De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CXXXII.
|
1. Canticum graduum David.
Ecce quam bonum, et quam jucundum habitare fratres in unum: |
1. Een gezang der opgangen. Van DavidGa naar voetnoot1).
Zie, hoe goed en hoe aangenaam het samenwonen is van broedersGa naar voetnoot2), |
[pagina 374]
2. Sicut unguentum in capite, quod descendit in barbam, barbam Aaron,
Quod descendit in oram vestimenti ejus: |
2. als zalfolie op het hoofd, die afvloeit op den baard, den baard van Aäron,
die afvloeit op den boord van zijn gewaadGa naar voetnoot3); |
3. Sicut ros Hermon, qui descendit in montem Sion.
Quoniam illic mandavit Dominus benedictionem, et vitam usque in saeculum. |
3. als dauw van den Hermon, die op den Sionsheuvel nederdaaltGa naar voetnoot4).
Want daar gebiedt de Heer den zegen en leven tot in eeuwigheidGa naar voetnoot5). |
- voetnoot1)
- Zie Ps. CXIX noot 1. Van David ontbreekt in de Septuagint. De meesten houden dit opschrift voor juist en meenen, dat David dezen Psalm zong, toen hij alle stammen onder zijnen schepter vereenigd had (vgl. II Reg. V 1-4 en I Par. XI 1-7); op die vereeniging werd het zegel gedrukt door de godsdienstige gemeenschap, weshalve deze hier aangeprezen wordt. Volgens anderen prijst de Psalm de zegeningen van de godsdienstige hereeniging der stammen of der levieten na de ballingschap (zie Ps. CXXXIII). De inhoud maakte overigens den Psalm tot een alleszins passend lied voor de rondom het heiligdom geschaarde pelgrims.
- voetnoot2)
- Dit geldt voor elk eendrachtig samenzijn; intusschen wordt hier bepaaldelijk de innige vereeniging van broeders, d.i. kinderen van het ééne uitverkoren volk, bedoeld, die te Jerusalem (v. 3b) vergaderen, waar God zijnen milden zegen over hen uitstort; de zegeningen van die onderlinge godsdienstige gemeenschap dalen over allen neder gelijk afvloeiende olie (v. 2) en neerzijgende dauw (v. 3).
- voetnoot3)
- Die eensgezindheid brengt in ruime mate gemeenschappelijk heil aan voor allen, op dezelfde wijze als de rijkelijk over het hoofd van Aäron, d.i. den hoogepriester, uitgegoten zalfolie afvloeit op zijnen baard en op den boord, d.i. den bovensten rand, van zijn gewaad en zich over zijn ganschen persoon uitstort.
- voetnoot4)
- Die eensgezindheid is rijk aan zegeningen, gelijk een overvloedige dauw, die op den hoogen Hermon ontstaat en die tot op den Sionsheuvel nederdaalt. Sommigen meenen, dat hier sprake is van den dauw, die zich over de gansche uitgestrektheid van den Hermon en dus ook over den Sion (hier niet de bekende heuvel te Jerusalem, maar een der lagere toppen van den Hermon, vgl. Deut. IV 48), verspreidt.
- voetnoot5)
-
Daar, d.i. op Sion en overal, waar broeders (v. 1) eendrachtig samenwonen, gebiedt de Heer, d.i. stort Hij zijnen zegen uit en schenkt Hij een lang en gelukkig leven.
- De door den Psalmist bezongen zegeningen van een eendrachtig samenwonen vallen in hoogere mate ten deel, zegt de H. Prosper, aan de ledematen van Jesus Christus, die, door innige liefde met Hem verbonden, de ééne ware Kerk uitmaken. In den volsten zin, zegt Bellarminus, wordt dit vervuld in den hemel, waar de heiligen in de volmaaktste eendracht samenwonen; waar de liefde van Christus als olie over al zijne geestelijke ledematen, en de dauw der glorie Gods nederdaalt over alle heiligen, die daar met het eeuwig leven gezegend worden.