De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 401]
| |||||||||||||||
Psalmus CXLV.
|
1. Alleluia, Aggaei, et Zachariae. | 1. Alleluia. Van Aggeüs en ZachariasGa naar voetnoot1). |
2. Lauda anima mea Dominum, laudabo Dominum in vita mea: psallam Deo meo quamdiu fuero. Supra CXLIV 2.
Nolite confidere in principibus: |
2. Loof, mijne ziel, den Heer. Loven zal ik den Heer gedurende mijn leven; prijzen zal ik op het psalter mijnen God zoolang ik leef.
Stelt uw vertrouwen niet op vorsten, |
3. In filiis hominum, in quibus non est salus. | 3. op kinderen der menschen, bij wie geen heil is. |
4. Exibit spiritus ejus, et revertetur in terram suam: in illa die peribunt omnes cogitationes eorum. | 4. Uitgaan zal zijn geest en wederkeeren zal hij tot zijne aarde; op dien dag gaan al hunne raadslagen ten grondeGa naar voetnoot2). |
5. Beatus, cujus Deus Jacob adjutor ejus, spes ejus in Domino Deo ipsius: | 5. Gelukkig hij, wiens helper Jacob's God is,Ga naar voetnoot3) wiens hoop is op den Heer, zijnen God, |
6. Qui fecit coelum et terram, mare, et omnia, quae in eis sunt. Act. XIV 14; Apoc. XIV 7. | 6. die den hemel en de aarde en de zee gemaakt heeft en alles, wat daarin isGa naar voetnoot4); |
7. Qui custodit veritatem in saecu- | 7. die trouw betracht in eeuwig- |
[pagina 402]
lum, facit judicium injuriam patientibus: dat escam esurientibus.
Dominus solvit compeditos: |
heid, recht doet aan die onrecht lijden, spijs geeft aan die hongeren.
De Heer ontboeit geboeidenGa naar voetnoot5), |
8. Dominus illuminat caecos.
Dominus erigit elisos, Dominus diligit justos. |
8. de Heer maakt blinden ziende,
de Heer richt neergeslagenen op, de Heer bemint gerechtigen, |
9. Dominus custodit advenas, pupillum, et viduam suscipiet: et vias peccatorum disperdet. | 9. de Heer behoedt aankomelingen; wees en weduwe ondersteunt Hij, en Hij verderft de wegen der zondaarsGa naar voetnoot6). |
10. Regnabit Dominus in saecula Deus tuus Sion, in generationem et generationem. | 10. Heerschen zal de Heer in eeuwigheid, uw God, o Sion, van geslacht tot geslachtGa naar voetnoot7). |
- voetnoot1)
- Evenals deze Psalm beginnen al de nog volgende met alleluia. Zie Ps. CL noot 6. Het overige van het opschrift ontbreekt in den grondtekst en schijnt, in zoover het echt is, aan te duiden, dat de Psalm ten tijde dier profeten bij den openbaren eeredienst in gebruik kwam (zie Ps. CXI noot 1). Te oordeelen naar den inhoud, vond deze Psalm wellicht zijne aanleiding in het te groote vertrouwen, dat na de ballingschap door eenigen gesteld werd in de Perzische koningen en grooten (vgl. v. 2-3 en Ps. CXVII v. 8-9); de zin van den Psalm is dan: God heeft ons van de ballingschap bevrijd; Hij zal ons dus ook als de Heer en God van Sion (v. 10) zijne hulp blijven verleenen.
- voetnoot2)
- De zin is: op een wezen zoo onbestendig als de mensch valt niet te bouwen; immers ras zal zijn geest, d.i. zijn adem, uitgaan bij zijnen dood en zal het lichaam wederkeeren tot de aarde, waaruit het gevormd is; op den dag, dat de menschen sterven, gaan al hunne raadslagen, d.i. hunne plannen en beloften van hulp, ten gronde.
- voetnoot3)
- Zie Psalm XIX noot 4.
- voetnoot4)
- In de schepping van het heelal ligt voor ons het bewijs van Gods almacht en een reden om op zijne voorzienigheid te betrouwen.
- voetnoot5)
- Andere reden om op God te vertrouwen: Hij is trouw in het vervullen zijner beloften, in de handhaving van het recht en in het verleenen van hulp aan de ongelukkigen. Waarschijnlijk (zie noot 1) wordt hier en in v. 8-9 gezinspeeld op de verlossing uit de nooden der ballingschap.
- voetnoot6)
- Hij verijdelt hunne booze plannen en aanslagen of doet ze uitloopen op het eigen verderf der boozen.
- voetnoot7)
- Een tegenstelling van v. 3; - heerscht God in eeuwigheid en wel als God van Sion, dan kan zijne hulp ook niet ontvallen aan den waren Israƫliet, die ze inroept en verdient.
- De H. Hilarius meent, dat de Psalmist hier het hemelsche Jerusalem op het oog heeft, waarvan het aardsche Sion de afschaduwing was en waarheen de mensch zich dient te verheffen, steunende, niet op bloot menschelijke hulpmiddelen, maar op de verdiensten, de beloften en de hulp van Christus. Overigens wat in dezen Psalm omtrent Gods almacht, trouw, gerechtigheid en barmhartigheid gezegd wordt, kan, ook naar de letter, van den Godmensch verstaan worden: immers Christus bezit naar zijne goddelijke natuur genoemde goddelijke eigenschappen; tijdens zijn sterfelijk leven nam Hij op zichtbare wijze de lichamelijke en geestelijke ellenden weg en verloste Hij degenen, die naar lichaam of ziel de geboeiden des duivels waren (vgl. v. 7 en Luc. XIII 16). Zoo vervulde Hij de gelijkluidende voorspellingen van Isaias (XXXV 5 en LXI 1) en vestigde Hij (vgl. v. 10 en Luc. I 32-33) het Rijk zijner strijdende en zegepralende Kerk, die duren zal van geslacht tot geslacht en in eeuwigheid.