De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||
Caput II.
|
1. Fili mi, si susceperis sermones meos, et mandata mea absconderis penes te, | 1. Mijn zoonGa naar voetnoot1), als gij mijne woorden aanneemt en mijne geboden wegbergt bij u, |
2. Ut audiat sapientiam auris tua: inclina cor tuum ad cognoscendam prudentiam. | 2. zoodat uw oor luistert naar de wijsheid, neig dan uw hart om de verstandigheid te kennenGa naar voetnoot2). |
3. Si enim sapientiam invocaveris, et inclinaveris cor tuum prudentiae: | 3. Want indien gij de wijsheid aanroept en uw hart neigt tot de verstandigheid, |
4. Si quaesieris eam quasi pecuniam, et sicut thesauros effoderis illam: | 4. indien gij haar zoekt als zilver en als een schat haar ondelft, |
5. Tunc intelliges timorem Domini, et scientiam Dei invenies: | 5. dan zult gij de vreeze des Heeren verstaanGa naar voetnoot3) en de kennis Gods vinden. |
6. Quia Dominus dat sapientiam: et ex ore ejus prudentia, et scientia. | 6. Want de Heer is het, die wijsheid geeftGa naar voetnoot4), en uit zijnen mond komen kennis en verstand. |
7. Custodiet rectorum salutem, et proteget gradientes simpliciter, | 7. Hij bewaart heil voor de gerechten, en Hij beschermt hen, die wandelen in onschuldGa naar voetnoot5), |
8. Servans semitas justitiae, et vias sanctorum custodiens. | 8. terwijl Hij beveiligt de paden der gerechtigheid en de wegen der heiligen bewaakt. |
9. Tunc intelliges justitiam, et ju- | 9. Dan zult gij verstaan gerech- |
[pagina 21]
dicium, et aequitatem, et omnem semitam bonam. | tigheid en recht en billijkheid en allen goeden wegGa naar voetnoot6). |
10. Si intraverit sapientia cor tuum, et scientia animae tuae placuerit: | 10. AlsGa naar voetnoot7) wijsheid binnengetreden is in uw hart en kennis uwe ziel heeft ingenomen, |
11. Consilium custodiet te, et prudentia servabit te, | 11. dan zal overleg u bewaken en verstandigheid u behoeden, |
12. Ut eruaris a via mala, et ab homine, qui perversa loquitur: | 12. om u te onttrekken aan den verkeerden weg en aan den mensch, die slechte gesprekken voert; |
13. Qui relinquunt iter rectum, et ambulant per vias tenebrosas: | 13. aan hen, die het rechte pad verlaten en wandelen op duistere wegenGa naar voetnoot8); |
14. Qui laetantur cum malefecerint, et exsultant in rebus pessimis: | 14. aan hen, die zich verblijden over hunne misdaden en juichen over allersnoodste dingenGa naar voetnoot9), |
15. Quorum viae perversae sunt, et infames gressus eorum. | 15. wier wegen slecht, en wier schreden schandelijk zijn; |
16. Ut eruaris a muliere aliena, et ab extranea, quae mollit sermones suos, | 16, om u te onttrekken aan een andermans vrouw en aan de vreemdeGa naar voetnoot10), die zoetelijke taal spreekt, |
17. Et relinquit ducem pubertatis suae, | 17. die den leidsman harer jeugd verlietGa naar voetnoot11) |
18. Et pacti Dei sui oblita est: inclinata est enim ad mortem domus ejus, et ad inferos semitae ipsius. | 18. en het verbond van haren God vergat: wantGa naar voetnoot12) ten doode helt haar huis over en ter onderwereld neigen hare paden; |
19. Omnes, qui ingrediuntur ad eam, non revertentur, nec apprehendent semitas vitae. | 19. allen, die tot haar ingaan, zij keeren niet weder en zij bereiken niet meer de paden des levens; |
20. Ut ambules in via bona: et calles justorum custodias. | 20. omGa naar voetnoot13) te wandelen op den goeden weg en de paden der gerechtigen te houden. |
21. Qui enim recti sunt, habita- | 21. Want de gerechtigen zullen het |
[pagina 22]
bunt in terra, et simplices permanebunt in ea. | land bewonen, en de braven zullen daarin verblijvenGa naar voetnoot14); |
22. Impii vero de terra perdentur: et qui inique agunt, auferentur ex ea. Job. XVIII 17. | 22. de goddeloozen daarentegen zullen van de aarde verdelgd worden, en de booswichten zullen daaruit worden weggevaagd. |
- voetnoot1)
- Salomon neemt zelf weer het woord om de wijsheid aan te bevelen. Dit hoofdstuk is geheel symmetrisch verdeeld in twee deelen, terwijl elk deel bestaat uit twee strophen van vier verzen en eene strophe van 3 verzen (1-4, 5-8, 9-11), (12-15, 16-19, 20-22).
- voetnoot2)
- In het Hebr. hangt het tweede verslid ook af van zoodat: ‘uw hart zich neigt tot de verstandigheid’; terwijl daar ook v. 3 niet redengevend, maar versterkend aan v. 2 wordt toegevoegd: ‘ja, als gij de wijsheid aanroept, tot de verstandigheid uwe stem verheft’. - Voor het verkrijgen der wijsheid worden hier drie voorwaarden gesteld: men moet niet slechts uitwendig aandachtig luisteren naar de lessen der wijsheid, maar die ook wegbergen, gretig opnemen in het hart v. 1 en 2; men moet met aandrang bidden om de wijsheid v. 3, en met ijver en volharding haar als een verborgen schat trachten op te delven v. 4.
- voetnoot3)
- d.i. Haar bekomen en waardeeren als blijvend beginsel der wijsheid en in die vreeze wandelend de kennis Gods vinden.
- voetnoot4)
- De ware wijsheid is niet vrucht van eigen vinding en menschelijk streven, maar hooge Godsgave. Vgl. Eccli. XXXIX 8; Jac. I 5.
- voetnoot5)
- Gelijk God in zijne schatkamers, vgl. Deut. XXXII 34, straffen opgeborgen houdt voor zijne vijanden, zoo ook heil en zegen voor zijne vrienden.
- voetnoot6)
- Gerechtigheid en recht enz.; vgl. I noot 3. En allen goeden weg, d.i. in één woord alles wat ten goede leidt.
- voetnoot7)
- Hebr. redengevend: want wijsheid zal enz.
- voetnoot8)
- Die kwaad doet, haat het licht Joan. III 20.
- voetnoot9)
- Zich verblijden over misdaden, juichen over laagheden is een bewijs van diepe verdorvenheid des harten.
- voetnoot10)
- De vreemde is iedere vrouw, die hetzij gehuwd of ongehuwd, niet de wettige echtgenoote is.
- voetnoot11)
- Die den leidsman, met wien zij in haar jeugd was gehuwd, ontrouw werd, en daardoor tevens schandelijk vergat het heilig verbond, dat zij voor het aanschijn Gods met haren echtgenoot gesloten had.
- voetnoot12)
- Want geeft de reden van v. 16 om u te onttrekken aan; want anders vindt gij den ondergang; haar huis is de plaats, waar de wellusteling altijd den geestelijken, dikwerf ook vroegtijdig den lichamelijken dood vindt, terwijl hij, eenmaal slaaf der zinnen geworden, slechts zelden en met groote moeite de slavenboeien verbreekt v. 19.
- voetnoot13)
- Om te wandelen hangt af van v. 11. Gevrijwaard tegen de velerlei verleiding zal de mensch door de wijsheid geleid worden op de paden der gerechtigheid en daar gelukkig zijn.
- voetnoot14)
- Het rustig bezit van het land der belofte, de voorafbeelding van de zalige rust in het hemelsch vaderland, was door God als de groote zegen aan de rechtvaardigen beloofd. Vgl. Lev. XXV 18; Ps. LXVIII 36 en 37; Hebr. XIII 14.