De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
Caput V.
|
1. Fili mi, attende ad sapientiam meam, et prudentiae meae inclina aurem tuam, | 1. Mijn zoon, houd mijne wijsheid voor oogen en neig uw oor tot mijn doorzichtGa naar voetnoot1), |
2. Ut custodias cogitationes, et disciplinam labia tua conservent. Ne attendas fallaciae mulieris: | 2. opdat gij bedachtzaamheid moogt behouden en uwe lippen de tucht mogen bewarenGa naar voetnoot2). Sla geen acht op de verleidelijkheid eener vrouw; |
3. Favus enim distillans labia meretricis, et nitidius oleo guttur ejus: | 3. want eene druipende honigraat zijn de lippen der hoereerster, en gladder dan olie is haar gehemelteGa naar voetnoot3), |
4. Novissima autem illius amara quasi absynthium, et acuta quasi gladius biceps. | 4. ten laatste echter is zij bitter als alsem en scherp als een tweesnijdend zwaardGa naar voetnoot4). |
5. Pedes ejus descendunt in mortem, et ad inferos gressus illius penetrant. | 5. Hare voeten dalen af naar den dood, en naar het doodenrijk ijlen hare schreden voort. |
6. Per semitam vitae non ambulant, vagi sunt gressus ejus, et investigabiles. | 6. Zij bewandelen niet den weg des levens, ongestadig zijn hare schreden en onnaspeurlijkGa naar voetnoot5). |
7. Nunc ergo fili mi audi me, et ne recedas a verbis oris mei. | 7. Nu dan, mijn zoon, luister naar mij, en wijk niet af van de woorden van mijnen mondGa naar voetnoot6). |
8. Longe fac ab ea viam tuam, et ne appropinques foribus domus ejus. | 8. Houd uwen weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huisGa naar voetnoot7), |
[pagina 30]
9. Ne des alienis honorem tuum, et annos tuos crudeli. | 9. opdat gij uwe eer niet prijs geeft aan vreemden en uwe jaren aan eenen wreedaardGa naar voetnoot8), |
10. Ne forte impleantur extranei viribus tuis, et labores tui sint in domo aliena, | 10. opdat niet wellicht vreemden zich verzadigen aan uw vermogen, en uw arbeid gevonden worde in het huis van een anderGa naar voetnoot9), |
11. Et gemas in novissimis, quando consumpseris carnes tuas et corpus tuum, et dicas: | 11. en opdat gij ten laatste niet moogt zuchtenGa naar voetnoot10), als uw vleesch en uw lichaam zijn uitgeteerd, en gij zeggen moet: |
12. Cur detestatus sum disciplinam, et increpationibus non acquievit cor meum, | 12. Waarom ben ik afkeerig geweest van tucht! waarom heeft mijn hart geen gehoor gegeven aan terechtwijzingen! |
13. Nec audivi vocem docentium me, et magistris non inclinavi aurem meam? | 13. Waarom heb ik niet geluisterd naar de stem van die mij leerden, en het oor niet geleend aan hen, die mij onderrichtten! |
14. Pene fui in omni malo, in medio ecclesiae et synagogae. | 14. Schier in alle ellende ben ik gekomen, in het midden der gemeente en der vergaderingGa naar voetnoot11). |
15. Bibe aquam de cisterna tua, et fluenta putei tui: | 15. Drink waterGa naar voetnoot12) uit uw eigen waterbekken en stroomend water uit uwe eigen bronGa naar voetnoot13). |
16. Deriventur fontes tui foras, et in plateis aquas tuas divide. | 16. Dat uwe beken zich uitstorten naar buiten en uwe vlieten zich verdeelen over de stratenGa naar voetnoot14). |
[pagina 31]
17. Habeto eas solus, nec sint alieni participes tui. | 17. Dat zij de uwe zijn, de uwe alleen, en dat geen anderen er deel in hebben met uGa naar voetnoot15). |
18. Sit vena tua benedicta, et laetare cum muliere adolescentiae tuae: | 18. Gezegend zij uwe aderGa naar voetnoot16), en verheug u met de huisvrouw uwer jeugd. |
19. Cerva carissima, et gratissimus hinnulus: ubera ejus inebrient te in omni tempore, in amore ejus delectare jugiter. | 19. Zij moge u zijn eene allerliefste hinde, eene aanminnige gazelle; dat hare borsten u dronken maken te allen tijde, vind steeds genot in hare liefdeGa naar voetnoot17). |
20. Quare seduceris fili mi ab aliena, et foveris in sinu alterius? | 20. Waarom, mijn zoon, zoudt gij aan eene vreemde u verslingeren, waarom u koesteren aan den boezem van een andermans vrouw? |
21. Respicit Dominus vias hominis, et omnes gressus ejus considerat. Job. XIV 16 et XXXI 4 et XXXIV 21. | 21. De Heer houdt het oog gericht op s menschen wegen, en al zijne gangen slaat Hij gadeGa naar voetnoot18). |
22. Iniquitates suae capiunt impium, et funibus peccatorum suorum constringitur. | 22. De goddelooze wordt gevangen in zijne eigen ongerechtigheden en vastgehouden in de boeien zijner eigen zondenGa naar voetnoot19). |
23. Ipse morietur, quia non habuit disciplinam, et in multitudine stultitiae suae decipietur. | 23. Hij, hij zal sterven, omdat hij geene tucht heeft gekend, en in de overmaat zijner dwaasheid zal hij zich bedrogen vindenGa naar voetnoot20). |
- voetnoot1)
- De aangeprezen waakzaamheid, IV 23 vv., en het streven naar wijsheid moeten behoeden tegen de groote verleiding der ontucht.
- voetnoot2)
- Bedachtzaamheid, voorzichtigheid in daden en in woorden. Sla geen acht enz. ontbreekt in het Hebr.
- voetnoot3)
- Hare woorden, zoet en liefelijk, dringen ongemerkt door in hoofd en hart.
- voetnoot4)
- Alsem (vgl. Deut. XXIX 18), is in de H. Schrift het zinnebeeld van bitter leed en harde straf; vgl. Jer. IX 15. Alsem en tweesnijdend zwaard vormen de tegenstelling op honig en olie: weldra vindt men bittere wroeging en den dood naar ziel en lichaam; vgl. v. 5.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘opdat zij den weg des levens niet betrede, zijn hare schreden wankelend en zij weet het niet’. De zin is: bij haar, die met de slaven van den wellust naar de diepten des verderfs is voortgehold, v. 5, valt niet te denken aan eenen terugkeer op den weg, die opwaarts ten leven voert (vgl. XV 24); hoe zou dat mogelijk zijn voor haar, die steeds ongestadig was in hare gangen, slechts geleid door hare driften, en in hare verblindheid nog hare eigen ellende niet bespeurt.
- voetnoot6)
- De vermaning van v. 1 met nadruk herhaald.
- voetnoot7)
- De vlucht is in dergelijke zaak naar het eenparig getuigenis der Heiligen het eenige veilige middel ter zegepraal; vgl. I Cor. VI 18. Die vermetel het gevaar te gemoet gaat, stelt zich bloot aan het verlies van eer en leven, van fortuin en gezondheid, en berokkent zich bitter naberouw, gelijk in de volgende verzen wordt aangeduid.
- voetnoot8)
- De vreemden, de wreedaard zijn hier waarschijnlijk de jaloersche medeminnaars en de beleedigde echtgenoot: minnenijd en miskende liefde kweeken doodelijken haat. Anderen denken bij den wreedaard aan de wreede dienstbaarheid, de harde slavernij, waartoe de wellusteling door den duivel of zijnen hartstocht gedoemd is; vgl. Luc. XV 11 vv.
- voetnoot9)
- Wat gij door uwen arbeid hebt verdiend, wordt wellicht in weelde en brasserijen door anderen verteerd in het huis der ontucht.
- voetnoot10)
- Eigenlijk volgens Hebr. brullen als een leeuw; vgl. XXVIII 15. Bitter naberouw, als door wellust en wroeging de gezondheid geweken en geheel het lichaam uitgemergeld is.
- voetnoot11)
- In alle, d.i. alle soort van, ellende en jammer, en dat ten aanschouwen van iedereen.
- voetnoot12)
- Op bedekte, kiesche wijze wordt nu hier in beeldspraak het gebruik van het huwelijk aangeprezen. Wij vinden hier niet de hooge zedenwet van het Evangelie, die het celibaat ter wille van het rijk der hemelen verheft boven het huwelijk (vgl. Matth. XIX 11, 12, 29, I Cor. VII 7 vv.); maar naar den aard van het O.T., dat onvruchtbaarheid als een vloek des hemels beschouwt, wordt het gebruik des huwelijks aangeprezen als een middel om in een talrijk kroost deelachtig te worden aan den zegen Gods, bovendien als een voorbehoedmiddel tegen de uitspattingen des vleesches; en in zooverre is deze leer geheel in overeenstemming met de zedenwet van het Christendom. Vgl. I Cor. VII 9.
- voetnoot13)
- De wettige huisvrouw wordt hier aangeduid onder het beeld van een waterbekken, waarin het water werd opgevangen en bewaard, en van eene verkwikkende bron. Waterbekken en bron zijn in het Oosten een groote schat; daar mag alleen de eigenaar lafenis en verkwikking zoeken.
- voetnoot14)
- Het doel des huwelijks worde hierbij niet verijdeld; de echt, door geene zonden ontheiligd, zij gezegend met een talrijk kroost: de beken en vlieten, aan de eigen bron ontsprongen, zijn de kinderen van het kuische huwelijksbed.
- voetnoot15)
- Dat zou niet gezegd kunnen worden van de kinderen bij eene overspelige of ontuchtige verwekt.
- voetnoot16)
- d.i. De echtgenoote, met kinderen gezegend: kinderzegen is ook bron van huiselijk geluk.
- voetnoot17)
- De hinde en de gazelle zijn in het Oosten om hare fraaie gestalte, vlugge, bevallige bewegingen, schoone zwarte oogen het geliefkoosde beeld van aanminnige schoonheid; vgl. Cant. II 9, 17; VIII 14. Ook de man moet aan de vrouw, die hij in zijne jeugd heeft liefgehad (vgl. v. 18), zijne geheele, onverdeelde liefde blijven wijden: dan zal ook zij hem trouw blijven en door hare liefde steeds gelukkig maken.
- voetnoot18)
- De waarschuwing tegen ontucht, v. 20 in vragenden vorm met nadruk herhaald, wordt nu met nieuwe redenen omkleed. De zonde moge met omzichtigheid in het geheim worden gepleegd, voor het oog van den alwetenden Rechter blijft niets verborgen.
- voetnoot19)
- Misbruik der vrijheid maakt den mensch tot slaaf zijner hartstochten, vooral bij de zonden des vleesches. Vgl. Joan. VIII 34. De H. Augustinus beschrijft Confess. VIII 5 uit eigen droevige ondervinding die harde slavernij.
- voetnoot20)
- Maar ook die harde slavernij zal den mensch niet tot inkeer brengen. Hij heeft geene tucht gekend, die ten leven is, en steeds tevergeefs nieuwe bevrediging zoekend voor zijne lusten, vindt hij den dood naar lichaam en ziel. Decipietur, waarvoor in het Hebr. hetzelfde woord staat als v. 19 delectare, en v. 20 seduceris, schijnt hier te beteekenen den ondergang vinden, gelijk het ook vertaald wordt in de LXX en ook het parallelisme met hij zal sterven vordert.