De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 362]
| |||||||||||
Psalmus CXXIV.
|
1. Canticum graduum.
Qui confidunt in Domino, sicut mons Sion: non commovebitur in aeternum, qui habitat |
1. Een gezang der opgangenGa naar voetnoot1).
Die op den Heer vertrouwen zijn als de berg Sion; hij zal in eeuwigheid niet wankelen, die woont |
2. In Jerusalem.
Montes in circuitu ejus: et Dominus in circuitu populi sui, ex hoc nunc et usque in saeculum. |
2. in JerusalemGa naar voetnoot2).
Bergen zijn rondom haar, en de Heer is rondom zijn volk van nu en tot in eeuwigheidGa naar voetnoot3). |
3. Quia non relinquet Dominus virgam peccatorum super sortem justorum: ut non extendant justi ad iniquitatem manus suas. | 3. Want geenszins zal de Heer den staf der zondaars laten blijven op het erfdeel der rechtvaardigen, opdat niet de rechtvaardigen hunne handen uitstrekken tot ongerechtigheidGa naar voetnoot4). |
4. Benefac Domine bonis, et rectis corde. | 4. Doe wel, Heer, aan de goeden en aan die oprecht van harte zijn. |
5. Declinantes autem in obligationes, adducet Dominus cum operantibus iniquitatem: pax super Israel. | 5. Maar die op slinksche wegen afwijken, die zal de Heer bijeenbrengen met boosdoeners. Vrede over IsraëlGa naar voetnoot5)! |
- voetnoot1)
- Zie Psalm 119 noot 1. Dichter en dagteekening van dezen Psalm zijn onbekend; de inhoud (v. 3) wijst op eenen tijd van verdrukking en (v. 5) van gevaar voor afval, en dus waarschijnlijk op den tijd na de ballingschap, toen de Samaritanen het opbouwen van den tempel en de muren wilden verhinderen (vgl. I Esdr. IV; II Esdr. IV) en sommige Israëlieten gemeenschap sloten met ongeloovigen (I Esdr. IX; II Esdr. XIII).
- voetnoot2)
- De zin is: die vol vertrouwen op den Heer in Jerusalem wonen, zijn, als Gods beschermelingen (zie Psalm XIV noot 1), onwrikbaar gelijk de berg Sion en zullen in eeuwigheid niet wankelen, d.i. een bestendigen voorspoed genieten. De grondtekst heeft: ‘hij (d.i. de berg Sion) wankelt niet; in eeuwigheid staat hij; (v. 2) Jerusalem, bergen zijn’ enz.
- voetnoot3)
- Gelijk Jerusalem omringd is van beschuttende bergen, zoo omringt God steeds de zijnen met zijne bescherming.
- voetnoot4)
- God zal niet gedoogen, dat de zondaars, d.i. de boosaardige vervolgers van zijn volk, hunnen staf blijven leggen, d.i. gewelddadigheden blijven plegen, op het land, dat Hij den zijnen ten erfdeel heeft gegeven; Hij zal dat verhinderen, opdat de rechtvaardigen zich niet, ontmoedigd en bedrogen door het schijngeluk der boozen, aan ongerechtigheid overgeven. Vgl, I Cor. X 13.
- voetnoot5)
- Volgens de Septuagint: ‘die zich (van God weg) naar strikken wenden’. Hebr.: ‘die (van den weg der geboden) hunne kronkelpaden afwenden’. De zin is: zij, die, wars van Gods geboden, anderen arglistig tot kwaad zoeken te verleiden of te benadeelen, zullen op eene rij gesteld (naar de Septuagint: ‘weggevoerd’, d.i. gedoemd) worden met de boosdoeners.
- Naar Dionysius Carthusianus, die hierin den H. Augustinus volgt, handelt deze Psalm over het vertrouwen, dat door den Christen op God dient gesteld te worden; wie dat doet, is onwankelbaar in het goede, evenals het hemelsche Sion onwrikbaar is en zijne bewoners in het bezit van God bevestigd zijn (v. 1-2); beschermend omringen hem de engelen en God zelf (v. 2b), die hem niet zal overlaten aan de macht en de verleiding der boozen (v. 3). Zoo moge God dan de vromen zegenen (v. 4)! Wie het pad der deugd verlaat deelt het rampzalige lot der duivelen, terwijl vrede ten deel valt aan de ware vromen (v. 5).