De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 396]
| |||||||||||||||
Psalmus CXLIII.
|
Psalmus David. | Een Psalm van DavidGa naar voetnoot1). |
1. Adversus Goliath.
Benedictus Dominus Deus meus, qui docet manus meas ad proelium, et digitos meos ad bellum. |
1. Tegen GoliathGa naar voetnoot2).
Gezegend zij de Heer, mijn God, die mijne handen oefent ten strijde en mijne vingers ten oorlog. |
2. Misericordia mea, et refugium meum: susceptor meus, et liberator meus:
Protector meus, et in ipso speravi: qui subdit populum meum sub me. |
2. Hij, mijne goedertierenheidGa naar voetnoot3) en mijne toevlucht, mijn verdediger en mijn bevrijder,
mijn beschermer en op wien ik hoop, die mijn volk aan mij onderdanig maaktGa naar voetnoot4). |
3. Domine quid est homo, quia innotuisti ei? aut filius hominis, quia reputas eum? | 3. O Heer, wat is een mensch, dat Gij U openbaart aan hemGa naar voetnoot5), of de zoon eens menschen, dat Gij op hem acht geeft? |
4. Homo vanitati similis factus est: dies ejus sicut umbra praetereunt. Job. VIII 9 et XIV 2. | 4. De mensch is aan een nietigheidGa naar voetnoot6) gelijk; zijne dagen gaan voorbij als eene schaduw. |
5. Domine inclina coelos tuos, et descende: tange montes, et fumigabunt. | 5. O Heer, doe uwe hemelen zinken en daal neder; raak de bergen aan, en zij zullen rookenGa naar voetnoot7). |
6. Fulgura coruscationem, et dissipabis eos: emitte sagittas tuas, et conturbabis eos: | 6. Laat den bliksem weerlichten, en Gij zult hen verstrooien; zend uwe pijlen uit, en Gij zult hen ontzetten. |
[pagina 397]
7. Emitte manum tuam de alto, eripe me, et libera me de aquis multis: de manu filiorum alienorum. | 7. Reik uwe hand toe uit den hooge, red mij, en bevrijd mij uit de vele wateren, uit de hand van de zonen der vreemdenGa naar voetnoot8), |
8. Quorum os locutum est vanitatem: et dextera eorum, dextera iniquitatis. | 8. wier mond onwaarheid spreekt en wier rechterhand een rechterhand van onrecht isGa naar voetnoot9). |
9. Deus canticum novum cantabo tibi: in psalterio, decachordo psallam tibi. Supra XXXII 2. | 9. O God, een nieuw gezang zal ik U zingen; op het tiensnarig psalter zal ik U prijzenGa naar voetnoot10), |
10. Qui das salutem regibus: qui redemisti David servum tuum de gladio maligno: | 10. Gij, die heil schenkt aan de koningen; die David, uwen dienaar, hebt verlost van een verderfelijk zwaardGa naar voetnoot11). |
11. Eripe me.
Et erue me de manu filiorum alienorum, quorum os locutum est vanitatem: et dextera eorum, dextera iniquitatis: |
11. Red mij
en ontruk mij aan de hand van de zonen der vreemden, wier mond onwaarheid spreekt, en wier rechterhand een rechterhand van onrecht is; |
12. Quorum filii, sicut novellae plantationes in juventute sua.
Filiae eorum compositae: circumornatae ut similitudo templi. |
12. wier zonen zijn als jonge planten in hunne jeugdGa naar voetnoot12);
wier dochters sierlijk zijn, omdost naar het evenbeeld van eenen tempelGa naar voetnoot13); |
13. Promptuaria eorum plena, eructantia ex hoc in illud. | 13. wier voorraadschuren vol zijn, van de eene overvloeiend in de andereGa naar voetnoot14); |
[pagina 398]
Oves eorum foetosae, abundantes in egressibus suis: | wier schapen vruchtbaar zijn, talrijk in hunne uittochtenGa naar voetnoot15); |
14. Boves eorum crassae.
Non est ruina maceriae, neque transitus: neque clamor in plateis eorum. |
14. wier runderen vet zijn.
Geen vervallenheid is er in eenen muur, noch doorgang, noch geschreeuw in hunne stratenGa naar voetnoot16). |
15. Beatum dixerunt populum, cui haec sunt: beatus populus, cujus Dominus Deus ejus. | 15. Gelukkig noemen zij een volk, wien dat ten deel valtGa naar voetnoot17). - Gelukkig is het volk, welks God de Heer is! |
- voetnoot1)
- Voor de juistheid van dit opschrift pleit de inhoud van den Psalm en zijne overeenkomst met Psalm XVII. Sommigen meenen, dat hij uit twee Psalmen, nl. 1-10 en 11-15 bestaat.
- voetnoot2)
- Dit ontbreekt in den grondtekst. Blijkens v. 2 werd de Psalm door David gezongen, nadat hij reeds door allen als koning erkend was, misschien als eene herinnering tevens aan zijnen strijd tegen Goliath en de Philistijnen. Vgl. v. 10-11 en Ps. LV noot 2.
- voetnoot3)
- De jegens mij oneindig goedertieren God.
- voetnoot4)
- Mijn volk, d.i. niet alleen Juda, maar alle stammen. Vgl. II Reg. V 1-5. Dankbaar bekent David nu (v. 3-4), dat God uit barmhartigheid aan hem, een nietig mensch, die hulp betoonde.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘dat Gij hem kent’, d.i. U om hem bekreunt en hem helpt.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘aan een damp’, die snel vervliegt en te niet gaat.
- voetnoot7)
- David duidt hier Gods hulp aan onder beelden, ontleend aan zijn verschijnen op den berg Sinaï. Vgl. Exod. XIX 16-19 en Psalm CIII 32. Ontzaglijk is God, als Hij de hemelen doet zinken, d.i. als Hij op de wolken nederdaalt (zie Ps. XVII noot 11) om in zijne almacht te handelen; zelfs de onwrikbare bergen ontvlammen, als Hij ze met zijne bliksemende hand aanraakt. Hoeveel te meer zal zijn optreden ontzettend zijn (v. 6) voor zijne vijanden.
- voetnoot8)
- De zonen van vreemden, d.i. de vijandige volkeren, die David beoorlogen, overstelpen hem met gevaren en rampen als met eenen vloed van wateren, in welke hij op het punt is te verdrinken. Vgl. Ps. LV noot 2.
- voetnoot9)
- Zij zijn trouweloos en heffen de rechterhand ten meineed op; of wel: zij breken metterdaad de gezworen trouw; dat maakt hen gevaarlijker voor David, maar ook strafwaardiger bij God.
- voetnoot10)
- Het nieuwe bewijs van Gods goedheid zal hem aanleiding geven tot een nieuw en plechtig gezang.
- voetnoot11)
- Een dubbele reden tot bemoediging: als koning mag en moet hij heil verwachten, niet van zijne menschelijke hulpmiddelen, maar van God, door wien hij overigens reeds vroeger als herdersknaap verlost werd van Goliath's verderfelijk zwaard. Anderen zien in dit laatste geen terugblik op het verleden, maar een betuiging van David's hoop op zijne toekomstige redding uit de gevaren des oorlogs.
- voetnoot12)
- Naar de Vulgaat en de Septuagint wordt in v. 12-14 het geluk der vijanden beschreven; de zin is dan waarschijnlijk: uwe hulp, o God, is des te dringender noodzakelijk, omdat zij overvloed hebben aan tijdelijken zegen, hetgeen anderen aanleiding geeft (v. 15) om uwe en mijne vijanden gelukkig te prijzen, terwijl toch alleen uw volk gelukkig kan zijn. Naar den grondtekst integendeel roept David om hulp met het oog op het tijdelijk geluk van zijn volk; de zin is dan: red mij..... omdat (of opdat) onze zonen zijn als jonge planten enz. In hunne jeugd behoort bij zonen.
- voetnoot13)
- Sierlijk, in prachtgewaden gehuld, gelijk de met prachtige tapijten omhulde tabernakel. Naar den grondtekst: ‘onze dochters (zijn rijzig) als pilaren, uitgehouwen naar de wijze (der kolommen) van een paleis’.
- voetnoot14)
- De vermoedelijke zin is: de rijkdom vermeerdert zich dermate, dat de schuren den voorraad niet meer kunnen bevatten en men er steeds nieuwe bouwt, die eveneens gevuld worden. Naar de Chaldeeuwsche uitlegging is de zin: de voorraad in de schuren is toereikend van het eene jaar tot in het andere.
- voetnoot15)
- Talrijk zijn zij op de wegen naar de weiden. Hebr.: ‘onze schapen duizendvoudig, tienduizendvoudig in onze dreven’.
- voetnoot16)
- De zin is waarschijnlijk: de kudden buiten in de weiden zijn talrijk en vet; ook lijden zij geen gevaar in hare kooien of stallen (mogelijk echter ook: hunne wijngaarden zijn tegen schade beveiligd); immers er is in de muren geen vervallenheid of scheur, die tot doorgang dient aan roovers of wilde dieren, zoodat dan ook in hunne (Hebr.: ‘in onze’) straten geen angst- of oorlogsgeschreeuw gehoord wordt.
- voetnoot17)
-
Zij, nl. die dien voorspoed zien. Hebr.: ‘gelukkig het volk, aan hetwelk het zoo gaat’.
- Naar den H. Hilarius heeft de inhoud van dezen Psalm betrekking op de overwinning van den duivel door Christus (naar den H. Augustinus door de Kerk). De H. Chrysostomus en na hem Bellarminus en anderen zien in den Psalm naar de letter eenen zang over David's overwinning op Goliath; naar den geestelijken zin een voorspelling der zegepraal van Christus en zijne Kerk over den duivel.