De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
Caput CXXIII.
|
1. Canticum graduum.
Nisi quia Dominus erat in nobis, dicat nunc Israël: |
1. Een gezang der opgangenGa naar voetnoot1).
Ware niet de Heer met ons geweest, zegge nu IsraëlGa naar voetnoot2), |
2. Nisi quia Dominus erat in nobis,
Cum exsurgerent homines in nos, |
2. Ware niet de Heer met ons geweest,
toen menschen zich verhieven tegen onsGa naar voetnoot3), |
3. Forte vivos deglutissent nos:
Cum irasceretur furor eorum in nos, |
3. zij zouden ons wel levend hebben ingesliktGa naar voetnoot4).
Toen hunne woede tegen ons ontstak, |
4. Forsitan aqua absorbuisset nos. | 4. zou het water ons wel hebben ingezwolgenGa naar voetnoot5); |
5. Torrentem pertransivit anima nostra: forsitan pertransisset anima nostra aquam intolerabilem. | 5. - door eenen stortvloed heen is onze ziel gegaan - onze ziel zou wel door onweerstaanbare wateren heen gegaan zijnGa naar voetnoot6). |
6. Benedictus Dominus qui non dedit nos, in captionem dentibus eorum. | 6. Gezegend zij de Heer, die ons niet overleverde ten roof aan hunne tandenGa naar voetnoot7)! |
7. Anima nostra sicut passer erepta est de laqueo venantium: laqueus contritus est, et nos liberati sumus. | 7. Onze ziel is als een musch ontkomen aan den strik der vogelaars; de strik is stukgebroken en wij, wij zijn bevrijd. |
8. Adjutorium nostrum in nomine Domini, qui fecit coelum et terram. | 8. Onze hulp is in den naam des Heeren, die den hemel en de aarde heeft gemaaktGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- Zie Psalm 119 noot 1. De grondtekst heeft hier: ‘van David’. Is dit juist, dan betuigt deze, dat hij alleen door Gods hulp ontsnapt is aan de aanslagen van Saül of Absalom of wellicht veeleer aan een verwoeden aanval der naburige volken. Meestal echter houdt men dezen Psalm voor eene dankbetuiging der teruggekeerde bannelingen, die erkennen, dat alleen Gods hulp zijn volk van den ondergang vermocht te redden.
- voetnoot2)
- Het ‘nunc’ der Vulgaat kan hier, evenals in Ps. CXVII 2-4, wel niet anders vertaald worden dan door ‘thans’, nl. nu het gevaar voorbij is. Naar den grondtekst en de Septuagint beteekent het veeleer toch.
- voetnoot3)
- Menschen, nl. onze vijanden; toch waren het slechts menschen, terwijl Hij, die ons helpt, de Almachtige is (v. 8).
- voetnoot4)
- Zoo groot was hunne woede en overmacht.
- voetnoot5)
- Het water is een beeld van zoo menig gevaar, dat zij (v. 5) te doorworstelen hadden en dat hen ongetwijfeld zou hebben doen omkomen.
- voetnoot6)
- Onze ziel. d.i. wij; wij zijn gegaan door eenen stortvloed van gevaren, die, zonder Gods hulp, ons onweerstaanbaar ten verderve gesleept hadden.
- voetnoot7)
- Der vijanden van v. 2-3, die hier onder het beeld van verscheurende dieren, in v. 7 onder dat eens vogelaars worden aangeduid.
- voetnoot8)
- Wij komen alle gevaren te boven, niet door onze kracht, maar door die van den Almachtige, wiens hulp wij inroepen.
- Naar den geestelijken zin passen de woorden van dezen Psalm in den mond der van de vervolgingen bevrijde martelaren (aldus o.a. de H. Augustinus en Cassiodorus) en van de overige uitverkorenen, die dagelijks van de kwellingen hunner vijanden bevrijd worden (aldus o.a. Bellarminus) of ook van degenen, die hier op aarde door Gods hulp onttrokken worden aan de driften, bekoringen en kwellingen (aldus o.a. Dionysius Carthusianus).