartel lam’ enz. staat in het Hebr.: ‘en als eene voetboei ter tuchtiging van den dwaze’, hetgeen verstaan kan worden: als een geboeide ter tuchtiging, hij, de dwaas, of als een dwaas, die in voetboeien wordt geklonken.
- voetnoot14)
- d.i. Van het pad der deugd en meesleepen op hare paden; wandelen op hare paden is altijd dolen.
- voetnoot15)
- Sterken als Samson, heiligen als David, wijzen als Salomon. ‘Wier werken, zegt Thomas a K., lofwaardig schenen te zijn, zijn vervallen tot de diepste laagheden, en die het Brood der Engelen aten, heb ik zich te goed zien doen aan het draf der zwijnen’. Daarom geldt ook hier: ‘wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle’, I Cor. X 12.
- voetnoot16)
- d.i. Langs tal van wegen worden de ongelukkigen gebracht in het huis der ontucht, maar al die wegen loopen uit in de binnenkameren des doods. Vgl. II 18.