De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CXLVI.
|
1. Alleluia.
Laudate Dominum quoniam bonus |
1. AlleluiaGa naar voetnoot1).
Looft den Heer, want goed is |
[pagina 403]
est psalmus: Deo nostro sit jucunda, decoraque laudatio. | een psalmgezang! Onzen God zij een lofspraak bevallig en schoonGa naar voetnoot2)! |
2. AEdificans Jerusalem Dominus: dispersiones Israelis congregabit. | 2. De Heer bouwt Jerusalem op, de verstrooiden van Israël vergadert HijGa naar voetnoot3), |
3. Qui sanat contritos corde: et alligat contritiones eorum. | 3. die de gebrokenen van harte geneest en hunne wonden verbindtGa naar voetnoot4); |
4. Qui numerat multitudinem stellarum: et omnibus eis nomina vocat. | 4. die de menigte der sterren telt en namen toeroept aan haar allenGa naar voetnoot5). |
5. Magnus Dominus noster, et magna virtus ejus: et sapientiae ejus non est numerus. | 5. Groot is onze Heer en groot zijne macht, en zijne wijsheid heeft geene mate. |
6. Suscipiens mansuetos Dominus: humilians autem peccatores usque ad terram. | 6. De Heer richt zachtmoedigen op, maar zondaars vernedert hij tot aan den grondGa naar voetnoot6). |
7. Praecinite Domino in confessione: psallite Deo nostro in cithara. | 7. Zingt den Heer toe met lofzang; prijst onzen God op de citerGa naar voetnoot7), |
8. Qui operit coelum nubibus: et parat terrae pluviam.
Qui producit in montibus foenum: et herbam servituti hominum. |
8. die den hemel met wolken bedekt, en regen bereidt voor de aarde;
die op de bergen gras doet ontspruiten, en kruid ten dienste der menschenGa naar voetnoot8); |
9. Qui dat jumentis escam ipsorum: et pullis corvorum invocantibus eum. | 9. die aan de dieren hun voedsel verstrekt, en aan de jonge raven, die tot Hem roepenGa naar voetnoot9). |
[pagina 404]
10. Non in fortitudine equi voluntatem habebit: nec in tibiis viri beneplacitum erit ei. | 10. Niet aan de sterkte des paards heeft Hij welgevallen, en niet aan de beenen des mans heeft Hij welbehagenGa naar voetnoot10). |
11. Beneplacitum est Domino super timentes eum: et in eis, qui sperant super misericordia ejus. | 11. Welbehagen heeft de Heer aan die Hem vreezen, en aan hen, die hopen op zijne barmhartigheid. |
- voetnoot1)
- Deze Psalm maakt in den grondtekst één geheel uit met den volgenden en behelst dan een drievoudige aansporing (v. 1, 7, 12) tot Gods lof. In de Vulgaat zijn de verzen van Ps. CXLVI en CXLVII doorloopend genummerd. Wil men v. 2 niet als een voorspelling beschouwen, dan kan men den Psalm wel niet anders laten dagteekenen dan van den eersten tijd na de ballingschap.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘want liefelijk (of goed is het of is Hij); lofzang is passend’. Niet ieder gezang, zegt hier de H. Augustinus, is een psalm, maar alleen dat, hetwelk met het psalter begeleid wordt. Wie dus psalmgezang wil aanheffen, zorge, dat zijne woorden door snarenspel, d.i. door zijne werken, begeleid worden.
- voetnoot3)
- Hier wordt hoogstwaarschijnlijk gezinspeeld op het herbouwen van de stad en den tempel onder Zorobabel (I Esdr. III) of op het herstellen der muren van Jerusalem onder Nehemias (II Esdr. II-IV); immers toen waren de verstrooiden van Israël, nl. de ballingen, althans voor een klein gedeelte aldaar teruggevoerd. Vgl. I Esdr. II.
- voetnoot4)
- Door het opheffen der ballingschap en het herbouwen van Jerusalem werden de ballingen, wier hart van zielesmart gebroken was, genezen en hunne wonden geheeld of de scheuren van hunnen staat verbonden.
- voetnoot5)
- Een verwijzing naar Gods alwetendheid. Wat den mensch onmogelijk is, vermag God ten volle. Nimmer zal de mensch op aarde het juiste getal der hemellichamen kennen; maar God, die (Hebr.) ‘het getal der sterren bepaalde’ en ze allen schiep, weet het juiste getal en kent ieder van haar in het bijzonder, want hij roept aan allen namen toe, die aan haar wezen beantwoorden. Hij kent alles en heeft dus ook wel middelen tot 's menschen hulp en heil, al weet deze er geen te vinden.
- voetnoot6)
- De zachtmoedigen of lijdzamen, d.i. de vrome dulders, die op Hem vertrouwen, hier de vrome Israëlieten, die door de zondaars, d.i. hunne en Gods vijanden, verdrukt worden.
- voetnoot7)
- Hernieuwde opwekking tot lof van God, die zich over alles, zelfs over de hulpelooze dieren ontfermt (v. 8-9), en die ontferming bij voorkeur (v. 10-11) laat ten deel vallen niet aan die op eigen krachten bouwen, maar aan die Hem vreezen.
- voetnoot8)
- Dit laatste ontbreekt in den grondtekst.
- voetnoot9)
- De zin is: God draagt zorg voor alle, ook voor de geringste schepselen. De Psalmist drukt zich hier uit naar de opvatting zijner volksgenooten, die de jonge raven als weezen beschouwden, welke door hunne ouders vroegtijdig verlaten werden en dus rechtstreeks tot God moesten roepen om voedsel. Zoo zorgt God ook voor de hulpeloozen onder de menschen, indien zij zich tot Hem richten.
- voetnoot10)
- De zin is: Om Gods welwillendheid en bijstand te verwerven is het bezit van een sterk paard of van sterke beenen noch vereischt, noch voldoende. Of wel meer algemeen: God verleent zijne hulp niet om wille van de sterkte des paards, d.i. niet aan hen, die kunnen bogen op eene sterke ruiterij, noch om wille van de beenen des mans, d.i. niet aan hen, die hunne kracht vinden in hun voetvolk, maar (v. 11) aan die Hem vreezen en op Hem hopen. Zoo deed Hij het met de teruggevoerde ballingen.
- De HH. Hilarius en Augustinus en na hen Bellarminus en anderen zien in v. 2 de door Christus opgebouwde Kerk aangeduid, hetzij de strijdende, hier op aarde, hetzij de zegepralende daarboven; in die Kerk zal Hij eens alle verstrooiden vergaderen. Vgl. Rom. XI 25-26.