De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 406]
| |||||||||||||||||
Psalmus CXLVIII.
|
1. Alleluia.
Laudate Dominum de coelis: laudate eum in excelsis. |
1. AlleluiaGa naar voetnoot1)!
Looft den Heer uit de hemelen! Looft Hem in den hoogeGa naar voetnoot2)! |
2. Laudate eum omnes Angeli ejus: laudate eum omnes virtutes ejus. | 2. Looft Hem, al zijne engelen, looft Hem, al zijne heerscharen! |
3. Laudate eum sol et luna: laudate eum omnes stellae, et lumen. | 3. Looft Hem, zon en maan, looft Hem, alle sterren en lichtGa naar voetnoot3)! |
4. Laudate eum coeli coelorum: et aquae omnes, quae super coelos sunt, Dan. III 59, 60. | 4. Looft Hem, hemelen der hemelen, en alle wateren, die boven de hemelen zijnGa naar voetnoot4), |
5. Laudent nomen Domini.
Quia ipse dixit, et facta sunt: ipse mandavit, et creata sunt. |
5. dat zij den naam des Heeren loven!
Want Hij sprak, en zij werden; Hij beval, en zij werden geschapenGa naar voetnoot5). |
6. Statuit ea in aeternum, et in saeculum saeculi: praeceptum posuit, et non praeteribit. | 6. Hij heeft ze bevestigd voor altoos en immer en eeuwig; eene wet heeft Hij vastgesteld, en nimmer zal zij vervallenGa naar voetnoot6). |
[pagina 407]
7. Laudate Dominum de terra, dracones, et omnes abyssi. | 7. Looft den Heer, van de aardeGa naar voetnoot7), draken en alle afgronden. |
8. Ignis, grando, nix, glacies, spiritus procellarum: quae faciunt verbum ejus: | 8. Vuur, hagel, sneeuw, ijs, stormwind, die zijn woord volvoerenGa naar voetnoot8), |
9. Montes, et omnes colles: ligna fructifera, et omnes cedri. | 9. bergen en alle heuvelen, vruchtboomen en alle cedersGa naar voetnoot9), |
10. Bestiae, et universa pecora: serpentes, et volucres pennatae: | 10. wilde dieren en alle vee, kruipend gedierte en gevleugelde vogels, |
11. Reges terrae, et omnes populi: principes, et omnes judices terrae. | 11. koningen der aarde en alle volken, vorsten en alle rechters der aardeGa naar voetnoot10), |
12. Juvenes, et virgines; senes cum junioribus laudent nomen Domini: | 12. jongelingen en maagden, grijsaards met jongeren, dat zij den naam des Heeren verheerlijken! |
13. Quia exaltatum est nomen ejus solius. | 13. Want verheven is de naam van Hem alleen. |
14. Confessio ejus super coelum, et terram: et exaltavit cornu populi sui.
Hymnus omnibus sanctis ejus: filiis Israel, populo appropinquanti sibi. Alleluia. |
14. Zijn lof is boven hemel en aarde, en Hij heeft den hoorn vanGa naar voetnoot11) zijn volk verheven:
een lofzang voor al zijne heiligen, voor de zonen van Israël, het volk, dat tot Hem nadert. AlleluiaGa naar voetnoot12)! |
- voetnoot1)
- Deze Psalm vormt met de twee volgende één geheel, in zooverre zij den wensch uitdrukken om Gods lof te hooren verkondigen door alle schepselen (Ps. CXLVIII), inzonderheid door Israël (Ps. CXLIX) en met vollen jubel (Ps. CL). Te oordeelen naar v. 14, gaf een buitengewone hulp Gods, waarschijnlijk de bevrijding uit de ballingschap, aanleiding tot dit lof- en danklied. Overtuigd, dat de lofspraak van hem alleen niet voldoende is om God naar behooren te prijzen, roept de zanger alle schepselen te hulp en grondt hij die oproeping op Gods scheppende en bestierende almacht en op den aan zijn volk verleenden bijstand.
- voetnoot2)
- De Psalmist richt hier het woord tot de hemelbewoners. Blijkens het parallelisme worden eveneens in v. 2 door heerscharen die der engelen bedoeld; van de hemellichamen is sprake in v. 3.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘sterren des lichts’. De redelooze schepselen kunnen God niet met woorden loven, maar zij prijzen zijne almacht, wijsheid en heerlijkheid door hun bestaan, hunne pracht, de doelmatigheid hunner deelen, de orde, aan welke zij onderworpen zijn, enz.
- voetnoot4)
- Door hemelen der hemelen wordt of wel de geheele hemel bedoeld of wel de verst verwijderde ruimten van den sterrenhemel als verheven boven den wolkenhemel; door wateren de wolken, die zich hoog in den dampkring vormen en in dien zin boven de hemelen zijn.
- voetnoot5)
- De zin is: Hem komt lof toe, want Hij schiep ze door zijn bevel, d.i. enkel door het te willen.
- voetnoot6)
- Hij heeft al die schepselen bevestigd, d.i. duurzaam gemaakt, zoodat zij nimmer te niet zullen gaan. Wel zal er aan het einde der tijden ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn’ (vgl. Apoc. XXI 1 en II Petr. III 10), maar die vernieuwing, zegt de H. Augustinus, zal door verandering der dingen, niet door hunne geheele vernietiging geschieden. Zoo heeft God dan ook omtrent het bestaan dier schepselen eene wet vastgesteld, die nimmer zal vervallen of, naar den grondtekst: die Hij (of het schepsel) nimmer zal overtreden. Anderen vatten dit op: Hij heeft voor de hemellichamen eenen eindpaal gesteld of een vaste baan voorgeschreven, die zij nimmer zullen overschrijden. Ook omtrent de natuurlijke veranderingen, die de wezens ondergaan, heeft God blijvende wetten vastgesteld, zoo nochtans, dat Hij, die ze stelde, ze ook vrij kan schorsen of geheel doen ophouden.
- voetnoot7)
- Gij, schepselen der aarde. Door draken worden alle zeemonsters bedoeld.
- voetnoot8)
- God bedient zich van de natuurverschijnselen om zijn woord, d.i. zijnen wil, o.a. in zijne strafgerichten, te volvoeren. Zoo loven zij Hem als den Almachtige. Voor ijs heeft de grondtekst ‘rook’, d.i. walm of vuurrook.
- voetnoot9)
- De ceders vertegenwoordigen hier alle gewassen, die geene eetbare vruchten dragen.
- voetnoot10)
- Door rechters worden hier de koningen of in het algemeen de overheidspersonen bedoeld; de eersten in rang moeten zij ook de eersten zijn in vroomheid en onderwerping aan God, van wien zij al hunne macht en aanzien ontvangen hebben.
- voetnoot11)
- Twee redenen om God te verheerlijken: de naam van Hem alleen, d.i. zijn wezen, is in zich verheven om zijne oneindige volmaaktheid; maar deze, zijn lof en glorie, is ook boven hemel en aarde verheven, nl. in het oog der schepselen, aan welke Hij door zijne natuurlijke en bovennatuurlijke openbaring die volmaaktheid bekend maakt (vgl. Ps. VIII noot 5 en XCV noot 4). Niet minder bleek deze (v. 14) door de verlossing uit de ballingschap enz., waardoor Hij den hoorn van zijn volk verhief, d.i. het wederom tot macht en aanzien bracht. Vgl. Ps. XVII noot 4 en LXXXVIII noot 17.
- voetnoot12)
- Die verheffing geeft stof tot een lofzang ter eere (of in den mond) van al zijne heiligen, d.i. van alle vrome, hem toegewijde zonen van Israël, het volk, dat als Gods dienaar tot Hem nadert. Vgl. Ps. XIV noot 1.
- De H. Hilarius en in zekere mate ook de H. Augustinus beschouwen dezen Psalm als een lied, waardoor de heiligen des hemels God verheerlijken wegens de schepping van het hemelsch en eeuwig Jerusalem en wegens hunne verheffing tot in de nabijheid van zijnen troon.