De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput III.
|
1. Fili mi, ne obliviscaris legis meae, et praecepta mea cor tuum custodiat. | 1. Mijn zoonGa naar voetnoot1), vergeet mijne lessen niet en laat uw hart mijne voorschriften bewaren; |
2. Longitudinem enim dierum, et annos vitae, et pacem apponent tibi. | 2. want lengte van dagen en jaren levensGa naar voetnoot2) en vrede zullen zij u aanbrengen. |
3. Misericordia, et veritas te non deserant, circumda eas gutturi tuo, et describe in tabulis cordis tui: | 3. Laat barmhartigheid en waarheid u niet verlaten; bind ze om uwen hals en schrijf ze op de tafelen van uw hartGa naar voetnoot3); |
4. Et invenies gratiam, et disciplinam bonam coram Deo et hominibus. | 4. dan zult gij genade en goedgunstigheidGa naar voetnoot4) vinden bij God en bij de menschen. |
5. Habe fiduciam in Domino ex toto corde tuo, et ne innitaris prudentiae tuae. | 5. Heb vertrouwen in den Heer met geheel uw hart en verlaat u niet op eigen doorzicht. |
6. In omnibus viis tuis cogita illum, et ipse diriget gressus tuos. | 6. Wees Hem indachtig op al uwe wegen, en Hij, Hij zal uwe schreden leiden. |
7. Ne sis sapiens apud temetipsum: time Deum, et recede a malo: Rom. XII 16. | 7. Wees niet wijs in eigen oogen, vrees God en vermijd het kwaad; |
[pagina 23]
8. Sanitas quippe erit umbilico tuo, et irrigatio ossium tuorum. | 8. want dit zal gezondheid geven aan uw vleesch en verkwikking aan uw gebeenteGa naar voetnoot5). |
9. Honora Dominum de tua substantia, et de primitiis omnium frugum tuarum da ei: Tob. IV 7; Luc. XIV 13. | 9. Huldig den Heer met uwe goederen, en breng Hem gaven uit de eerstelingen van al uwe vruchten; |
10. Et implebuntur horrea tua saturitate, et vino torcularia tua redundabunt. | 10. dan zullen uwe schuren rijkelijk gevuld worden en uwe wijnpersen overloopen van mostGa naar voetnoot6). |
11. Disciplinam Domini, fili mi, ne abjicias: nec deficias cum ab eo corriperis: Hebr. XII 5; Apoc. III 19. | 11. Mijn zoon, werp het juk des Heeren niet af, en word niet kleinmoedig, als gij door Hem gekastijd wordt; |
12. Quem enim diligit Dominus, corripit: et quasi pater in filio complacet sibi. | 12. want dien de Heer lief heeft, dien kastijdt Hij, en, als een vader in zijn zoon, heeft Hij (in hem) zijn welbehagenGa naar voetnoot7). |
13. Beatus homo, qui invenit sapientiam, et qui affluit prudentia: | 13. Gelukzalig de mensch, die wijsheid heeft gevonden en rijk is in voorzichtigheid. |
14. Melior est acquisitio ejus negotiatione argenti, et auri primi et purissimi fructus ejus: | 14. Beter is het haar te verwerven dan zilver te winnen, en wat zij afwerpt, is beter dan het fijnste en zuiverste goudGa naar voetnoot8). |
15. Pretiosior est cunctis opibus: et omnia, quae desiderantur, huic non valent comparari. | 15. Zij is meer waard dan alle schattenGa naar voetnoot9), en al wat men begeeren kan, vermag met haar niet vergeleken te worden. |
16. Longitudo dierum in dextera ejus, et in sinistra illius divitiae, et gloria. | 16. Lengte van dagen heeft zij in hare rechterhand en in hare linker rijkdom en eerGa naar voetnoot10). |
[pagina 24]
17. Viae ejus viae pulchrae, et omnes semitae illius pacificae. | 17. Hare wegen zijn schoone wegen en al hare paden zijn rijk aan vredeGa naar voetnoot11). |
18. Lignum vitae est his, qui apprehenderint eam: et qui tenuerit eam, beatus. | 18. Een boom des levensGa naar voetnoot12) is zij voor die haar aangrijpen, en die haar vasthoudt, hij is gelukkig. |
19. Dominus sapientia fundavit terram, stabilivit coelos prudentia. | 19. De Heer heeft door wijsheid de aarde gegrondvest, de hemelen bevestigd door verstandGa naar voetnoot13). |
20. Sapientia illius eruperunt abyssi, et nubes rore concrescunt. | 20. Door zijne wijsheid zijn de waterkolken opgeweld, en pakken de wolken zich samen uit dauwGa naar voetnoot14). |
21. Fili mi, ne effluant haec ab oculis tuis: Custodi legem atque consilium: | 21. Mijn zoon, laat deze dingenGa naar voetnoot15) niet ontsnappen aan uwe oogen, onderhoud lessen en raad, |
22. Et erit vita animae tuae, et gratia faucibus tuis. | 22. en zij zullen leven zijn voor uwe ziel en een sieraad voor uwen halsGa naar voetnoot16). |
23. Tunc ambulabis fiducialiter in via tua, et pes tuus non impinget: | 23. Dan zult gij zonder schroom uwen weg bewandelen, en uwen voet zult gij niet stooten. |
24. Si dormieris, non timebis: quiesces, et suavis erit somnus tuus. | 24. Als gij slaapt, zult gij niet opschrikken; gij zult u ter ruste begeven, en zoet zal uw slaap zijn. |
25. Ne paveas repentino terrore, et irruentes tibi potentias impiorum. | 25. Wees niet beangst voor plotselinge verschrikking noch voor de macht der goddeloozen, als zij aanrukt tegen u; |
26. Dominus enim erit in latere tuo, et custodiet pedem tuum ne capiaris. | 26. want de Heer zal u ter zijde staan en uwen voet bewaren voor den strikGa naar voetnoot17). |
27. Noli prohibere benefacere eum, | 27. WeerhoudGa naar voetnoot18) iemand niet wel- |
[pagina 25]
qui potest: si vales, et ipse benefac: | dadig te zijn, als hij daartoe in staat is; zoo gij kunt, wees ook zelf weldadig. |
28. Ne dicas amico tuo: Vade, et revertere: cras dabo tibi: cum statim possis dare. | 28. Zeg niet tot uwen naaste: ga heen en kom terug, morgen zal ik u geven, als gij op staanden voet geven kuntGa naar voetnoot19). |
29. Ne moliaris amico tuo malum, cum ille in te habeat fiduciam. | 29. Smeed geen kwaad tegen uwen naaste, terwijl hij vertrouwen stelt in uGa naar voetnoot20). |
30. Ne contendas adversus hominem frustra, cum ipse tibi nihil mali fecerit. | 30. Treed niet noodeloos in geding met iemand, als hij u geen kwaad berokkend heeft. |
31. Ne aemuleris hominem injustum, nec imiteris vias ejus: Ps. XXXVI 1. | 31. Wees niet ijverzuchtig op een onrechtvaardig menschGa naar voetnoot21) en volg hem niet op zijne wegen; |
32. Quia abominatio Domini est omnis illusor, et cum simplicibus sermocinatio ejus. | 32. want een gruwel voor den Heer is elke spotterGa naar voetnoot22), maar met de vromen treedt Hij in vertrouwelijk verkeer. |
33. Egestas a Domino in domo impii: habitacula autem justorum benedicentur. | 33. Nooddruft komt vanwege den Heer in het huis van den goddeloozeGa naar voetnoot23), maar de woonsteden der rechtvaardigen worden gezegend. |
34. Ipse deludet illusores, et mansuetis dabit gratiam. | 34. Hij drijft den spot met de spottersGa naar voetnoot24), maar den zachtmoedigen geeft Hij genade. |
35. Gloriam sapientes possidebunt: stultorum exaltatio, ignominia. | 35. Eer zal ten deel vallen aan de wijzenGa naar voetnoot25): der dwazen verheffing zal schande zijn. |
- voetnoot1)
- De verzen 1-12 en 21-26, waarin de beoefening der wijsheid wordt aanbevolen, zijn, met eene geringe afwijking, twee aan twee zoo aan elkander verbonden, dat telkens het eerste vers eene vermaning bevat, en het tweede de vrucht, aan het opvolgen dier vermaning toegezegd.
- voetnoot2)
- d.i. Leven, dat in volle waarheid leven genoemd mag worden, in den dienst en de vriendschap Gods.
- voetnoot3)
- M.a.w. goedertierenheid en oprechtheid jegens den naaste op elk gebied moeten u altijd voor oogen staan, altijd in uw hart gegrift zijn.
- voetnoot4)
- Disciplina bona als nadere verklaring van gratia beteekent hier ook naar den grondtekst een goeden naam, goede bejegening, welbehagen, goedgunstigheid.
- voetnoot5)
- In v. 5-8 wordt vooral gewaarschuwd tegen die wijsheid, die in ijdelen eigenwaan in strijd komt met de Wet en de openbaring Gods, terwijl aan nederig, vertrouwend opzien tot God de belooning wordt toegezegd van lichamelijke gezondheid als zinnebeeld van de gezondheid der ziel; nederig Godsbetrouwen geeft kracht in allen strijd en nood; vgl. Is. V 21; Rom. XII 16; Philip. IV 13.
- voetnoot6)
- Het is een teeken van ware wijsheid, in dagen van voorspoed dankbaar te genieten de zegeningen des Heeren, en Hem naar de voorschriften der Wet te huldigen door het aanbieden van tienden en eerstelingen, v. 9 en 10, maar ook in dagen van tegenspoed de rampen des levens als heilzame kastijdingen gelaten te dragen, v. 11 en 12.
- voetnoot7)
- De H. Paulus ad Hebr. XII 6 haalt deze woorden aan naar de vertaling der LXX: ‘Hij kastijdt iederen zoon, dien Hij aanneemt’.
- voetnoot8)
- De wijsheid zelve alsmede wat zij afwerpt, wat zij den mensch bezorgt in dit en in het andere leven, is beter dan zilver en goud.
- voetnoot9)
- Schatten, Gr. edelgesteenten, Hebr. ‘peninim’, kostbare roode koralen; vgl. Thren. IV 7.
- voetnoot10)
- Wat eens bij Salomon geschied was (vgl. III Reg. III 13; Sap. VII 11) pleegt naar den aard en de beloften van het Oude Testament te geschieden ook bij hen, die de wijsheid als de kostbaarste gave waardeeren en nastreven: de wijsheid komt niet alleen, zij draagt in hare handen lengte van dagen, rijkdom en eer.
- voetnoot11)
- Schoone, Hebr. aangename, liefelijke. ‘Hij rijdt wel zacht, dien Gods genade draagt’, zegt Thomas a Kempis.
- voetnoot12)
- Boom des levens: eene zinspeling (meermalen in dit Boek XI 30; XIII 12; XV 4 voorkomende) op den boom des levens in het Paradijs; vgl. Gen. II 9. De vrucht van dien wonderbaren boom is den gevallen mensch ontzegd; de mensch moet sterven; maar in de wijsheid ontvangt hij in geestelijken zin eenen nieuwen levensboom, door wiens vrucht gevoed hij gelukkig kan zijn op deze aarde en het eeuwig leven zal verkrijgen.
- voetnoot13)
- De herinnering aan den boom des levens brengt Salomon tot de hoogste lofspraak op de wijsheid: door en in haar heeft God het groote werk der schepping voltrokken; vgl. VIII 22 vv. In de eindige mededeeling der goddelijke wijsheid is ook de mensch tot grootsche daden in staat.
- voetnoot14)
- Bedoeld wordt de scheiding der wateren, Gen. I 7 volg. En pakken enz., Hebr. en LXX ‘en druppelen de wolken dauw’.
- voetnoot15)
- Deze dingen, d.i. hetgeen Salomon tot dusverre gezegd heeft over de zegeningen en de hooge waarde der wijsheid.
- voetnoot16)
- Leven, sieraad; vgl. I 9; III 2, 16.
- voetnoot17)
- V. 23-26. De wijsheid geeft onder de hoede des Heeren een gevoel van gerustheid en veiligheid in alle omstandigheden, te midden van alle gevaren.
- voetnoot18)
- Hier volgen nu eenige vermaningen zonder onmiddellijk verband met het voorafgaande. - Weerhoud iemand niet uit afgunst of menschelijke berekening; maar naar Hebr. en LXX is de zin: weiger niet wel te doen aan iemand, die daarop recht heeft (den behoeftige), als uwe hand bij machte is zulks te doen.
- voetnoot19)
- De ware naastenliefde wil van geen uitstel weten, dat zoo licht afstel worden kan; bovendien: die spoedig geeft, geeft dubbel.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘terwijl hij vol vertrouwen bij u woont’. Waarschuwing tegen verraderlijke schennis van vertrouwen, vooral waar dit vertrouwen ten volle gerechtvaardigd is door de geschonken gastvrijheid.
- voetnoot21)
- Als gij ziet, dat zijne ongerechtigheden hem voordeel aanbrengen; laat u daardoor niet verleiden, hem op éénen zijner slechte wegen te volgen.
- voetnoot22)
- Spotter, Hebr. en LXX: ‘de booze’; vgl. II 15. Vertrouwelijk verkeer, vgl. Luc. X 21; Joan. XV 15.
- voetnoot23)
- Nooddruft vanwege den Heer, Hebr.: ‘de vloek des Heeren’. Mag de goddelooze zich ook al oogenblikkelijk in welvaart verheugen, de zegen Gods rust niet op zijn huis, en dikwerf zal niet slechts in zedelijken, maar ook in stoffelijken zin de nooddruft bij hem binnentreden.
- voetnoot24)
- Spotters, trotsche vrijgeesten, die zich aan God en zijn gebod niet storen; vandaar de vertaling der LXX bij Jac. IV 6; I Petr. V 5 aangehaald: God weerstaat de hoovaardigen. Daar is, zegt de H. Augustinus, schier geene bladzijde in de heilige boeken, waarop niet gezegd wordt, dat God de hoovaardigen weerstaat. Den zachtmoedigen, Gr. den nederigen.
- voetnoot25)
- De wijzen, d.i. de rechtvaardigen, tegenover de dwazen, d.i. de goddeloozen. De tijdelijke of schijnbare verheffing der goddeloozen wordt hun tot dieperen val, tot grootere schande. Hebr. waarschijnlijk: de dwazen dragen (als hun deel en hun loon) schande weg.