De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
Caput IV.
|
1. Audite filii disciplinam patris, et attendite ut sciatis prudentiam. | 1. Luistert, kinderen, naar de tucht eens vadersGa naar voetnoot1), en weest aandachtig, opdat gij verstandig moogt worden. |
2. Donum bonum tribuam vobis, legem meam ne derelinquatis. | 2. Eene goede gave zal ik u schenken, veronachtzaamt mijne lessen nietGa naar voetnoot2). |
3. Nam et ego filius fui patris mei, tenellus, et unigenitus coram matre mea: | 3. WantGa naar voetnoot3) ook ik was voor mijnen vader een zoon, teerbemind, ja een eeniggeborene in het oog mijner moeder. |
4. Et docebat me, atque dicebat: Suscipiat verba mea cor tuum, custodi praecepta mea, et vives. | 4. En hij onderrichtte mij en zeideGa naar voetnoot4): Laat uw hart mijne woorden opnemen, onderhoud mijne voorschriften en gij zult leven. |
5. Posside sapientiam, posside prudentiam: ne obliviscaris, neque declines a verbis oris mei. | 5. Verwerf u wijsheid, verwerf u verstand: vergeet noch veronachtzaam de woorden van mijnen mond. |
6. Ne dimittas eam, et custodiet te: dilige eam, et conservabit te. | 6. Verlaat haar niet, en zij zal u behoeden; heb haar lief, en zij zal u behouden. |
7. Principium sapientiae, posside sapientiam, et in omni possessione tua acquire prudentiam: | 7. Het beginsel der wijsheidGa naar voetnoot5) is: Verwerf u wijsheid, en voor al wat gij bezit verschaf u verstand. |
8. Arripe illam, et exaltabit te: glorificaberis ab ea, cum eam fueris amplexatus. | 8. Grijp haar vastGa naar voetnoot6), en zij zal u verheffen; gij zult verheerlijkt worden door haar, als gij haar hebt omhelsd. |
9. Dabit capiti tuo augmenta gratiarum, et corona inclyta proteget te. | 9. Verhoogde schoonheid zal zij geven aan uw hoofd, en met eene heerlijke kroon zal zij u dekkenGa naar voetnoot7). |
[pagina 27]
10. Audi fili mi, et suscipe verba mea, ut multiplicentur tibi anni vitae. | 10. Luister, mijn zoonGa naar voetnoot8), en aanvaard mijne woorden, opdat uwe levensjaren vermenigvuldigd mogen worden. |
11. Viam sapientiae monstrabo tibi, ducam te per semitas aequitatis: | 11. Den weg der wijsheid zal ik u aanwijzen, ik zal u geleiden op de paden der gerechtigheid; |
12. Quas cum ingressus fueris, non arctabuntur gressus tui, et currens non habebis offendiculum. | 12. en als gij deze inslaat, zullen uwe schreden niet belemmerd worden, en in uwen loop zult gij geenen steen des aanstoots vindenGa naar voetnoot9). |
13. Tene disciplinam, ne dimittas eam: custodi illam, quia ipsa est vita tua. | 13. Houd u aan de tucht, laat haar niet varen; bewaar haar, want zij, zij is uw leven. |
14. Ne delecteris in semitis impiorum, nec tibi placeat malorum via. | 14. Heb geen vermaak in de paden der goddeloozen, en schep geen behagen in den weg der boozen. |
15. Fuge ab ea, nec transeas per illam: declina, et desere eam. | 15. Ontvlucht dien weg, ga er niet op voort, vermijd en verlaat dien wegGa naar voetnoot10). |
16. Non enim dormiunt nisi malefecerint: et rapitur somnus ab eis nisi supplantaverint. | 16. Want zij slapen niet, als zij geen kwaad hebben gedaan; en de slaap wijkt van hen, als zij niet iemand ten val hebben gebrachtGa naar voetnoot11). |
17. Comedunt panem impietatis, et vinum iniquitatis bibunt. | 17. Zij eten brood der goddeloosheid en wijn der ongerechtigheid drinken zijGa naar voetnoot12). |
18. Justorum autem semita, quasi lux splendens, procedit et crescit usque ad perfectam diem. | 18. Maar het pad der rechtvaardigen is als een glanzend licht: gestadig wast het aan tot op den vollen middagGa naar voetnoot13). |
19. Via impiorum tenebrosa: nesciunt ubi corruant. | 19. De weg der goddeloozen is vol duisternis; zij weten niet waar zij nedervallenGa naar voetnoot14). |
[pagina 28]
20. Fili mi, ausculta sermones meos, et ad eloquia mea inclina aurem tuam. | 20. Mijn zoon, luister naar mijne woorden en neig uw oor tot mijne reden. |
21. Ne recedant ab oculis tuis, custodi ea in medio cordis tui: | 21. Laat ze niet wijken uit uwe oogen, bewaar ze in het binnenste van uw hart. |
22. Vita enim sunt invenientibus ea, et universa carni sanitas. | 22. Want leven zijn ze voor die ze vinden, en gezondheid voor het gansche lichaamGa naar voetnoot15). |
23. Omni custodia serva cor tuum, quia ex ipso vita procedit. | 23. Bewaak met alle zorgvuldigheid uw hart, want daaruit treedt het leven voortGa naar voetnoot16). |
24. Remove a te os pravum, et detrahentia labia sint procul a te. | 24. Houd van u verwijderd eenen boosaardigen mond, en eerroovende lippen, dat zij verre zijn van uGa naar voetnoot17). |
25. Oculi tui recta videant, et palpebrae tuae praecedant gressus tuos. | 25. Laat uwe oogen recht voor u uit zien, en uwe blikken voorafgaan aan uwe schredenGa naar voetnoot18). |
26. Dirige semitam pedibus tuis, et omnes viae tuae stabilientur. | 26. Maak recht den weg voor uwe voeten, en laat al uwe gangen welgeregeld zijnGa naar voetnoot19). |
27. Ne declines ad dexteram, neque ad sinistram: averte pedem tuum a malo: vias enim, quae a dextris sunt, novit Dominus: perversae vero sunt quae a sinistris sunt. Ipse autem rectos faciet cursus tuos, itinera autem tua in pace producet. | 27. Wijk niet af, noch ter rechternoch ter linkerzijde; houd uwen voet terug van het kwaad; de wegen tochGa naar voetnoot20), die aan de rechterhand zijn, kent de Heer: maar verkeerd zijn die, welke aan de linkerhand zijn. Hij echter, Hij zal uwe gangen regelen en uwe wegen in vrede voortleiden. |
- voetnoot1)
- Eens vaders, d.i. van iemand, die met vaderlijke liefde zijne lessen geeft aan zijne leerlingen.
- voetnoot2)
- Als aansporing om gretig te luisteren geeft hij aan, dat dit onderricht is eene goede gave v. 2, waarvan hij zelf eens de voortreffelijkheid heeft ondervonden v. 3.
- voetnoot3)
- Want in zijne onervaren jeugd werd hij door zijne ouders teeder bemind en, als ware hij een eenig kind, met de grootste zorg onderricht en opgevoed.
- voetnoot4)
- Van v. 4-9 worden in het kort weergegeven de lessen van zijnen vader.
- voetnoot5)
- Boven, I 7, werd de vreeze des Heeren het beginsel der wijsheid genoemd, voor zoover zij, gelijk de H. Thomas zegt, doet afwijken van het kwaad; vgl. Eccli. I 27. Diezelfde naam mag ook gegeven worden aan het ernstig verlangen, het edelmoedig streven naar wijsheid, voor zoover het begeeren, gelijk de H. Thomas zegt, den mensch geschikt en bereid maakt tot het verkrijgen van het begeerde goed; vgl. Matth. XIII 45 volg.
- voetnoot6)
- Hebr.: houd haar hoog, waardeer haar.
- voetnoot7)
- Vgl. I 9; III 4.
- voetnoot8)
- Overeenkomstig het genoten onderricht geeft nu Salomon zelf zijne lessen. Levensjaren vgl. III 2, 16.
- voetnoot9)
- Mag bij het betreden of bij het bewandelen van de paden der gerechtigheid eenige inspanning van u gevorderd worden, de wijsheid zal u sterken en voor val en onheil behoeden, en later zult gij niet te klagen hebben evenals de goddelooze; vgl. Sap. V 7.
- voetnoot10)
- Men moet den weg der boozen ontvluchten, zich er niet op begeven, maar als men in zwakheid, bij ongeluk er op verdoold is, aanstonds dien weg verlaten.
- voetnoot11)
- De mensch moet des te meer huiveren, den weg der ongerechtigheid in te slaan, als hij bedenkt, hoe voor de goddeloozen kwaaddoen als eene dringende behoefte, eene tweede natuur wordt; zoodat zij niet slechts de stem des gewetens hebben gesmoord, maar zelfs geene rust meer kunnen vinden, tenzij in kwaaddoen en anderen onheil berokkenen.
- voetnoot12)
- Zonde wordt als hun dagelijksch voedsel. Anderen: zij voeden zich met de vruchten hunner ongerechtigheid; vgl. I 12-14.
- voetnoot13)
- Het pad, het leven der rechtvaardigen is als een glanzend licht, een blijde dageraad. De rechtvaardigen, door de genade verlicht en gesterkt, gaan voort van deugd tot deugd, totdat zij in het licht der glorie God aanschouwen in Sion en daardoor schitteren als de zon in het huis huns Vaders; vgl. Ps. LXXXIII 8; Matth. XIII 43.
- voetnoot14)
- Niet ten onrechte wordt vermoed, dat v. 19, nauw samenhangend met v. 16 en 17, oorspronkelijk aan v. 18 is voorafgegaan. De goddeloozen, geheel vervreemd van God, wandelen in dikke duisternissen, voortdurend bedreigd door gevaren, en zullen, niet wetend waar of wanneer, toch eens onvermijdelijk den ondergang vinden. Vgl. Joan. XI 10; XII 35; I Joan. II 11.
- voetnoot15)
- Leven, gezondheid; vgl. III 2, 8.
- voetnoot16)
- Het hart is in de H. Schrift de zetel, hier de bronwel van geheel het geestelijk en zedelijk leven. Gelijk uit het hart voortkomen de zondige werken, die leiden tot den eeuwigen dood (vgl. Matth. XV 19), zoo ook de goede daden, die leiden tot het eeuwig leven. Daarom moet op de eerste plaats met de uiterste zorg die bronwel des harten bewaakt worden.
- voetnoot17)
- Naast de waakzaamheid over het hart wordt aanbevolen de waakzaamheid over de zintuigen, opdat langs dien weg het bederf niet binnentrede; en wel vooreerst over de ooren, dat zij namelijk gesloten moeten blijven voor slechte gesprekken, waardoor godsdienst, deugd, eer en goede naam worden aangetast.
- voetnoot18)
- Op de tweede plaats waakzaamheid over de oogen, dat zij niet nieuwsgierig, ijdel rondwaren en de ziel verstrooien, maar, recht op het doel gericht, den veiligen, rechten weg mogen aanwijzen.
- voetnoot19)
- Eindelijk na rijp beraad den rechten weg inslaan, zijne gangen regelen, en (v. 27) zich door geen menschelijk opzicht, door geene verleiding enz. noch ter rechter- noch ter linkerzijde laten afbrengen van dien weg.
- voetnoot20)
- Het verdere gedeelte van dit vers staat wel in de LXX, maar niet in den grondtekst. De wegen aan de rechterhand zijn hier de wegen der gerechtigheid; deze kent, d.i. bemint en zegent, de Heer. Opdat echter de mensen noch door vermetel vertrouwen, noch door kleinmoedigheid struikele op zijnen weg, heeft hij behoefte aan de hulp en de genade Gods; daarom wordt er aan toegevoegd: Hij echter, Hij enz.