Psalmus CXLVII.
Psalm CXLVII.
Lof zij aan Israël's machtigen God!
Aan Sion's God komt lof toe (v. 12), want Hij schonk veiligheid en zegen aan zijne stad (v. 13-14); dien ommekeer kon Hij bewerken, want Hij is almachtig (v. 15-18); ook verrijkte Hij slechts Israël met den schat zijner openbaring (v. 19-20).
Alleluia. |
AlleluiaGa naar voetnoot1). |
12. Lauda Jerusalem Dominum: lauda Deum tuum Sion. |
12. Loof, Jerusalem, den Heer, loof uwen God, o SionGa naar voetnoot2)! |
13. Quoniam confortavit seras portarum tuarum: benedixit filiis tuis in te. |
13. Want versterkt heeft Hij de grendels uwer poorten, gezegend heeft Hij uwe kinderen binnen uGa naar voetnoot3). |
14. Qui posuit fines tuos pacem: et adipe frumenti satiat te. |
14. Hij maakt uwe landpalen vredig en Hij verzadigt u met het vet der tarweGa naar voetnoot4). |
| |
15. Qui emittit eloquium suum terrae: velociter currit sermo ejus. |
15. Hij zendt zijn woord uit naar de aarde; snel loopt zijne uitspraakGa naar voetnoot5). |
16. Qui dat nivem sicut lanam: nebulam sicut cinerem spargit. |
16. Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit nevel als asch uitGa naar voetnoot6). |
17. Mittit crystallum suam sicut buccellas: ante faciem frigoris ejus quis sustinebit? |
17. Hij werpt zijn ijs uit als brokjes. Wie zal bestaan voor zijne koudeGa naar voetnoot7)? |
18. Emittet verbum suum, et liquefaciet ea: flabit spiritus ejus, et fluent aquae. |
18. Hij zendt zijn woord uit en Hij smelt ze; zijn wind waait en er vloeien waterenGa naar voetnoot8). |
19. Qui annuntiat verbum suum Jacob: justitias, et judicia sua Israel. |
19. Hij maakt zijn woord bekend aan Jacob, zijne bevelen en oordeelen aan IsraëlGa naar voetnoot9). |
20. Non fecit taliter omni nationi: et judicia sua non manifestavit eis. Alleluia. |
20. Niet zoo deed Hij met eenig volk, en geenszins openbaarde Hij hun zijne oordeelen. Alleluia! |
|
-
voetnoot1)
- De Septuagint heeft bovendien: ‘van Aggeüs en Zacharias’. Zie Ps. CXLVI noot 1.
-
voetnoot2)
- Hoe de Heer zich als God van Sion geopenbaard heeft blijkt uit hetgeen volgt.
-
voetnoot3)
- Door zijne hulp is de stad opnieuw van poorten voorzien (vgl. II Esdr. III) en versterkt, en zijn zegen heeft de kinderen van Jerusalem doen vermeerderen.
-
voetnoot4)
- Hij beveiligde u tegen de Samaritanen en andere vijandig gezinde naburen; het wederom bebouwde en door den Heer gezegende land brengt het vet der tarwe, d.i. overvloed van uitmuntende tarwe, en andere spijzen voort om u te verzadigen.
-
voetnoot5)
- De zin is: God kan dat, omdat Hij almachtig is; immers Hij behoeft slechts zijn woord naar de aarde uit te zenden, d.i. iets te bevelen of maar te willen, en zijne uitspraak loopt snel als een bode, m.a.w. zijn bevel wordt oogenblikkelijk uitgevoerd.
-
voetnoot7)
- Door ijs wordt hier waarschijnlijk hagel bedoeld. Als Heer der natuur kan God zijne koude ondraaglijk maken.
-
voetnoot8)
-
Zendt God zijn woord uit, d.i. beveelt of wil Hij, dat dooi invalt, en waait dus zijn dooiwind, dan smelten ijs en hagel en zij vloeien weg als wateren.
-
voetnoot9)
- Een bijzondere reden om God te loven ligt in de bevoorrechting van Jacob of het volk van Israël, aan hetwelk Hij zijne bevelen en oordeelen openbaarde, d.i. zijne Wet en bovennatuurlijke openbaring gaf.
- In het aardsche Jerusalem zien de HH. Vaders, o.a. de HH. Chrysostomus en Hiëronymus, het beeld der Kerk, die zoo vele redenen heeft om God te prijzen (v. 12); immers (v. 13) Hij heeft hare poorten hecht, d.i. de Kerk zelve onwrikbaar gemaakt; Hij vermeerdert het getal harer zonen en overlaadt ze met zegeningen; Hij schenkt haar vrede (v. 14) op aarde en in den hemel en verzadigt haar thans met genaden en met het brood der engelen, hiernamaals met overvloed van glorie. Hij zond (v. 15) zijn eeuwig Woord op de aarde en deed door de apostelen alom en spoedig diens openbaring verkondigen. Wel laat Hij toe (v. 16-17), dat nu en dan rampen de Kerk teisteren, maar op zijnen tijd (v. 18) doet Hij die ophouden en tot vruchtbaarheid strekken; ook geeft Hij haar in de mededeeling van zijn woord en wet (v. 19-20) een doorslaand bewijs van zijne goddelijke voorliefde.
|