De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 360]
| |||||||||||
Psalmus CXXII.
|
Canticum graduum. | Een gezang der opgangenGa naar voetnoot1). |
1. Ad te levavi oculos meos, qui habitas in coelis. | 1. Tot u verhef ik mijne oogen, die in den hemel woontGa naar voetnoot2)! |
2. Ecce sicut oculi servorum, in manibus dominorum suorum,
Sicut oculi ancillae in manibus dominae suae: ita oculi nostri ad Dominum Deum nostrum donec misereatur nostri. |
2. Zie, evenals de oogen van dienstknechten op de handen hunner heeren,
evenals de oogen eener dienstmaagd op de handen harer meesteresse, zoo zijn onze oogen gericht op den Heer, onzen God, totdat Hij zich ontferme over ons. |
3. Miserere nostri Domine, miserere nostri: quia multum repleti sumus despectione: | 3. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer, want wij zijn ruim verzadigd met verachting. |
4. Quia multum repleta est anima nostra: opprobrium abundantibus, et despectio superbis. | 4. Want onze ziel is ruim verzadigd, de spot der rijken en de smaad der trotschaardsGa naar voetnoot3). |
- voetnoot1)
- Zie Psalm CXIX noot 1. Mogelijk was deze Psalm een gebed der in de ballingschap gekwelde of der uit de ballingschap teruggekeerde Israëlieten, die, blijkens II Esdr. II 19 en IV 1 volg., veel te lijden hadden van de Samaritanen.
- voetnoot2)
- De zin van v. 1 en 2 is: Tot U, die als de almachtige God des hemels ons kunt helpen, richten wij ons voortdurend met een innig verlangen om uwe hulp te zien opdagen, maar ook met een levendig gevoel van onze afhankelijkheid en van onze verplichting om U te dienen.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘is ruim verzadigd met den spot’ enz.
In hooger beteekenis behelst deze Psalm, zegt Bellarminus, het innig gebed eener ziel, die door anderen veracht en gekweld wordt op haren weg naar het hemelsch Jerusalem, maar met ootmoedigheid en vertrouwen Gods ontferming verbeidt.